De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
en
de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland,
zich bewust van de noodzaak samen te werken op het gebied van de ruimtelijke ordening,
zijn overeengekomen als volgt:
De Regering van de Bondsrepubliek Duitsland en de Regering van het Koninkrijk der
Nederlanden plegen met elkaar overleg aangaande problemen van ruimtelijke ordening
ten einde hun in ruimtelijk opzicht van belang zijnde plannen en maatregelen, vooral
in de grensgebieden, op elkaar af te stemmen. Elk der Partijen verklaart zich bereid
op verzoek van de andere Partij tot overleg over te gaan binnen een termijn van zestig
dagen na ontvangst van een desbetreffend verzoek.
Het overleg bedoeld in artikel 1 vindt plaats binnen de Nederlands-Duitse Commissie
voor de Ruimtelijke Ordening (hierna te noemen: de Commissie).
De Commissie stelt haar eigen huishoudelijk reglement op.
De Commissie kan subcommissies en werkgroepen instellen. Zij regelt de samenstelling
van de subcommissies en benoemt de voorzitters daarvan alsmede hun plaatsvervangers.
Het voorzitterschap en het plaatsvervangend voorzitterschap wisselen om de twee jaar
tussen het voor de ruimtelijke ordening op Bondsniveau bevoegde hoofd van dienst en
de voorzitter van de Rijksplanologische Commissie in Nederland. De leiding van het
secretariaat van de Commissie berust bij de voorzitter, die hiervoor gebruik maakt
van het ambtelijk orgaan dat hem ten dienste staat. Een zelfde regeling geldt voor
het secretariaat van de subcommissies.
Nadere overeenkomsten over afzonderlijke in ruimtelijk opzicht van belang zijnde plannen
en maatregelen kunnen worden gesloten tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
enerzijds en de Regering van de deelstaat Nedersaksen of de Regering van de deelstaat
Noordrijnland-Westfalen met toestemming van de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland
anderzijds, voor zover deze deelstaten op het gebied van de desbetreffende wetgeving
bevoegd zijn. De Commissie kan hiertoe aanbevelingen doen.
Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand nadat beide
Partijen elkaar ervan schriftelijk in kennis hebben gesteld dat aan de in hun onderscheiden
landen daarvoor geldende constitutionele vereisten is voldaan. Deze Overeenkomst is
voor onbeperkte tijd van kracht.
Nadat de Overeenkomst voor een tijdvak van tien jaar van kracht is geweest, kan zij
schriftelijk worden opgezegd. De Partij die de Overeenkomst wenst op te zeggen, stelt
de andere Partij ten minste drie maanden voor de afloop van dit tijdvak van tien jaar
daarvan schriftelijk in kennis. Na het genoemde tijdvak van tien jaar kan de Overeenkomst
aan het einde van achtereenvolgende tijdvakken van een jaar met inachtneming van een
termijn van drie maanden schriftelijk worden opgezegd.
Deze Overeenkomst geldt ook voor het Land Berlijn, voor zover de Regering van de Bondsrepubliek
Duitsland niet binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst tegenover
de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden een tegengestelde verklaring aflegt.