Notawisseling tussen de Nederlandse Regering en de Regering van Fidji inzake de toepassing [...] van rechtsgedingen in burgerlijke en handelszaken, Suva, 12-02-1975

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 18-11-1975 t/m heden

Notawisseling tussen de Nederlandse Regering en de Regering van Fidji inzake de toepassing van het op 31 mei 1932 te Londen tussen Nederland en Groot-Brittannië gesloten Verdrag, houdende bepalingen tot het vergemakkelijken van het voeren van rechtsgedingen in burgerlijke en handelszaken

Authentiek : EN

Nr. I

Nr. 1173/15/1

PRIME MINISTER

SUVA, FIJI

20th October, 1971.

Sir,

I have the honour to call to your notice the notification addressed to the Secretary-General of the United Nations on 10 October 1970 that in principle the Government of Fiji acknowledged that treaty rights and obligations of the former Government of Fiji, for which the United Kingdom was responsible, would be inherited by Fiji upon independence, by virtue of customary international law; but that since it is likely that by virtue of customary international law certain treaties may have lapsed at the date of independence of Fiji, it seemed essential that each treaty should be subjected to legal examination.

The Government of Fiji has examined the Convention between the United Kingdom and the Netherlands regarding Legal Proceedings in Civil and Commercial Matters, signed at London on 31st May, 1932.

I have the honour to inform you that the Government of Fiji desires that the above Convention should continue to regulate the matters contained therein as between our respective countries. If this is acceptable to your Government I have the honour to suggest that your Government's reply in that sense and this Note should be considered by our respective Governments as constituting an Agreement to that effect.

I have the honour to be,

Sir,

Your obedient servant

(sd.) K. K. T. MARA

(K. K. T. Mara)

Prime Minister and Minister

for Foreign Affairs.

The Minister for Foreign Affairs,

Government of the Netherlands,

The Hague.

Nr. II

(Nota van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te Wellington gericht aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken te Suva)

No. 1990

The Royal Netherlands Embassy presents its compliments to the Department of Foreign Affairs of Fiji and has the honour to refer to the letter of 20 October 1971 of the Prime Minister and Minister of Foreign Affairs of Fiji to the Minister of Foreign Affairs of the Kingdom of the Netherlands No. 1173/15/1, which reads as follows.

[Red: (zoals in Nr. I)]

The Embassy has the honour to inform the Department that the Government of the Kingdom of the Netherlands accepts the proposal of the Government of Fiji that the Treaty between the Netherlands and Great Britain concerning the mutual assistance in the conduct of proceedings in civil and commercial matters, signed at London on 31 May 1932, shall be binding between their countries, it being understood that with respect of Fiji the Convention shall be modified by substituting the words “Chief Registrar of the Supreme Court” for “Senior Master of the Supreme Court of Judicature”, wherever the latter appear in the text.

The Embassy has the honour further to inform the Department that the Government of the Kingdom of the Netherlands is prepared to conclude an agreement to that effect with the Government of Fiji.

The Netherlands Government however proposes that this Agreement, which shall be constituted by the Letter from the Prime Minister and Minister for Foreign Affairs of Fiji of 20 October 1971 No. 1173/15/1, this Note and the Ministry's Note in reply concurring therein, shall be applied in such a way that requests by the competent judicial authority in one country to the competent judicial authority in the other country for service of judicial and extrajudicial documents or for the taking of evidence may either be addressed and sent in accordance with the regime provided for in and under the Treaty of 1932 or be communicated directly between these judicial authorities.

The Netherlands Government further proposes that this agreement shall enter into force on the date on which the Government of the Kingdom of the Netherlands has notified the Government of Fiji in writing that the procedures constitutionally required in the Kingdom of the Netherlands in respect of this agreement have been complied with.

The Royal Netherlands Embassy avails itself of this opportunity to renew to the Department of Foreign Affairs of Fiji the assurances of its highest consideration.

Wellington

22 April 1974

Nr. III

DEPARTMENT OF FOREIGN AFFAIRS,

PRIME MINISTER'S OFFICE,

SUVA, FIJI

Ref: 1173/15/1

The Department of Foreign Affairs presents its compliments to the Royal Netherlands Embassy and has the honour to refer to the Embassy's Note of 15 January 1975 concerning the Convention between the Netherlands and the United Kingdom regarding legal proceedings in Civil and Commercial matters of 31 May 1932.

The Department has the further honour to inform the Embassy that the proposal mentioned in the Embassy's Note of 22 April 1974 regarding the said convention is acceptable to the Government of Fiji.

The Department of Foreign Affairs avails itself of this opportunity to renew to the Royal Netherlands Embassy the assurances of its highest consideration.

12th February, 1975

The Ambassador

Royal Netherlands Embassy

Wellington

Vertaling : NL

Nr. I

Nr. 1173/15/1

EERSTE MINISTER

SUVA, FIJI

20 oktober 1971

Mijnheer,

Ik heb de eer Uw aandacht te vestigen op de mededeling aan de Secretaris-Generaal der Verenigde Naties van 10 oktober 1970 dat de Regering van Fidji in principe erkende, dat verdragsrechten en -verplichtingen van de vroegere Regering van Fidji, waarvoor het Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk was, krachtens internationaal gewoonterecht door Fidji zouden worden overgenomen bij het verkrijgen van de onafhankelijkheid, maar dat, aangezien het waarschijnlijk was dat krachtens het internationaal gewoonterecht bepaalde verdragen waren vervallen op de datum waarop Fidji onafhankelijk werd, het noodzakelijk leek elk verdrag aan een rechtskundig onderzoek te onderwerpen.

De Regering van Fidji heeft het op 31 mei 1932 te Londen ondertekende Verdrag tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland inzake rechtsgedingen in burgerlijke en handelszaken bestudeerd.

Ik heb de eer U mede te delen dat het de wens van de Regering van Fidji is dat bovengenoemd Verdrag tussen onze onderscheiden landen van kracht blijft voor de daarin geregelde aangelegenheden. Indien zulks aanvaardbaar is voor Uw Regering, heb ik de eer voor te stellen dat het bevestigend antwoord van Uw Regering en deze Nota door onze onderscheiden Regeringen worden beschouwd als een Overeenkomst in bedoelde zin.

Ik heb de eer te zijn,

Mijnheer,

Uw dienstwillige dienaar

(w.g.) K.K.T. MARA

Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

De Nederlandse Regering

Den Haag

Nr. II

No. 1990

De Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden biedt het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Fidji haar complimenten aan en heeft de eer te verwijzen naar de brief van 20 oktober 1971 van de Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken van Fidji aan de Minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden, No. 1173/15/1, die als volgt luidt:

[Red: (zoals in Nr. I)]

De Ambassade heeft de eer het Ministerie mede te delen dat de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden het voorstel van de Regering van Fidji aanvaardt, dat het op 31 mei 1932 te Londen ondertekende Verdrag tussen Nederland en Groot-Brittannië, houdende bepalingen tot het vergemakkelijken van het voeren van rechtsgedingen in burgerlijke en handelszaken, bindend zal zijn tussen hun landen, met dien verstande dat met betrekking tot Fidji het Verdrag zal worden gewijzigd door de woorden „Senior Master of the Supreme Court of Judicature” te vervangen door „Chief Registrar of the Supreme Court”, overal waar deze in de tekst voorkomen.

De Ambassade heeft de eer het Ministerie verder mede te delen dat de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden bereid is een overeenkomst in dien zin aan te gaan met de Regering van Fidji.

De Nederlandse Regering stelt echter voor, dat deze overeenkomst, die zal worden gevormd door de brief van de Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken van Fidji van 20 oktober 1971, No. 1173/15/1, deze Nota en de Nota van het Ministerie als bevestigend antwoord daarop, op zodanige wijze zal worden toegepast, dat aanvragen van de bevoegde rechterlijke autoriteit van het ene land aan de bevoegde rechterlijke autoriteit van het andere land om betekening van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken of om bewijslevering, kunnen worden geadresseerd en verzonden in overeenstemming met het bepaalde in en krachtens het Verdrag van 1932, dan wel rechtstreeks kunnen geschieden tussen deze rechterlijke autoriteiten.

De Nederlandse Regering stelt verder voor dat deze overeenkomst van kracht zal worden op de datum waarop de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden de Regering van Fidji schriftelijk heeft medegedeeld, dat aan de in het Koninkrijk der Nederlanden voor deze overeenkomst grondwettelijk vereiste procedures is voldaan.

De Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden moge van deze gelegenheid gebruik maken om de verzekering van haar zeer bijzondere hoogachting jegens het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Fidji te hernieuwen.

Wellington

22 april 1974

Nr. III

MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN,

BUREAU VAN DE EERSTE MINISTER,

SUVA, FIDJI

Ref. 1173/15/1

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken biedt de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden zijn complimenten aan en heeft de eer te verwijzen naar de Nota van de Ambassade van 15 januari 1975 betreffende het op 31 mei 1932 ondertekende Verdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk inzake rechtsgedingen in burgerlijke en handelszaken.

Het Ministerie heeft verder de eer de Ambassade mede te delen, dat het in de Nota van de Ambassade van 22 april 1974 gedane voorstel met betrekking tot het voornoemde Verdrag aanvaardbaar is voor de Regering van Fidji.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken moge van deze gelegenheid gebruik maken om de verzekering van zijn zeer bijzondere hoogachting jegens de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te hernieuwen.

12 februari 1975

De Ambassadeur

Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden

Wellington

Naar boven