Het Koninkrijk der Nederlanden
en
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland;
De wens koesterende een Overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting
en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen
van nalatenschappen en verkrijgingen krachtens erfrecht en van schenkingen,
Zijn het volgende overeengekomen:
Deze Overeenkomst is van toepassing:
-
(a) op nalatenschappen van en op schenkingen gedaan door personen wier woonplaats, bij
hun overlijden dan wel ten tijde van de schenking in een van de Staten of in beide
Staten was;
-
(b) op vermogensbestanddelen die zijn begrepen in vermogensrechtelijke regelingen (“settlements”),
gemaakt door personen wier woonplaats ten tijde van het maken van de vermogensrechtelijke
regelingen (“settlements”) in een van beide Staten was.
Artikel 2. Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is
-
(2) Deze Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige
belastingen die na de datum van ondertekening van deze Overeenkomst naast of in plaats
van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Staten
delen elkaar alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen
zijn aangebracht, mede.
Artikel 3. Algemene begripsbepalingen
-
(2) Voor de toepassing van de Overeenkomst door een van de Staten heeft, tenzij het zinsverband
anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking
heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop
de Overeenkomst van toepassing is.
Artikel 4. Fiscale woonplaats
-
(1) Voor de toepassing van deze Overeenkomst had een persoon zijn woonplaats:
-
(a) in het Verenigd Koninkrijk, indien hij overeenkomstig de wetgeving daarvan zijn woonplaats
had in het Verenigd Koninkrijk of wordt behandeld alsof hij aldaar zijn woonplaats
had voor de toepassing van een belasting die het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaakt;
-
(b) in Nederland, indien hij een inwoner was van Nederland of wordt behandeld als een
inwoner daarvan voor de toepassing van een belasting die het onderwerp van deze Overeenkomst
uitmaakt;
met dien verstande dat een persoon niet wordt geacht zijn woonplaats in een van de
Staten te hebben gehad, indien die Staat bij het overlijden of de schenking slechts
belasting heft met betrekking tot vermogensbestanddelen die in die Staat zijn gelegen.
-
(2) Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid van dit
artikel zijn woonplaats in beide Staten had, wordt zijn positie, onder voorbehoud
van de bepalingen van het derde lid van dit artikel, als volgt bepaald:
-
(a) hij wordt geacht zijn woonplaats te hebben gehad in de Staat waar hij een duurzaam
tehuis tot zijn beschikking had; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot
zijn beschikking had, wordt de woonplaats geacht in de Staat te zijn waarmede zijn
persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst waren (middelpunt van de levensbelangen);
-
(b) indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen
had, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking
had, wordt de woonplaats geacht in de Staat te zijn waar hij gewoonlijk verbleef;
-
(c) indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verbleef, wordt de woonplaats
geacht in de Staat te zijn waarvan hij onderdaan was;
-
(d) indien hij onderdaan was van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde
autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.
-
(3) Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid van dit
artikel op het tijdstip waarvoor zijn woonplaats dient te worden vastgesteld zijn
woonplaats in beide Staten had en
-
(a) op dat tijdstip onderdaan was van een van de Staten doch niet van de andere Staat,
en
-
(b) in die andere Staat woonde, doch in de tien jaren onmiddellijk voorafgaand aan dat
tijdstip minder dan zeven jaren aldaar had gewoond, en
-
(c) niet de bedoeling had om voor onbepaalde tijd in die andere Staat te blijven,
wordt hij, niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid van dit artikel, geacht
op dat tijdstip zijn woonplaats te hebben gehad in de Staat waarvan bij onderdaan
was.
Voor de toepassing van dit lid wordt, indien die andere Staat het Verenigd Koninkrijk
is, de vraag of een persoon daar woonde op gelijke wijze beanwoord als voor de toepassing
van de inkomstenbelasting (income tax), doch zonder dat rekening wordt gehouden met
een woonhuis dat hem in het Verenigd Koninkrijk voor zijn gebruik ter beschikking
stond, en betekent de uitdrukking „jaren” aanslagjaren voor de inkomstenbelasting
(income tax), die eindigen met het aanslagjaar waarin het overlijden of de schenking
plaatsvindt.
Artikel 5. Onroerende vermogensbestanddelen
-
(2) De uitdrukking „onroerende vermogensbestanddelen” heeft de betekenis welke die uitdrukking
heeft volgens de wetgeving van de Staat waar de desbetreffende vermogensbestanddelen
zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende
vermogensbestanddelen behoren, levende en dode have van landbouwen bosbedrijven, rechten
waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing
zijn, belangen in de opbrengst van de verkoop van grond die met het oog op de verkoop
onder trust-verband wordt gehouden, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten
op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot
exploitatie van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen,
luchtvaartuigen en schulden waarvoor door middel van hypotheek of anderszins zekerheid
is gesteld, worden niet als onroerende vermogensbestanddelen beschouwd.
Artikel 6. Bedrijfsvermogen van een vaste inrichting en bezittingen die behoren tot
een vast middelpunt, gebezigd voor het verrichten van zelfstandige arbeid
-
(1) Bezittingen, met uitzondering van de bezittingen bedoeld in de artikelen 5 en 7, die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting van een onderneming
mogen worden belast in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
-
(6) Bezittingen, met uitzondering van de bezittingen omschreven in artikel 5, die behoren tot een vast middelpunt dat gebezigd wordt voor het: verrichten van
zelfstandige arbeid, mogen worden belast in de Staat waar het vaste middelpunt is
gelegen.
Artikel 7. Schepen en luchtvaartuigen
Schepen en luchtvaartuigen, geëxploiteerd in internationaal verkeer, en schepen die
dienen voor het vervoer in de binnenwateren en roerende zaken die worden gebruikt
bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, mogen worden belast in de
Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
Artikel 8. Overige vermogensbestanddelen
Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 11 zijn vermogensbestanddelen, waar ook gelegen, die niet worden behandeld in de artikelen 5, 6 en 7, slechts belastbaar in de Staat waar de overledene of de schenker ten tijde van het
overlijden of de schenking zijn woonplaats had.
Artikel 9. Strijdigheid in wetgeving inzake de aard van vermogensbestanddelen
Indien de wetgeving van een van de Staten een recht of belang aanmerkt als een vermogensbestanddeel
dat niet onder artikel 5, 6 of 7 valt, doch de wetgeving van de andere Staat dat recht of belang aanmerkt als een
vermogensbestanddeel dat onder die artikelen valt, wordt dat recht of belang voor
de toepassing van deze Overeenkomst aangemerkt als een vermogensbestanddeel dat onder
die artikelen valt.
Bij de vaststelling van het bedrag waarover belasting wordt berekend, worden aftrekposten
toegelaten overeenkomstig de wetgeving van de Staat waar de belasting wordt geheven.
Artikel 11. Subsidiaire heffingsrechten
-
(1) Indien de overledene of de schenker ten tijde van het overlijden of de schenking zijn
woonplaats in een van de Staten had, op dat tijdstip onderdaan was van de andere Staat
en op enig tijdstip in de tien jaren onmiddellijk voorafgaand aan het overlijden of
de schenking zijn woonplaats in die andere Staat had gehad, mag die andere Staat belasting
heffen overeenkomstig zijn nationale wetgeving.
-
(3) Indien vermogensbestanddelen ingevolge de bepalingen van artikel 8 slechts in Nederland belastbaar zijn en de overledene of de schenker hetzij onderdaan
is van het Verenigd Koninkrijk en geen onderdaan van Nederland, hetzij voor de toepassing
van de Nederlandse belasting wordt behandeld als een inwoner van Nederland op grond
van de eenzijdige tien-jaren-regeling van dat land, mag het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig
zijn wetgeving ook belasting over die vermogensbestanddelen heffen, indien de bevoegde
autoriteit van Nederland de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk mededeelt,
dat de over die vermogensbestanddelen verschuldigde Nederlandse belasting niet is
betaald (anders dan ten gevolge van een bepaalde vrijstelling, aftrekpost, verrekening
of tegemoetkoming).
Artikel 12. Vrijstellingen
-
(1) Indien vermogensbestanddelen, niet zijnde vermogensbestanddelen van een huwelijksgemeenschap,
worden verkregen door de echtgenoot of echtgenote van een overledene die zijn woonplaats
in Nederland had, en die vermogensbestanddelen in het Verenigd Koninkrijk uitsluitend
op grond van artikel 5, 6 of 7 mogen worden belast, en de echtgenoot of echtgenote zijn of haar woonplaats niet
in het Verenigd Koninkrijk had maar de verkrijging volledig zou zijn vrijgesteld indien
de echtgenoot of echtgenote aldaar zijn of haar woonplaats zou hebben gehad, stelt
het Verenigd Koninkrijk de vermogensbestanddelen vrij van belasting tot een bedrag
van tenminste 50 percent van de verkregen waarde, berekend als een waarde waarover
geen belasting is verschuldigd en na rekening te hebben gehouden met alle vrijstellingen,
behalve die voor verkrijgingen tussen echtgenoten.
-
(2) Indien vermogensbestanddelen, niet zijnde vermogensbestanddelen van een huwelijksgemeenschap,
worden verkregen door de echtgenoot of echtgenote van een overledene die zijn woonplaats
in het Verenigd Koninkrijk had, en die vermogensbestanddelen in Nederland uitsluitend
op grond van artikel 5, 6 of 7 mogen worden belast, stelt Nederland die vermogensbestanddelen vrij van belasting
voor zover 50 percent van hun waarde het bedrag van de persoonlijke vrijstelling waarop
een overlevende echtgenoot of echtgenote volgens de Nederlandse wetgeving aanspraak
heeft, te boven gaat. Indien de overledene echter inwoner was van Nederland volgens
de nationale wetgeving van dat land, is de voorgaande zin slechts van toepassing voor
zover wordt aangetoond dat de aldus berekende belasting niet minder bedraagt dan de
belasting die zou zijn geheven, indien de overledene zijn woonplaats voor de toepassing
van de Overeenkomst in Nederland zou hebben gehad.
-
(3) Het tweede lid is niet van toepassing indien het Verenigd Koninkrijk ten tijde van
het overlijden volgens de nationale wetgeving van dat land vermogensbestanddelen,
verkregen door de echtgenoot of echtgenote van een overledene die dezelfde woonplaats
heeft als de overledene, belast tot een bedrag van meer dan 50 percent van hun waarde.
Artikel 13. Verrekeningsbepalingen
-
(1) Indien een van de Staten in verband met enige gebeurtenis belasting heft met betrekking
tot vermogensbestanddelen die de andere Staat overeenkomstig artikel 5, 6 of 7 mag belasten, verleent de eerstbedoelde Staat een verrekening met dat gedeelte van
zijn belasting (zoals overigens berekend) dat is toe te rekenen aan die vermogensbestanddelen;
het te verrekenen bedrag (niet meer bedragend dan de aldus toe te rekenen belasting)
is gelijk aan dat gedeelte van de in de andere Staat in verband met dezelfde gebeurtenis
geheven belasting, dat is toe te rekenen aan die vermogensbestanddelen.
-
(2) Indien beide Staten in verband met enige gebeurtenis belasting heffen met betrekking
tot vermogensbestanddelen, niet zijnde vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 5, 6 of 7, verleent de Staat die belasting heft op grond van het eerste lid van artikel 11, behoudens het bepaalde in het derde lid van dit artikel, een verrekening met dat
gedeelte van zijn belasting (zoals overigens berekend) dat is toe te rekenen aan die
vermogensbestanddelen; het te verrekenen bedrag (niet meer bedragend dan de aldus
toe te rekenen belasting) is gelijk aan dat gedeelte van de in de andere Staat op
grond van artikel 8 in verband met dezelfde gebeurtenis geheven belasting, dat is toe te rekenen aan
die vermogensbestanddelen.
-
(3) Indien het Verenigd Koninkrijk op grond van het tweede lid van artikel 11 in verband met enige gebeurtenis belasting heft met betrekking tot vermogensbestanddelen,
niet zijnde vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 5, 6 of 7, die zijn begrepen in een vermogensrechtelijke regeling („settlement”), verleent
het Verenigd Koninkrijk een verrekening met dat gedeelte van zijn belasting (zoals
overigens berekend) dat is toe te rekenen aan die vermogensbestanddelen; het te verrekenen
bedrag (niet meer bedragend dan de aldus toe te rekenen belasting) is gelijk aan dat
gedeelte van de in Nederland in verband met dezelfde gebeurtenis geheven belasting,
dat is toe te rekenen aan die vermogensbestanddelen.
Verzoeken om verrekening of terugbetaling van belasting, gegrond op de bepalingen
van deze Overeenkomst, moeten worden ingediend binnen zes jaren te rekenen van de
dag van de gebeurtenis waardoor belasting verschuldigd wordt, of, indien dit later
is, binnen een jaar te rekenen van de laatste dag waarop belasting waarvoor een verrekening
wordt gegeven, moet zijn voldaan.
Artikel 15. Non-discriminatie
-
(1) Onderdanen van een van de Staten worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing
of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan
de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan onderdanen
van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen.
-
(3) Ondernemingen van een van de Staten, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk,
onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer
inwoners van de andere Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing
of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan
de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere soortgelijke
ondernemingen van die eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
-
(4) Dit artikel mag niet aldus worden uitgelegd, dat het elk van de Staten verplicht aan
natuurlijke personen die geen inwoner van die Staat zijn, bij de belastingheffing
de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen te verlenen, die worden
verleend aan natuurlijke personen die wel inwoner zijn.
Artikel 16. Onderling overleg
-
(1) Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van
beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in
overeenstemming is met de bepalingen van deze Overeenkomst, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen
waarin de nationale wetgeving van die Staten voorzien, zijn geval voorleggen aan de
bevoegde autoriteit van elk van de Staten. Het geval moet worden voorgelegd binnen
drie jaren nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming
is met de bepalingen van de Overeenkomst, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
-
(2) De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien
zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid
in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen
teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van
de Overeenkomst, te vermijden.
Artikel 17. Uitwisseling van inlichtingen
-
(1) De bevoegde autoriteiten van de Staten wisselen zodanige inlichtingen uit als nodig
zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van deze Overeenkomst of aan de nationale
wetgeving van de Staten met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van
toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met de
Overeenkomst. Alle door een van de Staten ontvangen inlichtingen worden op dezelfde
wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die
Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten
(daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen)
die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of
vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de
belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is. Deze personen of autoriteiten
mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de
inlichtingen bekend maken in openbare rechtzittingen of in rechterlijke beslissingen.
Artikel 18. Diplomatieke en consulaire ambtenaren
De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten
aan die diplomatieke of consulaire ambtenaren ontlenen aan de algemene regels van
het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
Artikel 19. Uitbreiding tot andere gebieden
-
(1) Deze Overeenkomst kan, hetzij in haar geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen,
worden uitgebreid tot gebieden voor wier internationale betrekkingen het Verenigd
Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verantwoordelijk is, alsmede tot
de Nederlandse Antillen en Aruba, indien het desbetreffende gebied of land belastingen
heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen die het onderwerp van deze
Overeenkomst uitmaken. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van de dag
en met inachtneming van de wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden
ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke
notawisseling.
-
(2) Tenzij door beide Staten uitdrukkelijk anders is overeengekomen, wordt door de beëindiging
van de Overeenkomst door een van de Staten niet tevens de toepasselijkheid van de
Overeenkomst op het gebied of land waartoe zij ingevolge dit artikel is uitgebreid,
beëindigd.
Artikel 20. Inwerkingtreding
-
(3) Behoudens de bepalingen van het vierde lid van dit artikel houdt het Verdrag tussen
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en het Koninkrijk der
Nederlanden ter voorkoming van dubbele belasting met betrekking tot rechten wegens
overgang van vermogen door het overlijden, getekend te Londen op 15 oktober 1948 (hierna
te noemen: „het Verdrag van 1948”), op van toepassing te zijn met betrekking tot vermogensbestanddelen
waarop deze Overeenkomst overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid van dit artikel
van toepassing is.
-
(1) Deze Overeenkomst blijft van kracht totdat zij door een van de Overeenkomstsluitende
Partijen is beëindigd. Elk van de Overeenkomstsluitende Partijen kan deze Overeenkomst
op ieder tijdstip, vallende 5 jaren na de datum waarop deze Overeenkomst in werking
treedt, langs diplomatieke weg opzeggen, mits ten minste 6 maanden van tevoren daarvan
kennis is gegeven. In dat geval houdt de Overeenkomst op van toepassing te zijn aan
het einde van de in de kennisgeving vermelde periode, doch blijft van toepassing op
de nalatenschap van iedere persoon die voor het einde van die periode overlijdt en
met betrekking tot iedere andere gebeurtenis dan overlijden, die voor het einde van
die periode plaatsvindt en op grond van de wetgeving van een van de Staten een belastingschuld
doet ontstaan.
-
(2) De beëindiging van deze Overeenkomst heeft niet tot gevolg dat een verdrag of regeling,
die door deze Overeenkomst of door vroeger tussen de Staten gesloten verdragen buiten
werking werd gesteld, herleeft.