Overeenkomst houdende oprichting van een Europees Universitair Instituut, Florence, 19-04-1972

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-05-2007 t/m heden

Overeenkomst houdende oprichting van een Europees Universitair Instituut

Authentiek : NL

Overeenkomst houdende oprichting van een Europees Universitair Instituut

Zijne Majesteit de Koning der Belgen, de President van de Bondsrepubliek Duitsland, de President van de Franse Republiek, de President van de Italiaanse Republiek, Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg, Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden,

Vastbesloten de vooruitgang te bevorderen van de kennis op voor de ontwikkeling van Europa bijzonder belangrijke gebieden, met name Europese cultuur, geschiedenis, recht, economie en instellingen;

Verlangende een samenwerking op deze gebieden te bevorderen en te bewerken dat er gezamenlijk onderzoek wordt verricht;

Besloten hebbende de voornemens te verwezenlijken die op dit gebied werden geformuleerd in de verklaringen, aangenomen door de Staatshoofden of Regeringsleiders die op 18 juli 1961 te Bonn en op 1 en 2 december 1969 te Den Haag bijeen waren;

Overwegende dat een nieuwe bijdrage dient te worden geleverd tot het intellectuele leven van Europa en dat in deze geest een Europees instituut op het hoogste universitaire niveau dient te worden opgericht;

Hebben besloten een Europees Universitair Instituut op te richten en de voorwaarden voor de werking ervan vast te stellen, en hebben te dien einde als hun gevolmachtigden aangewezen:

Zijne Majesteit de Koning der Belgen:

  • De heer Léon Hurez,

  • Minister van Nationale Opvoeding (F);

De President van de Bondsrepubliek Duitsland:

  • De heer Rolf Lahr,

  • Ambassadeur van de Bondsrepubliek Duitsland te Rome;

De President van de Franse Republiek:

  • De heer Jacques Duhamel,

  • Minister van Culturele Zaken;

De President van de Italiaanse Republiek:

  • De heer Aldo Moro,

  • Minister van Buitenlandse Zaken;

  • De heer Riccardo Misasi,

  • Minister van Nationale Opvoeding;

Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg:

  • De heer Jean Dupong,

  • Minister van Nationale Opvoeding;

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:

  • De heer Th. E. Westerterp,

  • Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken;

Die, na overlegging van hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten, overeenstemming hebben bereikt omtrent de volgende bepalingen:

HOOFDSTUK I. Grondslagen voor de oprichting van het Instituut

Artikel 1

Bij deze Overeenkomst richten de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen (hierna Overeenkomstsluitende Staten genoemd) gezamenlijk het Europees Universitair Instituut (hierna Instituut genoemd) op, dat rechtspersoonlijkheid bezit.

Het Instituut is gevestigd te Florence.

Artikel 2

  • 1 Het Instituut heeft tot taak om middels activiteiten op het gebied van het hoger onderwijs en het onderzoek bij te dragen tot de uitbouw van het culturele en wetenschappelijke erfdeel van Europa, in zijn eenheid en zijn verscheidenheid. De werkzaamheden hebben tevens betrekking op de grote stromingen en de instellingen die kenmerkend zijn voor de geschiedenis en de ontwikkeling van Europa. Bij deze werkzaamheden wordt rekening gehouden met de culturele en taalkundige pluriformiteit van Europa en met de banden met de beschavingen buiten Europa.

    Deze taak wordt verricht door middel van onderwijs en onderzoek op het hoogste universitaire niveau.

    In het kader van het algemeen programma van zijn wetenschappelijke werkzaamheden zet het Instituut interdisciplinaire onderzoekprogramma’s op over de belangrijkste problemen waarmee de hedendaagse Europese samenleving wordt geconfronteerd, inzonderheid de problemen die verband houden met de opbouw van Europa.

  • 2 Het Instituut moet tevens een ontmoetingsplaats zijn voor de uitwisseling van ideeën en ervaringen over onderwerpen die vallen onder de studierichtingen, die tot het studie- en onderzoekterrein van het Instituut behoren.

Artikel 3

  • 1 De Overeenkomstsluitende Staten treffen alle maatregelen die nodig zijn om de vervulling van de taak van het Instituut te vergemakkelijken, zulks met eerbiediging van de vrijheid van onderzoek en onderwijs.

  • 2 De Overeenkomstsluitende Staten stimuleren de uitstralende werking van het Instituut in de wereld van het hoger onderwijs en de wetenschappen. Te dien einde staan zij het Instituut bij om een passende samenwerking met de op hun grondgebied gelegen universitaire en wetenschappelijke instellingen, alsook met de Europese en internationale organisaties op het gebied van onderwijs, cultuur en onderzoek tot stand te brengen.

  • 3 In het kader van zijn bevoegdheden werkt het Instituut samen met de universiteiten en alle nationale of internationale instellingen voor onderwijs en onderzoek, die het Instituut bijstand wensen te verlenen; het Instituut kan met Staten en met internationale organisaties overeenkomsten sluiten.

Artikel 4

Het Instituut en het personeel daarvan genieten, overeenkomstig het aan deze Overeenkomst gehechte Protocol dat een integrerend bestanddeel daarvan vormt, de voorrechten en immuniteiten die nodig zijn voor de uitoefening van hun taak.

Het Instituut sluit met de Regering van de Italiaanse Republiek een vestigingsovereenkomst, die met eenparigheid van stemmen door de Raad van Bestuur wordt goedgekeurd.

HOOFDSTUK II. Bestuurlijke structuur

Artikel 5

De organen van het Instituut zijn:

  • a) de Raad van Bestuur

  • b) de President van het Instituut

  • c) de Academische Raad.

Artikel 6

  • 1 De Raad van Bestuur bestaat uit Vertegenwoordigers van de Regeringen der Overeenkomstsluitende Staten; elke Regering beschikt over één stem in deze Raad en vaardigt er twee vertegenwoordigers naar af.

    De Raad komt ten minste eenmaal per jaar te Florence bijeen.

  • 2 Het voorzitterschap van de Raad van Bestuur wordt voor de duur van een jaar door de Overeenkomstsluitende Staten bij toerbeurt vervuld.

  • 3 De President van het Instituut, de Algemeen Secretaris en een vertegenwoordiger van de Europese Gemeenschappen nemen, zonder stemrecht te hebben, deel aan de vergaderingen van de Raad van Bestuur.

  • 4 De Raad van Bestuur is verantwoordelijk voor het algemene beleid van het Instituut; hij regelt de werking ervan en ziet toe op zijn ontwikkeling. Enerzijds bevordert hij de contacten tussen de Regeringen in zaken betreffende het Instituut en anderzijds de contacten tussen het Instituut en de Regeringen.

    De Raad van Bestuur neemt, onder de in de leden 5 en 6 vastgestelde voorwaarden, de voor de vervulling van de hem aldus opgedragen taken nodige besluiten.

  • 5 De Raad van Bestuur neemt met eenparigheid van stemmen de besluiten betreffende:

    • a) de vaststelling van de voorschriften betreffende de werking van het Instituut, alsmede de in artikel 26 vermelde financiële voorschriften;

    • b) de vaststelling van de wijze waarop overeenkomstig artikel 27 de keuze der werktalen wordt bepaald;

    • c) de vaststelling van het statuut van het personeel van het Instituut; dit statuut dient te bepalen op welke wijze geschillen tussen het Instituut en degenen, waarop het statuut van toepassing is, worden beslecht;

    • d) het instellen van permanente posten van aan het Instituut verbonden hoogleraren;

    • e) de uitnodiging, onder de door hem vast te stellen voorwaarden, van de in artikel 9, lid 3, omschreven persoonlijkheden aan de activiteiten van de Academische Raad deel te nemen;

    • f) de sluiting van de vestigingsovereenkomst tussen het Instituut en de Regering van de Italiaanse Republiek, alsook de akkoorden en overeenkomsten bedoeld in artikel 3, lid 3;

    • g) de eerste benoeming van de President en de Algemeen Secretaris van het Instituut;

    • h) het toestaan van afwijkingen van artikel 8, lid 3;

    • i) de wijziging van de in artikel 11 bedoelde verdeling in afdelingen of de oprichting van nieuwe afdelingen;

    • j) het uitbrengen van het in artikel 33 bedoelde gunstig advies;

    • k) de in artikel 34 bedoelde maatregelen.

  • 6 De Raad van Bestuur neemt de niet in lid 5 genoemde besluiten met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, met name de besluiten betreffende:

    • a) de benoeming van de President en van de Algemeen Secretaris van het Instituut;

    • b) de goedkeuring van de begroting van het Instituut en de kwijting aan de Voorzitter voor de uitvoering van de begroting;

    • c) de goedkeuring, op voorstel van de Academische Raad, van de hoofdlijnen van het onderwijs;

    • d) de instelling van een Raad voor Onderzoek, waarvan hij, na raadpleging van de Academische Raad, de structuur en de bevoegdheden vaststelt;

    • e) de oprichting en de afschaffing van interdisciplinaire centra binnen het Instituut, na raadpleging van de Academische Raad en de Raad voor Onderzoek;

    • f) de vaststelling van zijn reglement van orde.

  • 7 De stemmen met betrekking tot besluiten waarvoor een gekwalificeerde meerderheid van stemmen is vereist, worden als volgt gewogen:

    België

    Denemarken

    Duitsland

    Griekenland

    Spanje

    Frankrijk

    Ierland

    Italië

    Luxemburg

    Nederland

    Portugal

    Verenigd Koninkrijk

    5

    3

    10

    5

    8

    10

    3

    10

    2

    5

    5

    10

    De besluiten komen tot stand wanneer zij ten minste vierenvijftig stemmen hebben verkregen, waarbij ten minste 8 Regeringen voor stemmen.

  • 8 Onthouding van stemming vormt geen beletsel voor het aannemen der besluiten van de Raad van Bestuur, waarvoor eenparigheid van stemmen is vereist.

Artikel 7

  • 1 De President leidt het Instituut. Hij voert de besluiten die worden genomen ter toepassing van deze Overeenkomst uit of doet ze uitvoeren en neemt de besluiten van bestuurlijke aard die niet onder de bevoegdheid van de andere organen van het Instituut vallen.

  • 2 Hij is belast met het algemeen beheer van het Instituut. Hij vertegenwoordigt het Instituut in rechte.

    Hij stelt het ontwerp van jaarlijkse begroting en het ontwerp van driejaarlijkse financiële ramingen op en legt deze ontwerpen, na raadpleging van de Academische Raad, aan de Raad van Bestuur voor.

    Hij benoemt de afdelingshoofden, de directeuren van de interdisciplinaire centra en de andere leden van het docentencorps, aangewezen in overeenstemming met artikel 9, lid 5, onder e., en artikel 9, lid 2.

    Hij benoemt het administratieve personeel van het Instituut.

  • 3 De President van het Instituut wordt na raadpleging van de Academische Raad gekozen door de Raad van Bestuur. De wijze waarop de samenwerking tussen de Raad van Bestuur en de Academische Raad bij de totstandkoming van dit besluit verloopt, wordt door de Raad van Bestuur na raadpleging van de Academische Raad met eenparigheid van stemmen bepaald.

    De President wordt benoemd voor vijf jaar. Zijn ambtstermijn kan voor een periode van ten hoogste drie jaar worden verlengd bij besluit van de Raad van Bestuur na raadpleging van de Academische Raad genomen met eenparigheid van stemmen.

    In de in artikel 6, lid 5, onder a., bedoelde voorschriften worden de voorwaarden vastgesteld waaronder hij, op eigen initiatief of op initiatief van het Instituut, van zijn ambt kan worden ontheven.

Artikel 8

  • 1 Een Algemeen Secretaris staat de President van het Instituut bij in diens organisatorische en bestuurlijke taken.

  • 2 Zijn mandaat en de duur ervan worden vastgesteld bij de in artikel 6, lid 5 sub a), vermelde voorschriften.

  • 3 De Algemeen Secretaris en de President van het Instituut mogen niet dezelfde nationaliteit hebben, behoudens een door de Raad van Bestuur met eenparigheid van stemmen genomen andersluidend besluit.

Artikel 9

  • 1 De Academische Raad bezit algemene bevoegdheid inzake onderzoek en onderwijs, zulks onverminderd de bevoegdheden van de overige organen van het Instituut.

    De Raad wordt voorgezeten door de President van het Instituut.

  • 2 Een Uitvoerend Comité, dat wordt voorgezeten door de President van het Instituut, dat wordt bijgestaan door de Algemeen Secretaris, en dat bestaat uit de President, de afdelingshoofden, de directeurs van de in artikel 11, lid 3, bedoelde centra en een vertegenwoordiger van de wetenschappelijke onderzoekers, staat de President op diens verzoek bij in de vervulling van de opdrachten van het Instituut.

    Het Uitvoerend Comité bereidt de werkzaamheden van de Academische Raad voor. Het wijst de leden van het docentencorps aan, met uitzondering van die bedoeld in lid 5, onder e. Het stelt de lijst op van de leden van de toelatingscommissie en van de eindexamencommissie.

    Het vervult de bijzondere taken die door de Academische Raad aan het Comité worden opgedragen.

    Het brengt regelmatig verslag uit aan de Academische Raad en de Raad van Bestuur over de wijze waarop het zijn opdrachten heeft uitgevoerd.

  • 3 Lid van de Academische Raad zijn:

    • a. de President van het Instituut;

    • b. de Algemeen Secretaris van het Instituut, die zonder stemrecht aan de werkzaamheden deelneemt;

    • c. de afdelingshoofden;

    • d. de directeuren van de interdisciplinaire centra;

    • e. alle of een aantal van de aan het Instituut verbonden hoogleraren;

    • f. alle of een aantal van de aan het Instituut verbonden hoofddocenten;

    • g. vertegenwoordigers van de andere leden van het docentencorps;

    • h. vertegenwoordigers van de wetenschappelijke onderzoekers;

    • i. vertegenwoordigers van de leden van andere categorieën die in het kader van het Instituut deelnemen aan de vervulling van zijn opdrachten.

    De Raad van Bestuur kan, onder de door hem vast te stellen voorwaarden, op grond van hun bekwaamheid aangewezen personaliteiten uit de verschillende categorieën van het economische, sociale en culturele leven, die onderdaan van een Overeenkomstsluitende Staat zijn, uitnodigen deel te nemen aan de werkzaamheden van de Academische Raad.

  • 4 In de voorschriften vermeld in artikel 6, lid 5, sub a, worden vastgesteld:

    • a. het aantal leden van de Academische Raad die de in lid 3, onder e, f, g, h en i, genoemde categorieën vertegenwoordigen, alsmede de wijze van hun benoeming en de duur van hun mandaat;

    • b. de voorschriften inzake meerderheid die in de Academische Raad van toepassing zijn;

    • c. de regels voor de werkwijze van het Uitvoerend Comité.

  • 5 De Academische Raad:

    • a. keurt de studieprogramma’s van de afdelingen en, na raadpleging van de Raad voor Onderzoek, de onderzoekprogramma's van de afdelingen goed;

    • b. keurt, na raadpleging van de Raad voor Onderzoek, de onderzoekprogramma's van de interdisciplinaire centra goed;

    • c. werkt mee aan de opstelling van het ontwerp van jaarlijkse begroting, alsook van het ontwerp van driejaarlijkse financiële ramingen;

    • d. stelt die uitvoeringsmaatregelen op het gebied van onderzoek en onderwijs vast, die niet onder de bevoegdheid van de andere organen van het Instituut ressorteren;

    • e. wijst de afdelingshoofden, de directeuren van de interdisciplinaire centra, de hoogleraren en de hoofddocenten die voltijds deel zullen uitmaken van het docentencorps van het Instituut, aan in een zitting waaraan alleen die docenten deelnemen wier hoedanigheid ten minste gelijk is aan die der betrokken personen;

    • f. stelt de voorwaarden vast waarop de in artikel 14 vermelde titels en getuigschriften worden verleend;

    • g. onderzoekt het ontwerp-verslag over de werkzaamheden, dat door de President van het Instituut wordt opgesteld en aan de Raad van Bestuur wordt voorgelegd.

  • 6 De Academische Raad kan het initiatief nemen om aan de Raad van Bestuur voorstellen te doen over de aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Raad van Bestuur ressorteren.

HOOFDSTUK III. Academische structuur

A. Academische organisatie

Artikel 10

Het Instituut is georganiseerd in afdelingen die de basiseenheden voor onderzoek en onderwijs zijn.

Artikel 11

  • 1 Van de oprichting af kent het Instituut vier afdelingen, onderscheidenlijk gewijd aan de volgende studierichtingen:

    • - Economische wetenschappen

    • - Geschiedenis en cultuurwetenschappen

    • - Politieke en sociale wetenschappen

    • - Rechtswetenschappen.

    De Raad van Bestuur kan, na raadpleging van de Academische Raad en met inachtneming van de opgedane ervaring, met eenparigheid van stemmen, deze indeling wijzigen of nieuwe afdelingen oprichten. De Academische Raad kan daartoe aanbevelingen doen.

  • 2 Binnen de grenzen van de voor haar in de begroting uitgetrokken middelen alsmede van de voor 1de Academische Raad vastgestelde programma’s, beschikt de afdeling over een hoge mate van zelfstandigheid bij de uitvoering van de haar opgedragen studie- en onderzoekswerkzaamheden en wordt haar het voor haar werking benodigde personeel toegewezen.

  • 3 Het Instituut kan, rekening houdend met de bij het Instituut opgerichte afdelingen, een of meer centra voor interdisciplinaire studie en onderzoek omvatten. De oprichting of afschaffing van deze centra alsmede hun opdracht, bijzondere structuur en de algemene werkingsvoorwaarden worden vastgesteld bij besluit van de Raad van Bestuur genomen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen na raadpleging van de Academische Raad en de Raad voor Onderzoek.

Artikel 12

  • 1 De onderzoekswerkzaamheden vinden in hoofdzaak plaats in werkcolleges of onderzoekteams. De werkzaamheden van een werkcollege kunnen worden geïntegreerd met die van andere werkcolleges van dezelfde afdeling of van andere afdelingen.

    De organisatie van de verschillende werkcolleges en onderzoekteams valt onder de verantwoordelijkheid van de afdelingshoofden. De werkzaamheden zijn het resultaat van actieve samenwerking tussen docenten en wetenschappelijke onderzoekers, die de werkmethoden en de ontwikkeling ervan gezamenlijk bepalen.

  • 2 De onderzoekswerkzaamheden in de werkcolleges en onderzoekteams moeten worden bepaald binnen de grenzen van de in artikel 9, lid 5, bedoelde studie- en onderzoekprogramma’s en met inachtneming van de specifieke taak van het Instituut.

    De onderwerpen voor in de werkcolleges en onderzoekteams te verrichten werkzaamheden worden door de afdelingshoofden ter kennis van de Academische Raad gebracht en wel nadat overleg heeft plaatsgevonden met de hoogleraren en de hoofddocenten.

  • 3 Het Instituut kan stages en colloquia organiseren, waaraan personen kunnen deelnemen die reeds beroepservaring hebben opgedaan in de studierichtingen die tot het studie- en onderzoekterrein van het Instituut behoren.

Artikel 13

  • 1 Het Instituut beschikt over een bibliotheek en een documentatiedienst, die worden gefinancierd uit de jaarlijkse huishoudelijke begroting.

  • 2 De Italiaanse Republiek verplicht zich ertoe de nodige stappen te doen en overeenkomsten te sluiten om de docenten en wetenschappelijke onderzoekers in staat te stellen te Florence en, indien nodig, in andere Italiaanse steden gebruik te maken van archieven en bibliotheken en toegang te hebben tot musea.

    De wijze van uitvoering van deze bepaling wordt vastgesteld in de vestigingsovereenkomst.

Artikel 14

  • 1 In de studierichtingen die tot zijn studie- en onderzoekterrein behoren, is het Instituut gemachtigd om de titel van doctor van het Europees Universitair Instituut te verlenen aan wetenschappelijke onderzoekers die ten minste twee jaar studie aan het Instituut hebben volbracht en een oorspronkelijk werkstuk van hoge kwaliteit hebben voorgelegd, dat door het Instituut is aanvaard en dat overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen van lid 4 moet worden gepubliceerd.

  • 2 Het Instituut is tevens gemachtigd een titel van een niveau beneden dat van doctor te verlenen aan wetenschappelijke onderzoekers die ten minste één jaar studie aan het Instituut hebben volbracht en hebben voldaan aan de bijzondere voorwaarden die overeenkomstig lid 4 voor deze titel zijn vastgesteld.

  • 3 Onderzoekers aan wie bij het verlaten van het Instituut geen van de in de leden 1 en 2 bedoelde titels is verleend, ontvangen desgewenst van het Instituut een getuigschrift betreffende de studie- en onderzoekwerkzaamheden die zij aan het Instituut hebben verricht.

  • 4 De voorwaarden voor het verlenen van de titels en het getuigschrift als bedoeld in dit artikel, worden vastgesteld door de Academische Raad; voor deze voorwaarden is de goedkeuring vereist van de Raad van Bestuur.

B. Docentencorps en wetenschappelijke onderzoekers

Artikel 15

  • 1 Het docentencorps bestaat uit de afdelingshoofden, directeuren van interdisciplinaire centra, hoogleraren, hoofddocenten en overige docenten.

  • 2 De leden van het docentencorps worden gekozen uit persoonlijkheden die onderdaan zijn van de Overeenkomstsluitende Staten en wier bekwaamheden aan de werkzaamheden van het Instituut een hoge waarde kunnen verlenen. Voorts kan het Instituut een beroep doen op de medewerking van onderdanen van andere Staten.

  • 3 De Overeenkomstsluitende Staten treffen, binnen de grenzen van hun mogelijkheden, de nodige maatregelen ten einde de mobiliteit van personen die deel moeten uitmaken van het docentencorps van het Instituut, te vergemakkelijken.

Artikel 16

  • 1 In de zin van deze Overeenkomst zijn de wetenschappelijke onderzoekers van het Instituut, studenten of wetenschappelijke onderzoekers die in het bezit zijn van nationale universitaire getuigschriften waaruit hun geschiktheid om onderzoeken te verrichten of voort te zetten blijkt, en die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 27, lid 3, en tot het Instituut zijn toegelaten.

  • 2 Het Instituut is toegankelijk voor de onderdanen van de Overeenkomstsluitende Staten.

    Onderdanen van andere Staten kunnen worden toegelaten binnen de grenzen en volgens de voorwaarden neergelegd in de voorschriften die door de Raad van Bestuur worden vastgesteld na raadpleging van de Academische Raad.

  • 3 Over de toelating tot het Instituut wordt beslist door de toelatingscommissie op de grondslag van de regels welke bij deze Overeenkomst en bij de door de Raad van Bestuur vastgestelde voorschriften zijn gegeven. De commissie houdt rekening met de bekwaamheid van de kandidaten en, voor zover mogelijk, met hun geografische herkomst.

    De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Staten verlenen hun bijstand aan het Instituut met het oog op de toepassing van de toelatingsprocedure.

Artikel 17

  • 1 Elk der Overeenkomstsluitende Staten bevordert, binnen de grenzen der beschikbare middelen, de toekenning van studiebeurzen aan diegenen van zijn tot het Instituut toegelaten onderdanen wier positie zulks noodzakelijk maakt, waarbij, in voorkomend geval, alle nodige maatregelen worden getroffen om de bepalingen inzake de toekenning van studiebeurzen op ter zake dienende wijze aan te passen.

  • 2 In de financiële voorschriften kan worden bepaald dat er een speciaal fonds wordt opgericht bestemd voor de toekenning van bepaalde beurzen. Dit fonds kan met name zijn middelen uit particuliere bijdragen verkrijgen.

  • 3 De voorgaande bepalingen sluiten niet uit dat de wetenschappelijke onderzoekers van het Instituut beurzen kunnen ontvangen, welke door de Europese Gemeenschappen worden toegekend aan wetenschappelijke onderzoekers die werken aan een onderwerp dat verband houdt met de Europese eenwording.

HOOFDSTUK IV. Financiële bepalingen

Artikel 18

  • 1 Voor elk begrotingsjaar wordt een huishoudelijke begroting opgesteld.

  • 2 Alle ontvangsten en uitgaven van het Instituut moeten voor elk begrotingsjaar worden geraamd en opgenomen in de begroting.

    De ontvangsten en uitgaven van de begroting moeten in evenwicht zijn.

    In de financiële voorschriften wordt een opsomming gegeven van de ontvangsten van het Instituut.

  • 3 Het begrotingsjaar begint op 1 januari en sluit op 31 december.

  • 4 De ontvangsten en uitgaven worden in Italiaanse lires uitgedrukt.

Artikel 19

  • 1 De financiële bijdragen van de Overeenkomstsluitende Staten, bestemd voor dekking van de in de begroting van het Instituut opgenomen uitgaven, worden vastgesteld overeenkomstig de volgende verdeelsleutel, in overeenstemming met het Besluit no 3/04 van de Raad van Bestuur van 10 juni 2004:

    België

     4,96%

    Denemarken

     2,03%

    Duitsland

    17,38%

    Griekenland

     1,47%

    Spanje

     6,23%

    Frankrijk

    17,38%

    Ierland

     0,51%

    Italië

    17,38%

    Luxemburg

     0,16%

    Nederland

     4,96%

    Oostenrijk

     2,65%

    Polen

     2,14%

    Portugal

     0,74%

    Finland

     1,19%

    Zweden

     2,72%

    Verenigd Koninkrijk

    17,38%

    Cyprus

     0,12%

    Slowaakse Republiek

     0,28%

    Slovenië

     0,24%

    Estland

     0,07%

  • 2 Vanaf 1 januari 1978 wordt de financiering vastgesteld volgens criteria die worden bepaald tijdens een onderzoek dat met ingang van 1 januari 1977 wordt verricht, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling die de Europese Gemeenschappen dan hebben doorgemaakt, en met het door de communautaire financiering geboden alternatief.

Artikel 20

  • 1 De uitgaven opgevoerd op de begroting worden toegestaan voor de duur van een begrotingsjaar, voor zover niet anders wordt bepaald overeenkomstig artikel 26.

  • 2 Onder de voorwaarden die worden vastgesteld ter toepassing van artikel 26, kunnen de kredieten welke aan het einde van het begrotingsjaar ongebruikt zijn gebleven, worden overgedragen uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar, voor zover deze kredieten niet betrekking hebben op personeelsuitgaven.

  • 3 De kredieten worden ingedeeld in hoofdstukken, waarin de uitgaven worden gegroepeerd naar hun aard en bestemming en voor zover nodig onderverdeeld overeenkomstig de financiële voorschriften.

Artikel 21

  • 1 De President voert de begroting uit overeenkomstig de financiële voorschriften en binnen de grenzen der toegekende kredieten. Hij brengt bij de Raad van Bestuur verslag uit van zijn beheer.

  • 2 De financiële voorschriften kunnen bepalingen bevatten betreffende overschrijving van kredieten hetzij van het ene hoofdstuk naar het andere, hetzij van de ene onderverdeling naar de andere.

Artikel 22

Indien bij het begin van een begrotingsjaar de begroting nog niet is aangenomen, kunnen de uitgaven maandelijks worden verricht per hoofdstuk of per andere afdeling, overeenkomstig de financiële voorschriften, zonder dat zij een twaalfde der bij de begroting van het vorige begrotingsjaar geopende kredieten mogen overschrijden en zonder dat deze maatregel tot gevolg mag hebben, dat het Instituut meer dan een twaalfde van de kredieten der in voorbereiding zijnde ontwerp-begroting ter beschikking krijgt.

De Raad van Bestuur kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, onder voorbehoud dat aan de overige in de eerste alinea gestelde voorwaarden wordt voldaan, uitgaven van meer dan een twaalfde toestaan.

De Overeenkomstsluitende Staten storten iedere maand bij wijze van voorschot en overeenkomstig de voor het voorafgaande dienstjaar vastgestelde verdeelsleutel de bedragen noodzakelijk voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 23

  • 1 De Raad van Bestuur benoemt twee controleurs van verschillende nationaliteit voor een periode van vier jaar. Het mandaat van deze controleurs kan niet worden verlengd.

    De controle, die aan de hand van bescheiden en zo nodig ter plaatse geschiedt, heeft ten doel de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven na te gaan en vast te stellen of een goed financieel beheer werd gevoerd.

    De controleurs brengen jaarlijks aan de Raad van Bestuur verslag uit over hun bevindingen.

    De President verschaft alle inlichtingen en verleent alle bijstand die de controleurs bij de uitoefening van hun functie nodig kunnen hebben.

  • 2 In de financiële voorschriften wordt bepaald op welke wijze aan de President kwijting wordt verleend voor de uitvoering van de begroting.

Artikel 24

  • 1 De President stelt een ontwerp op van driejaarlijkse financiële ramingen en legt dit, na raadpleging van de Academische Raad, ter bestudering en ter beoordeling voor aan de Raad van Bestuur.

  • 2 De uitvoeringsbepalingen van lid 1 worden geregeld in de financiële voorschriften.

Artikel 25

  • 1 De Italiaanse Republiek stelt een te Florence gelegen terrein alsmede de voor de werking van het Instituut nodige gebouwen gratis ter beschikking van het Instituut en neemt het onderhoud daarvan voor haar rekening.

    Op dezelfde voorwaarden stelt de Italiaanse Republiek een ingerichte mensa en een ontmoetingscentrum, beide gebouwd op het terrein van het Instituut, ter beschikking van docenten, wetenschappelijke onderzoekers en personeelsleden van het Instituut.

  • 2 De uitvoeringsbepalingen van lid 1 worden in de vestigingsovereenkomst geregeld.

Artikel 26

  • 1 Op voorstel van de President van het Instituut of van een der leden van de Raad van Bestuur stelt de Raad van Bestuur met eenparigheid van stemmen de financiële voorschriften vast, waarin met name worden gespecificeerd:

    • a) de nadere bepalingen betreffende de opstelling en de uitvoering van de jaarlijkse begroting alsmede betreffende de wijze waarop rekening en verantwoording wordt gedaan en de rekeningen worden nagezien;

    • b) de nadere bepalingen betreffende de opstelling van de driejaarlijkse financiële ramingen;

    • c) de nadere bepalingen en de procedure voor de storting en het gebruik van de bijdragen der Lid-Staten;

    • d) de regels en controlebepalingen betreffende de verantwoordelijkheid van de ordonnateurs en rekenplichtigen.

  • 2 Bij de in lid 1 bedoelde financiële voorschriften kan worden bepaald dat er een Comité voor begroting en financiën wordt ingesteld, dat is samengesteld uit Vertegenwoordigers van de Overeenkomstsluitende Staten en belast wordt met de voorbereiding van het overleg in de Raad van Bestuur over begrotings- en financiële aangelegenheden.

HOOFDSTUK V. Diverse bepalingen

Artikel 27

  • 1 De officiële talen van het Instituut zijn Deens, Duits, Engels, Ests, Fins, Frans, Grieks, Italiaans, Nederlands, Pools, Portugees, Sloveens, Slowaaks, Spaans en Zweeds.

  • 2 Voor elke academische activiteit worden uit de in lid 1 genoemde talen twee werktalen gekozen, zulks rekening houdend met de talenkennis en de wensen van de docenten en de wetenschappelijke onderzoekers.

    De wijze waarop deze talen worden gekozen, wordt door de Raad van Bestuur met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

  • 3 De docenten en de wetenschappelijke onderzoekers moeten een voldoende kennis bezitten van twee der in lid 1 genoemde talen.

    De Academische Raad kan een uitzondering maken voor specialisten die uitgenodigd worden, aan bepaalde werkzaamheden van het Instituut deel te nemen.

Artikel 28

In elk der Overeenkomstsluitende Staten heeft het Instituut de ruimste handelingsbevoegdheid welke door de nationale wetgevingen aan rechtspersonen wordt toegekend. Het kan met name roerende of onroerende goederen verkrijgen of vervreemden, overeenkomsten sluiten en in rechte optreden; hiertoe wordt het vertegenwoordigd door zijn President.

Artikel 29

Elk geschil tussen de Overeenkomstsluitende Staten of tussen een of meer Overeenkomstsluitende Staten en het Instituut over de toepassing of de uitlegging van deze Overeenkomst, dat niet kon worden beslecht binnen de Raad van Bestuur, wordt op verzoek van een bij het geschil betrokken partij aan scheidsrechters voorgelegd.

In dit geval wijst de President van het Hof van Justitie der Europese Gemeenschappen de scheidsrechterlijke instantie aan, die dit geschil moet beslechten.

De Overeenkomstsluitende Staten verplichten zich ertoe de beslissingen van de scheidsrechterlijke instantie uit te voeren.

HOOFDSTUK VI. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 30

  • 1 De Raad van Bestuur komt onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst in vergadering bijeen.

  • 2 De Raad van Bestuur sluit de vestigingsovereenkomst en richt de overige organen op, waarin deze Overeenkomst voorziet.

  • 3 De eerste acht docenten van het Instituut worden met eenparigheid van stemmen gekozen door een voorlopig Academisch Comité, bestaande uit twee vertegenwoordigers van elk der Overeenkomstsluitende Staten, van welke ten minste één aan een universiteit doceert.

    De Academische Raad kan rechtsgeldige besluiten nemen zodra hij is samengesteld uit de President, de Algemeen Secretaris en deze acht docenten.

Artikel 31

De eerste benoeming van de President en van de Algemeen Secretaris van het Instituut geschiedt door de Raad van Bestuur, die met eenparigheid van stemmen besluit.

Artikel 32

  • 1 De toetreding van elke andere Lid-Staat der Europese Gemeenschappen dan de Overeenkomstsluitende Staten geschiedt door het nederleggen van een Toetredingsakte bij de Italiaanse Regering.

  • 2 De toetreding wordt van kracht op het tijdstip waarop de Raad van Bestuur met eenparigheid van stemmen en met instemming van de toetredende Staat de nodige wijzigingen heeft vastgesteld in de bepalingen van deze Overeenkomst, met name in artikel 6, lid 7, en in artikel 19, lid 1.

Artikel 33

De Regering van elke Overeenkomstsluitende Staat, de President van het Instituut of de Academische Raad kunnen aan de Raad van Bestuur ontwerpen voorleggen tot herziening van deze Overeenkomst. Indien de Raad van Bestuur met eenparigheid van stemmen gunstig adviseert ten aanzien van het bijeenkomen van een Conferentie van de Vertegenwoordigers van de Regeringen der Overeenkomstsluitende Staten, wordt deze Conferentie bijeengeroepen door de Regering die het Voorzitterschap van de Raad van Bestuur vervult.

Artikel 34

Indien een optreden van een der organen van het Instituut noodzakelijk blijkt om een van de in deze Overeenkomst omschreven doelstellingen te verwezenlijken, zonder dat deze Overeenkomst in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, neemt de Raad van Bestuur met eenparigheid van stemmen de passende maatregelen.

Artikel 35

  • 1 De overeenkomst is van toepassing op het Europese grondgebied van de Overeenkomstsluitende Staten, op de Azoren, op Madeira, op de Canarische Eilanden, op de Franse overzeese departementen alsmede op de Franse overzeese gebieden.

  • 2 In afwijking van lid 1 is deze Overeenkomst niet van toepassing op de zones die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland op Cyprus vallen; het is evenmin van toepassing op de Kanaaleilanden en het eiland Man, tenzij de Regering van het Verenigd Koninkrijk bij de toetreding tot deze Overeenkomst of op een later tijdstip verklaart dat deze Overeenkomst op een of meer van deze grondgebieden van toepassing is.

  • 3 In afwijking van lid 1 is deze Overeenkomst niet van toepassing op de zones die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland op Cyprus vallen; het is evenmin van toepassing op de Kanaaleilanden en het eiland Man, tenzij de Regering van het Verenigd Koninkrijk bij de toetreding tot deze Overeenkomst of op een later tijdstip verklaart dat deze Overeenkomst op een of meer van deze grondgebieden van toepassing is.

  • 4 Elke Overeenkomstsluitende Staat kan bij de ondertekening, de ratificatie, de aanvaarding of de goedkeuring van de Overeenkomst, of bij de toetreding tot de Overeenkomst, of op enig later tijdstip, door kennisgeving aan de Regering van de Italiaanse Republiek verklaren dat deze Overeenkomst van toepassing is op datgene of diegene van de in die verklaring vermelde, buiten Europa gelegen gebieden, waarvan hij de internationale betrekkingen waarneemt.

Artikel 36

Deze Overeenkomst zal worden onderworpen aan de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, vereist krachtens de grondwettelijke bepalingen der Overeenkomstsluitende Staten.

Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op de ontvangst van de laatste kennisgeving door de Regering van de Italiaanse Republiek van de vervulling van deze formaliteiten.

Artikel 37

De Regering van de Italiaanse Republiek zal de Overeenkomstsluitende Staten in kennis stellen van:

  • a) elke ondertekening;

  • b) de nederlegging van elke akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, alsmede van elke in artikel 35, lid 2, bedoelde verklaring;

  • c) de inwerkingtreding van deze Overeenkomst;

  • d) elke wijziging die overeenkomstig artikel 33 in deze Overeenkomst wordt aangebracht.

Artikel 38

Deze Overeenkomst, opgesteld in de Duitse, de Franse, de Italiaanse en de Nederlandse taal, zijnde de vier teksten gelijkelijk authentiek, zal worden nedergelegd in het archief van de Regering van de Italiaanse Republiek, die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toezendt aan de Regeringen der andere Ondertekenende Staten.

De in de Deense, de Engelse en de Ierse taal opgestelde teksten van de Overeenkomst, die als bijlage gehecht zijn aan het besluit van de Raad van Bestuur waarin de wijzigingen worden omschreven die in verband met de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland nodig zijn, zijn gelijkelijk authentiek op dezelfde voet als de bovengenoemde oorspronkelijke teksten van de Overeenkomst, en de Regering van de Italiaanse Republiek zendt een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toe aan de Regering van elk van de overige Overeenkomstsluitende Staten.

De in de Griekse taal opgestelde tekst van de Overeenkomst, die als bijlage gehecht is aan het Besluit van de Raad van Bestuur waarin de wijzigingen worden omschreven die in verband met de toetreding van Griekenland nodig zijn, is gelijktijdig 2authentiek op dezelfde voet als de bovengenoemde teksten van de Overeenkomst, en de Regering van de Italiaanse Republiek zendt een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toe aan de Regering van elk der Overeenkomstsluitende Staten.

De tekst van de Overeenkomst opgesteld in de Spaanse taal die als bijlage is gehecht aan het besluit van de Raad van Bestuur waarin de wijzigingen worden omschreven die in verband met de toetreding van het Koninkrijk Spanje nodig zijn, is authentiek op dezelfde voet als de teksten genoemd in de voorgaande alinea’s en de Regering van de Italiaanse Republiek zendt een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toe aan de Regering van elk van de andere Overeenkomstsluitende Staten.

De in de Portugese taal opgestelde tekst van de Overeenkomst, die als bijlage gehecht is aan Besluit nr. 4/89 van de Raad van Bestuur van 7/12/1989 houdende wijziging van de Overeenkomst houdende oprichting van een Europees Universitair Instituut naar aanleiding van de toetreding van de Portugese Republiek, is gelijkelijk authentiek op dezelfde voet als de in de voorgaande alinea’s vermelde teksten, en de Regering van de Italiaanse Republiek zendt een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toe aan de Regering van elk van de andere Overeenkomstsluitende Staten.

De in de Finse en Zweedse taal opgestelde teksten van de Overeenkomst, die als bijlage gehecht zijn aan het Besluit van de Raad van Bestuur3, waarin de wijzigingen worden omschreven die in verband met de toetreding van de Finse Republiek en het Koninkrijk Zweden nodig zijn, zijn gelijkelijk authentiek op dezelfde voet als de in de voorgaande alinea’s vermelde teksten, en de Regering van de Italiaanse Republiek zendt een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toe aan de Regering van elk van de andere Overeenkomstsluitende Staten.

De Griekse, Sloveense en Slowaakse tekst van deze Overeenkomst, zoals opgenomen in de Bijlage bij dit Besluit van de Raad van Bestuur houdende wijziging van de Overeenkomst houdende oprichting van een Europees Universitair Instituut in verband met de toetreding van de Republiek Cyprus, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek, zijn gelijkelijk authentiek op dezelfde voet als de in de voorgaande leden vermelde teksten, en de Regering van de Italiaanse Republiek zendt een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toe aan de Regering van elk van de andere Overeenkomstsluitende Staten.

De Estse tekst van deze Overeenkomst, zoals opgenomen in de Bijlage bij dit Besluit van de Raad van Bestuur houdende wijziging van de Overeenkomst houdende oprichting van een Europees Universitair Instituut in verband met de toetreding van de Republiek Estland, is gelijkelijk authentiek op dezelfde voet als de in de voorgaande leden vermelde teksten, en de Regering van de Italiaanse Republiek zendt een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toe aan de Regering van elk van de andere Overeenkomstsluitende Staten.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder deze Overeenkomst hebben gesteld.

GEDAAN te Florence, negentien april negentienhonderd tweeënzeventig.

Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van het Europees Universitair Instituut

De Staten die partij zijn bij de Overeenkomst houdende oprichting van een Europees Universitair Instituut, welke op 19 april 1972 te Florence is ondertekend,

Geleid door de wens de voor de goede werking van dit Instituut noodzakelijke voorrechten en immuniteiten vast te stellen,

Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen:

HOOFDSTUK I. Op het Instituut toepasselijke regeling

Artikel 1

Wat zijn officiële activiteiten betreft, is het Europees Universitair Instituut, hierna te noemen het Instituut, vrijgesteld van executie, behoudens:

  • a) met betrekking tot een door derden ingediende civiele rechtsvordering ter zake van schade die voortvloeit uit een ongeval dat is veroorzaakt door een aan het Instituut toebehorend of namens het Instituut gebruikt motorvoertuig, en met betrekking tot een verkeersovertreding waarbij een zodanig voertuig is betrokken;

  • b) met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een scheidsrechterlijke of rechterlijke beslissing, genomen ingevolge een bepaling van de Overeenkomst of van dit Protocol;

  • c) indien de Raad van Bestuur in een bijzonder geval, met eenparigheid van stemmen, afstand heeft gedaan van deze immuniteit.

Artikel 2

  • 1 De gebouwen en terreinen van het Instituut zijn onschendbaar. Desondanks kunnen maatregelen ter uitvoering van artikel 19, of maatregelen waartoe de Raad van Bestuur met eenparigheid van stemmen toestemming heeft verleend, ten uitvoer worden gelegd.

  • 2 Het Instituut zal niet toestaan dat zijn gebouwen en terreinen als toevluchtsoord dienen voor enige persoon die wordt vervolgd wegens ontdekking op heterdaad of een misdaad, ten aanzien waarvan een rechterlijk bevel, een veroordeling of een uitwijzingsbesluit bestaat.

  • 3 Het archief van het Instituut is onschendbaar.

Artikel 3

De eigendommen en bezittingen van het Instituut kunnen niet worden getroffen door enige bestuursrechtelijke of voorlopige gerechtelijke dwangmaatregel zoals vordering, inbeslagneming, onteigening of conservatoir beslag, behoudens in de gevallen, bedoeld in artikel 1 sub a), b) en c).

Artikel 4

  • 1 Goederen die door het Instituut worden ingevoerd of uitgevoerd en die strikt noodzakelijk zijn voor het verrichten van zijn officiële werkzaamheden, zijn vrijgesteld van elke omzetbelasting, alle douanerechten en andere heffingen, alsmede van alle in- en uitvoerverboden en -beperkingen, onverminderd de nationale bepalingen betreffende de bescherming van het artistiek en cultureel bezit van de Overeenkomstsluitende Staten.

  • 2 De verspreiding van geschriften en ander voorlichtingsmateriaal dat door of aan het Instituut wordt verzonden in het kader van zijn officiële werkzaamheden, wordt op geen enkele wijze beperkt.

  • 3 Het Instituut geniet, voor zijn officiële mededelingen en het overbrengen van al zijn documenten, op het grondgebied van iedere Overeenkomstsluitende Staat de behandeling welke door deze Staat aan internationale organisaties wordt toegestaan. De officiële correspondentie en andere officiële mededelingen van het Instituut zijn niet aan censuur onderworpen.

Artikel 5

  • 1 Wat zijn officiële werkzaamheden betreft zijn het Instituut, zijn bezittingen, inkomsten en verdere eigendommen vrijgesteld van alle directe belastingen.

  • 2 Wanneer het Instituut voor de uitoefening van zijn officiële werkzaamheden strikt noodzakelijke, belangrijke aankopen doet van goederen, in de prijs waarvan indirecte belastingen dan wel belastingen op de verkoop zijn begrepen, treffen de Overeenkomstsluitende Staten, telkens wanneer hun dit mogelijk is, maatregelen tot ontheffing of teruggave van het bedrag van deze belastingen.

  • 3 Geen enkele vrijstelling wordt verleend van belastingen, heffingen en rechten die niet anders zijn dan eenvoudige vergoedingen voor diensten te algemenen nutte.

Artikel 6

Het Instituut kan alle soorten fondsen, valuta’s, kasgeld of waardepapieren ontvangen en onder zich houden; het kan daarover, onder voorbehoud van de nationale voorschriften inzake deviezencontrole, vrijelijk beschikken voor het uitoefenen van zijn officiële werkzaamheden, en rekeningen aanhouden in elke valuta, in zoverre dit nodig is voor het nakomen van zijn verplichtingen.

HOOFDSTUK II. Regeling die van toepassing is op de Vertegenwoordigers van de Overeenkomstsluitende Staten, de President, de Algemeen Secretaris, de leden van het docentencorps en andere personen die in dienst zijn van het Instituut

Artikel 7

De Vertegenwoordigers van de Overeenkomstsluitende Staten alsmede hun adviseurs, die deelnemen aan de vergaderingen van de Raad van Bestuur van het Instituut, genieten gedurende de uitoefening van hun functie en op hun reizen naar en van de plaatsen van werkzaamheid, de volgende voorrechten, immuniteiten en faciliteiten:

  • a) immuniteit van arrestatie of gevangenhouding, alsmede van inbeslagneming van hun persoonlijke bagage, behalve in geval van ontdekking op heterdaad;

  • b) vrijstelling van rechtsvervolging, ook na beëindiging van hun missie, met betrekking tot handelingen, waaronder begrepen gesproken en geschreven woorden, door hen in de uitoefening van hun functie en binnen de grenzen van hun bevoegdheden verricht;

  • c) onschendbaarheid van officiële papieren en stukken;

  • d) de nodige gebruikelijke administratieve faciliteiten, met name inzake verplaatsingen en verblijf.

Het bepaalde in dit artikel geldt tevens voor de vertegenwoordiger van de Europese Gemeenschappen, die aan de vergaderingen van de Raad van Bestuur deelneemt.

Artikel 8

De Overeenkomstsluitende Staten treffen, in nauwe samenwerking met het Instituut, alle in hun macht liggende maatregelen om aan de persoonlijkheden die aan de werkzaamheden van het Instituut deelnemen, met name die welke zijn bedoeld in artikel 9, lid 3, van de Overeenkomst, de vereiste administratieve faciliteiten te bieden, met name inzake verplaatsingen, verblijf en deviezenbepalingen.

Artikel 9

  • 1 De President, de Algemeen Secretaris en, behoudens het bepaalde in artikel 13, de leden van het docentencorps en de personeelsleden van het Instituut genieten,

    • a) ook nadat zij de dienst van het Instituut hebben verlaten, vrijstelling van rechtsvervolging met betrekking tot handelingen, waaronder begrepen gesproken en geschreven woorden, door hen in de uitoefening van hun functie en binnen de grenzen van hun bevoegdheden verricht; deze vrijstelling geldt evenwel niet in geval van door bovengenoemde personen begane verkeersovertredingen, noch in geval van schade, veroorzaakt door een motorvoertuig dat hun toebehoort of door hen bestuurd werd;

    • b) evenals hun inwonende gezinsleden, dezelfde faciliteiten ten aanzien van vrijstelling van alle maatregelen die de immigratie beperken en de inschrijving van vreemdelingen regelen, als die welke in het algemeen worden toegekend aan personeelsleden van internationale organisaties;

    • c) dezelfde voorrechten met betrekking tot monetaire of deviezenregelingen als die welke in het algemeen worden toegekend aan de personeelsleden van internationale organisaties;

    • d) het recht, wanneer zij zich voor de duur van ten minste een jaar voor de eerste maal in de betrokken Staat vestigen, hun meubelen, hun voor persoonlijk gebruik bestemde personenauto en hun persoonlijke bezittingen vrij van rechten in te voeren, en, bij het neerleggen van hun functie in de betrokken Staat, het recht hun meubelen, hun voor persoonlijk gebruik bestemde personenauto en hun persoonlijke bezittingen vrij van rechten uit te voeren, in beide gevallen behoudens de voorwaarden en beperkingen, neergelegd in de wetgeving van de Staat waar dit recht wordt uitgeoefend.

  • 2 De Overeenkomstsluitende Staten nemen in nauwe samenwerking met het Instituut alle dienstige maatregelen om het binnenkomen, het verblijf en het vertrek van personen op wie dit artikel van toepassing is, te vergemakkelijken.

Artikel 10

De Overeenkomstsluitende Staten nemen in nauwe samenwerking met het Instituut alle dienstige maatregelen om het binnenkomen, het verblijf en het vertrek van de wetenschappelijke onderzoekers te verzekeren en te vergemakkelijken.

Artikel 11

  • 1 In het Statuut van het personeel en in reglementen wordt de regeling inzake de sociale voorzieningen die op de President, de Algemeen Secretaris, de leden van het docentencorps, de personeelsleden en de wetenschappelijke onderzoekers van toepassing zijn, vastgesteld.

    Indien dergelijke voorzieningen niet bestaan, hebben de in de eerste alinea bedoelde personen de keuze tussen toepassing van de wetgeving van de Staat waar het Instituut is gevestigd, en toepassing van de wetgeving van de Overeenkomstsluitende Staat, waaraan zij laatstelijk onderworpen zijn geweest, dan wel van de Overeenkomstsluitende Staat waarvan zij onderdaan zijn.

    Deze keuze, die slechts eenmaal mogelijk is, gaat in op de datum waarop de betrokkene zijn intrede in het Instituut doet.

  • 2 In het kader van het Statuut en de reglementen worden aangaande de leden van het docentencorps en de wetenschappelijke onderzoekers, die onderdanen zijn van de andere dan de Overeenkomstsluitende Staten, passende bepalingen vastgesteld.

Artikel 12

  • 1 Met inachtneming van de voorwaarden en volgens de procedure zoals die door de Raad van Bestuur binnen een tijdvak van één jaar, te rekenen van de datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst, zijn vastgesteld, zijn de President, de Algemeen Secretaris, de leden van het docentencorps en de personeelsleden van het Instituut onderworpen aan een belasting ten gunste van het Instituut op door het Instituut betaalde salarissen en emolumenten. Met ingang van de datum waarop die belasting van toepassing wordt, zijn deze salarissen en emolumenten vrij van nationale inkomstenbelasting; de Overeenkomstsluitende Staten behouden zich de mogelijkheid voor rekening te houden met deze salarissen en emolumenten bij de berekening van de belasting die geheven wordt op inkomsten uit andere bronnen.

  • 2 Lid 1 geldt niet voor de door het Instituut aan vroegere Presidenten, vroegere Algemeen Secretarissen, vroegere leden van zijn docentencorps en vroegere personeelsleden verstrekte renten en pensioenen.

  • 3 De President, de Algemeen Secretaris, de leden van het docentencorps en de personeelsleden van het Instituut, die zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van hun functie in dienst van het Instituut vestigen op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Staat dan de staat van de fiscale woonplaats, welke zij bezitten op het ogenblik van hun indiensttreding bij het Instituut, worden voor de toepassing van de inkomsten-, vermogens- en successiebelastingen, alsmede van de tussen de Overeenkomstsluitende Staten gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting, zowel in de staat waar zij zich gevestigd hebben, als in de staat van de fiscale woonplaats, geacht hun woonplaats te hebben behouden in de laatstgenoemde staat, indien deze een Overeenkomstsluitende Staat is. Deze bepaling geldt eveneens voor de echtgenoot zover deze geen eigen beroepsbezigheden uitoefent, alsmede voor de kinderen die ten laste zijn en onder toezicht staan van de in dit artikel bedoelde personen.

Artikel 13

De Raad van Bestuur bepaalt met eenparigheid van stemmen, op welke categorieën van personen de artikelen 9 tot en met 12 geheel of ten dele van toepassing zijn.

HOOFDSTUK III. Algemene bepalingen

Artikel 14

  • 1 De krachtens dit Protocol toegekende voorrechten, immuniteiten en faciliteiten worden uitsluitend toegekend in het belang van de Overeenkomstsluitende Staten of van het Instituut en niet tot persoonlijk voordeel van de betrokkenen.

  • 2 De bevoegde instanties hebben niet alleen het recht, maar tevens de plicht om de immuniteit op te heffen indien deze aan de loop van het recht in de weg staat en indien door deze opheffing de doeleinden waarvoor de immuniteit is toegekend, niet in gevaar worden gebracht.

  • 3 De in lid 2 bedoelde bevoegde instanties zijn:

    • - de Overeenkomstsluitende Staten, voor wat betreft hun vertegenwoordigers die zitting hebben in de Raad van Bestuur van het Instituut;

    • - de Instellingen van de Europese Gemeenschappen, voor wat betreft de vertegenwoordiger van de Europese Gemeenschappen die deelneemt aan de zittingen van de Raad van Bestuur van het Instituut;

    • - de Raad van Bestuur van het Instituut, voor wat betreft de President en de Algemeen Secretaris;

    • - de President van het Instituut, voor wat betreft de leden van het docentencorps en de personeelsleden van het Instituut.

Artikel 15

Het bepaalde in dit Protocol is niet van invloed op het recht van elk der Overeenkomstsluitende Staten om voorzorgen te treffen, die nodig zijn in het belang van zijn veiligheid.

Artikel 16

Geen enkele Overeenkomstsluitende Staat is verplicht aan zijn eigen onderdanen en aan ingezetenen de in de artikelen 7, 9, sub c) en d), en 10 genoemde voorrechten en immuniteiten te verlenen.

Artikel 17

In de zin van dit Protocol worden onder de officiële werkzaamheden van het Instituut mede verstaan de administratieve werkzaamheden en de onderwijs- en onderzoekwerkzaamheden ter verwezenlijking van de doelstellingen, omschreven in de Overeenkomst houdende oprichting van een Europees Universitair Instituut.

Artikel 18

Onverminderd het bepaalde in artikel 9, lid 1 sub d), wordt geen vrijstelling verleend ten aanzien van goederen die uitsluitend voor de eigen behoeften van de personeelsleden van het Instituut zijn bestemd.

Goederen die krachtens het bepaalde in dit Protocol zijn ingevoerd of verworven, mogen vervolgens slechts verkocht, vervreemd of verhuurd worden op de voorwaarden, vastgesteld door de Regeringen van de Staten die de vrijstellingen hebben toegestaan.

Artikel 19

  • 1 Dit Protocol wordt in een geest van nauwe samenwerking toegepast door de President van het Instituut en de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Staten, ten einde met eerbiediging van de onafhankelijkheid van het Instituut, een goede rechtsbedeling en toepassing van de sociale wetgeving, alsmede van politie- en veiligheidsvoorschriften en van voorschriften inzake de volksgezondheid te vergemakkelijken en ieder misbruik van de bij het Protocol toegekende voorrechten, immuniteiten en faciliteiten te voorkomen. De in dit lid genoemde samenwerkingsprocedure kan in de in artikel 20 bedoelde aanvullende overeenkomsten nader worden bepaald.

  • 2 De namen, hoedanigheden en adressen van de personen op wie de artikelen 9 tot en met 12 van toepassing zijn alsmede de op deze personen toepasselijke regeling, worden op gezette tijden aan de Regeringen van de Overeenkomstsluitende Staten medegedeeld.

Artikel 20

Tussen het Instituut en een of meer Overeenkomstsluitende Staten kunnen aanvullende overeenkomsten worden gesloten met het oog op de tenuitvoerlegging en de toepassing van dit Protocol. De besluiten van de Raad van Bestuur ter uitvoering van dit artikel worden met eenparigheid van stemmen genomen.

Artikel 21

Artikel 29 van de Overeenkomst is van toepassing op geschillen betreffende dit Protocol.

Slotakte

De gevolmachtigden van de Hoge Overeenkomstsluitende Partijen, te Florence bijeen op 19 april 1972 ter ondertekening van de Overeenkomst houdende oprichting van een Europees Universitair Instituut,

Hebben de volgende teksten vastgesteld:

  • Overeenkomst houdende oprichting van een Europees Universitair Instituut

  • Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van het Europees Universitair Instituut.

Op het ogenblik van ondertekening van deze teksten hebben de gevolmachtigden:

  • - de in bijlage I opgenomen verklaringen aangenomen

  • - akte genomen van de in bijlage II opgenomen verklaringen van de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder deze Slotakte hebben gesteld.

GEDAAN te Florence, negentien april negentienhonderd tweeënzeventig.

BIJLAGE I

I. Verklaringen met betrekking tot de Overeenkomst

Ad artikel 6

  • a) In het Reglement van Orde van de Raad van Bestuur worden de voorwaarden vastgesteld waaronder de Vertegenwoordigers der Regeringen zich kunnen laten bijstaan door deskundigen.

  • b) In het Reglement van Orde wordt vermeld dat de Raad van Bestuur naar behoefte bijeenkomt, en dat hij eveneens elders dan te Florence kan bijeenkomen op het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Staten.

  • c) De Raad van Bestuur treft de nodige voorzieningen voor de officiële publikaties van het Instituut; hij kan daartoe een beroep doen op de Dienst voor Officiële Publikaties van de Europese Gemeenschappen.

Lid 5, sub c)

Artikel 6, lid 5 sub c), sluit voor de Raad van Bestuur de mogelijkheid niet uit het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, na overleg met de President ervan, als instantie aan te wijzen, geroepen om de geschillen tussen het Instituut en het personeel daarvan te beslechten.

Ad artikel 10

Het onderbrengen van onderzoek in deze of gene afdeling betekent enkel dat deze afdeling er de voornaamste promotor van is. Dit sluit geenszins uit dat op andere afdelingen een beroep wordt gedaan, opdat het noodzakelijke interdisciplinaire karakter van elk van deze wetenschappelijke werkzaamheden wordt gegarandeerd.

Ad artikel 12

  • a) De werkcolleges en onderzoekteams worden gevormd voor de tijd die nodig is ter bestudering van het gekozen thema of voor de voltooiing van het beoogde onderzoek.

  • b) Wat betreft de werkmethoden, berust de door het Instituut gegeven opleiding hoofdzakelijk op deelneming aan onderzoekwerkzaamheden. De duur van dit onderzoek kan variëren, doch voor de toekenning van een bepaalde titel is een studietijd nodig van ten minste twee jaar en de indiening van een oorspronkelijk werkstuk, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 14 van de Overeenkomst.

Ad artikel 14

  • a) De titels, bedoeld in artikel 14, lid 1, zijn bij voorbeeld de volgende:

    „Doctor in de rechten van het Europees Universitair Instituut te Florence”,

    „Doctor in de politieke wetenschappen van het Europees Universitair Instituut te Florence”.

  • b) Het probleem van de gelijkwaardigheidsniveaus waarvoor het doctoraat van het Instituut in aanmerking komt, wordt zo spoedig mogelijk in ruimer verband besproken; de Raad van Bestuur kan zo nodig dienaangaande aanbevelingen richten tot de Regeringen van de Overeenkomstsluitende Staten.

  • c) De publikatie van een werkstuk heeft ten doel, het voor het belangstellende publiek toegankelijk te maken. In de krachtens artikel 14, lid 3, vast te stellen voorschriften wordt dus aangegeven, dat deze publikatie niet alleen door opneming in een tijdschrift of in de vorm van een brochure of een boek kan geschieden, maar ook via elk ander geschikt verveelvoudingsprocédé (microfilm, stencil enzovoort).

Ad artikel 15

Lid 1

Het mandaat van vast aan het Instituut verbonden hoogleraren duurt drie jaar en kan worden vernieuwd.

Lid 3

Gedoeld wordt met name op de handhaving van de op nationaal vlak verkregen rechten en, in voorkomend geval, op de verkrijging van dergelijke rechten, alsook op de mogelijkheid om terug te keren naar een instelling van het land van herkomst, met name in de gevallen waar het verblijf aan het Instituut van beperkte duur is.

Ad artikel 16

Lid 1

Gezien het niveau van de studie en de eisen in verband met de organisatie van de werkzaamheden, zal het eventuele aantal wetenschappelijke onderzoekers, althans in de eerste fase, tussen 250 en 600 liggen.

Lid 3

  • a) In de bepalingen inzake de toelating van de studenten of wetenschappelijke onderzoekers worden met name het vereiste niveau van de reeds verrichte studies en van de kennis der officiële talen van het Instituut vermeld.

  • b) De woorden „voor zover mogelijk rekening houden met hun geografische herkomst” moeten zo worden geïnterpreteerd dat de toelatingscommissie bekwaamheid als eerste criterium moet hanteren, doch er eveneens op moet toezien dat onder de wetenschappelijke onderzoekers de verschillende nationaliteiten op evenwichtige wijze zijn vertegenwoordigd.

Ad artikel 17

Aanbevolen wordt dat de Vertegenwoordigers van de Regeringen in de Raad van Bestuur onderling overleg plegen, opdat het bedrag en de voorwaarden voor toekenning van de door elke Overeenkomstsluitende Staat verleende beurzen ongeveer dezelfde zijn.

Ad artikel 25

  • a) De eerste uitrusting van de nieuwe of vergrote gebouwen die door de Regering van de Italiaanse Republiek ter beschikking van het Europees Universitair Instituut worden gesteld, komt ten laste van deze Regering.

  • b) De roerende uitrusting en het leermateriaal blijven investeringen die geamortiseerd kunnen worden door normale begrotingstoewijzingen en dus nauw samenhangen met het functioneren van het Instituut: het is normaal dat deze toewijzingen ten laste komen van de jaarlijkse begroting.

De uitgaven voor de aanvullende uitrusting komen ten laste van de begroting van het Instituut en worden gefinancierd volgens de gangbare regels voor de financiering van uitgaven van het Instituut.

Ad artikel 26

In de financiële voorschriften wordt gepreciseerd dat, indien de Overeenkomstsluitende Staten hun bijdragen in hun nationale valuta storten:

  • - de beschikbare saldi van deze bijdragen worden gedeponeerd bij de Schatkisten der Overeenkomstsluitende Staten of bij door hen aangewezen organen;

  • - gedurende dit depot, de gedeponeerde gelden de waarde behouden die overeenstemt met de op de dag van het depot geldende pariteit ten opzichte van de munteenheid waarin de begroting van het Instituut wordt vastgesteld.

Ad artikel 29

Tweede alinea

De tekst van artikel 29 van de Overeenkomst sluit niet uit dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen door zijn President kan worden aangewezen als scheidsrechterlijke instantie.

Ad artikel 30

Een voorbereidend Comité, bestaande uit Vertegenwoordigers van de Regeringen en een vertegenwoordiger van de Commissie (zonder stemrecht) komt na de ondertekening van de Overeenkomst bijeen. Het verricht de noodzakelijke voorbereidende werkzaamheden en stelt met name een ontwerp-vestigingsovereenkomst op, opdat de oprichting van het Instituut zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de Overeenkomst plaatsvindt.

II. Diverse verklaringen

A. Financiering en structuur van het Instituut

  • a) Aan de President worden de bezoldiging en de toelagen van een hoogleraar toegekend, gedurende de duur van zijn bestuursmandaat vermeerderd met een toelage voor bestuurlijke lasten (ongeveer 20 % van de bezoldiging);

  • b) De bezoldiging van de Algemeen Secretaris moet lager zijn dan die van de President en kan overeenkomen met de bezoldiging van een hoogleraar;

  • c) Over het resultaat van de onderzoekwerkzaamheden van het Instituut dienen publikaties uitgegeven te worden en met ingang van het tweede of derde werkingsjaar dient hiertoe een speciale post op de begroting te worden opgenomen.

B. Huisvesting van de wetenschappelijke onderzoekers

De Regering van de Italiaanse Republiek draagt zorg voor de huisvesting van de wetenschappelijke onderzoekers tegen een matige huurprijs.

De maatregelen die eventueel in dezen zullen worden getroffen, mogen niet ten laste komen van de begroting van het Instituut.

C. Eventuele toetreding van Staten die geen lid van de Europese Gemeenschappen zijn

Vier jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst brengt de Raad van Bestuur, na raadpleging van de Academische Raad, aan de Overeenkomstsluitende Staten een verslag uit over de eventuele opneming in de Overeenkomst van een clausule, waardoor andere Staten dan de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen tot de Overeenkomst kunnen toetreden.

D. Nieuwe behandeling van het vraagstuk van een eventuele opzegging van de Overeenkomst

Het vraagstuk van een eventuele opzegging van de Overeenkomst zal tegelijk met het in de onder C opgenomen verklaring bedoelde verslag opnieuw worden behandeld.

E. Europacollege te Brugge

De Overeenkomstsluitende Staten nemen akte van de volgende verklaring welke tijdens de zitting van de Raad en de Conferentie van Ministers van Onderwijs der Lid-Staten van 16 november 1971 is aangenomen:

„De academische instanties van de Instituten te Florence en Brugge dienen onderling samen te werken om op de meest passende wijze hun respectieve studieprogramma’s te organiseren en vast te stellen voor alles wat betrekking heeft op parallelle of convergerende onderwerpen en activiteiten.”

BIJLAGE II. Verklaringen van de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland

De Regering van de Bondsrepubliek Duitsland behoudt zich het recht voor, bij het nederleggen van de akte van bekrachtiging van de Overeenkomst houdende oprichting van een Europees Universitair Instituut te verklaren dat deze Overeenkomst eveneens van toepassing is op het „Land Berlijn”.

Ten aanzien van de definitie van het begrip „onderdaan” verwijst de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland naar de verklaring die zij bij de ondertekening van de Verdragen tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie op 25 maart 1957 heeft afgelegd.

  1. [Red: Lees: door.] ^ [1]
  2. [Red: Lees: „gelijkelijk” in plaats van „gelijktijdig”]. ^ [2]
  3. [Red: Niet opgenomen.] ^ [3]
Naar boven