Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering [...] betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen, Madrid, 16-06-1971

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 20-09-1972 t/m heden

Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Spaanse Staat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen

Authentiek : NL

Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Spaanse Staat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Spaanse Staat;

De wens koesterende een overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen;

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. Reikwijdte van de Overeenkomst

Artikel 1. Personen op wie de Overeenkomst van toepassing is

Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is

  • 1 Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van elk van de Staten of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.

  • 2 Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

  • 3 De bestaande belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, zijn met name:

    • a) voor Nederland:

      • - de inkomstenbelasting,

      • - de loonbelasting,

      • - de vennootschapsbelasting,

      • - de dividendbelasting,

      • - de vermogensbelasting,

      (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

    • b) voor Spanje:

      • - el Impuesto General sobre la Renta de las personas físicas;

      • - el Impuesto General sobre la Renta de Sociedades y demás entidades juridicas, con inclusión del gravamen especial del 4 por ciento establecido por el articulo 104 de la Ley 41/1964, de 11 de junio (de algemene vennootschapsbelasting met inbegrip van de bijzondere belasting van 4 percent tot stand gebracht bij artikel 104 van wet 41/1964 van 11 juni 1964),

      • - los siguientes impuestos a cuenta:

        La Contribución Territorial sobre la Riqueza Rústica y Pecuaria, la Contribución Territorial sobre la Riqueza Urbana, el Impuesto sobre los Rendimientos del Trabajo Personal, el Impuesto sobre las Rentas del Capital y el Impuesto sobre Actividades y beneficios comerciales e industriales (de volgende voorheffingen: de belasting op grondbezit ten plattelande, de belasting op grondbezit in steden, de belasting op inkomsten uit arbeid, de belasting op inkomsten uit vermogen, de belasting op inkomsten uit werkzaamheden op het gebied van handel en nijverheid),

      • - en Sahara, los impuestos sobre la renta (sobre los rendimientos del trabajo y del patrimonio) y sobre los beneficios de las empresas (in Sahara de belastingen naar het inkomen (op inkomsten uit arbeid en op inkomsten uit vermogen) en de belastingen op de winst van ondernemingen),

      • - el Canon de superficie, el impuesto sobre el producto bruto y el impuesto especial sobre los beneficios, regulados por la Ley de 26 de diciembre de 1958 (aplicable a las empresas que se dedican a la investigación y explotación de hidrocarburos) (de „oppervlakteroyalty”, de belasting op de bruto-opbrengst en de bijzondere belasting op vennootschapswinsten, geregeld in de Wet van 26 december 1958 (van toepassing op ondernemingen die zich met de exploratie en exploitatie van oliebronnen bezig houden)),

      • - los impuestos locales sobre la renta y sobre el patrimonio (de plaatselijke belastingen naar het inkomen en naar het vermogen),

      (hierna te noemen: „Spaanse belasting”).

  • 4 De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die in de toekomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Staten delen elkaar alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht, mede.

HOOFDSTUK II. Begripsbepalingen

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  • 1 In deze Overeenkomst, tenzij het zinsverband anders vereist:

    • a) betekent de uitdrukking „Staat” Nederland of Spanje, al naar het zinsverband vereist;

      betekent de uitdrukking „Staten” Nederland en Spanje;

    • b) betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen;

    • c) betekent de uitdrukking „Spanje” de Spaanse Staat en, wanneer deze uitdrukking in aardrijkskundige zin wordt gebezigd, het Spaanse gebied op het Iberische Schiereiland, de Balearen en de Canarische eilanden, de Spaanse steden en provincie in Afrika;

    • d) omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;

    • e) betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;

    • f) betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een van de Staten” en „onderneming van de andere Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een van de Staten en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Staat;

    • g) betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:

      • 1. in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

      • 2. in Spanje de Minister van Financiën, de Directeur-Generaal der Directe Belastingen of elke andere door de Minister gemachtigde autoriteit.

  • 2 Voor de toepassing van de Overeenkomst door elk van de Staten heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet anders omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen die het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaken.

Artikel 4. Fiscale woonplaats

  • 1 Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „inwoner van een van de Staten” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid.

  • 2 Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn.

  • 3 Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, gelden de volgende regels:

    • a) hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft. Indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

    • b) indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;

    • c) indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;

    • d) indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

  • 4 Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5. Vaste inrichting

  • 1 Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting waarin de werkzaamheden van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.

  • 2 De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder;

    • a) een plaats waar leiding wordt gegeven;

    • b) een filiaal;

    • c) een kantoor;

    • d) een fabriek;

    • e) een werkplaats;

    • f) een mijn, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen;

    • g) de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of montagewerkzaamheden, waarvan de duur twaalf maanden overschrijdt.

  • 3 Een vaste inrichting wordt niet aanwezig geacht, indien:

    • a) gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;

    • b) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;

    • c) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;

    • d) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

    • e) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend voor reclamedoeleinden, voor het geven van inlichtingen, voor wetenschappelijk onderzoek of voor soortgelijke werkzaamheden voor de onderneming die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben.

  • 4 Een persoon die in een van de Staten voor een onderneming van de andere Staat werkzaam is - niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van het vijfde lid - wordt als een in de eerstbedoelde Staat aanwezige vaste inrichting beschouwd, indien hij een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in die Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij zijn werkzaamheden beperkt blijven tot de aankoop van goederen of koopwaar voor de onderneming.

  • 5 Een onderneming van een van de Staten wordt niet geacht een vaste inrichting in de andere Staat te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij aldaar zaken doet door middel van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, indien deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.

  • 6 De enkele omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst, dat inwoner is van de andere Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij met behulp van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van de beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III. Belastingheffing naar het inkomen

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende goederen

  • 1 Inkomsten uit onroerende goederen mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.

  • 2 De uitdrukking „onroerende goederen” heeft de betekenis die daaraan wordt toegekend door de wetgeving van de Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.

  • 3 De bepaling van het eerste lid is van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.

  • 4 De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  • 1 De voordelen van een onderneming van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.

  • 2 Indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, worden in elk van de Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.

  • 3 Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten - daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerkosten - die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.

  • 4 Geen voordelen worden aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.

  • 5 Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zeevaart en luchtvaart

  • 1 Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

  • 2 Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

Indien:

  • a) een onderneming van een van de Staten onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Staat, of

  • b) dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een van de Staten en een onderneming van de andere Staat,

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in haar handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden aanvaard of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die zonder deze voorwaarden zouden zijn opgekomen aan een van de ondernemingen, maar ten gevolge van die voorwaarden haar niet zijn opgekomen, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

Artikel 10. Dividenden

  • 1 Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 Deze dividenden mogen echter in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 15 percent van het bruto-bedrag van de dividenden niet overschrijden.

  • 3 Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, mag:

    • a) de Nederlandse belasting op dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Nederland aan een lichaam waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van Spanje, 5 percent van het bruto-bedrag van de dividenden niet overschrijden:

      • 1) indien het ontvangende lichaam 50 percent of meer bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, of

      • 2) indien het ontvangende lichaam 25 percent of meer bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, mits ten minste één ander lichaam dat inwoner is van Spanje, eveneens 25 percent of meer van dat kapitaal bezit;

    • b) de Spaanse belasting op dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Spanje aan een lichaam waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van Nederland, 10 percent van het bruto-bedrag van de dividenden niet overschrijden:

      • 1) indien het ontvangende lichaam 50 percent of meer bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, of

      • 2) indien het ontvangende lichaam 25 percent of meer bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, mits ten minste één ander lichaam dat inwoner is van Nederland, eveneens 25 percent of meer van dat kapitaal bezit.

  • 4 De bepalingen van het tweede en derde lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winsten waaruit de dividenden worden betaald.

  • 5 De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de belastingwetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, met inkomsten uit aandelen worden gelijkgesteld.

  • 6 De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een vaste inrichting heeft en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

  • 7 Indien een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden betaald door het lichaam aan personen die geen inwoner zijn van die andere Staat, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 11. Interest

  • 1 Interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mag in die andere Staat worden belast.

  • 2 Deze interest mag echter in de Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven,belasting mag 10 percent van het bedrag van de interest niet overschrijden.

  • 3 De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit overheidsleningen, obligaties of schuldbewijzen, al dan niet verzekerd door hypotheek doch geen aanspraak gevende op een aandeel in de winst, en schuldvorderingen van welke aard ook, alsmede alle andere inkomsten die door de belastingwetgeving van de Staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn, met inkomsten uit geldlening worden gelijkgesteld.

  • 4 De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de interest, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de interest afkomstig is, een vaste inrichting heeft en de vordering uit hoofde waarvan de interest verschuldigd is, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

  • 5 Interest wordt geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, ongeacht of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.

  • 6 Indien, tengevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, in aanmerking nemende de schuldvordering ter zake waarvan zij wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 12. Royalty's

  • 1 Royalty's afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 Deze royalty's mogen echter in de Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 6 percent van het bruto-bedrag van de royalty's niet overschrijden.

  • 3 De uitdrukking „royalty's”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap - daaronder begrepen films -, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, dan wel voor het gebruik van, of het recht van gebruik van, nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

  • 4 Een bedrag ineens uit de verkoop van rechten of zaken als bedoeld in het derde lid is slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

  • 5 De bepalingen van het eerste, tweede en vierde lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de royalty's of het in het voorgaande lid bedoelde bedrag ineens, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de royalty's of het bedrag ineens afkomstig zijn, een vaste inrichting heeft en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

  • 6 Royalty's worden geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, ongeacht of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting heeft waarvoor het contract op grond waarvan de royalty's worden betaald, was gesloten, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.

  • 7 Indien, tengevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty's, in aanmerking nemende het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 13. Beperking van de artikelen 10, 11 en 12

Internationale organisaties, hun organen en functionarissen, alsmede personen die deel uitmaken van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat, die in een van de Staten verblijven, hebben in de andere Staat geen recht op de verminderingen of vrijstellingen van belasting voorzien in de artikelen 10, 11 en 12, met betrekking tot de in deze artikelen behandelde bestanddelen van het inkomen, die uit die andere Staat afkomstig zijn, indien die bestanddelen van het inkomen in de eerstbedoelde Staat niet aan een belasting naar het inkomen zijn onderworpen.

Artikel 14. Vermogenswinsten

  • 1 Voordelen verkregen uit de vervreemding van onroerende goederen, zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.

  • 2 Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken deel uitmakende van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, of van roerende zaken behorende tot een vast middelpunt dat een inwoner van een van de Staten in de andere Staat tot zijn beschikking heeft voor de uitoefening van een vrij beroep - daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of te zamen met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt - mogen in die andere Staat worden belast.

  • 3 Niettegenstaande de bepaling van het tweede lid, zijn voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, en van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. De bepalingen van artikel 8, tweede lid, vinden hierbij toepassing.

  • 4 Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere zaken dan die genoemd in het eerste, tweede en derde lid zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

  • 5 De bepaling van het vierde lid tast niet aan het recht van elk van de Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen op voordelen uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van die Staat, mits de aandelen of winstbewijzen het eigendom zijn van een natuurlijke persoon, inwoner van de andere Staat:

    • a) die onderdaan van de eerstbedoelde Staat is, zonder onderdaan van de laatstbedoelde Staat te zijn; en

    • b) die in de loop van de laatste vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest; en

    • c) die, in de loop van hetzelfde tijdvak, onmiddellijk of middellijk, alleen of te zamen met zijn echtgenoot en zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad van de zijlinie, ten minste een derde gedeelte alsook, alleen of te zamen met zijn echtgenoot, meer dan 7 percent van het nominaal gestorte kapitaal van bedoeld lichaam heeft bezeten.

Artikel 15. Zelfstandige arbeid

  • 1 Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere zelfstandige werkzaamheden van soortgelijke aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij over zulk een vast middelpunt beschikt, mogen de voordelen in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend.

  • 2 De uitdrukking „vrij beroep” sluit in het bijzonder in zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 16. Niet-zelfstandige arbeid

  • 1 Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 17, 19, 20 en 21 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.

  • 2 Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een in de andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:

    • a) de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en

    • b) de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en

    • c) de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.

  • 3 Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer, slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 17. Bestuurders- en commissarissenbeloningen

  • 1 Bestuurders- en commissarissenbeloningen en soortgelijke betalingen, verkregen door een inwoner van Nederland in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer of van de raad van toezicht van een lichaam dat inwoner van Spanje is, mogen in Spanje worden belast.

  • 2 Beloningen en andere betalingen, verkregen door een inwoner van Spanje in zijn hoedanigheid van bestuurder of commissaris van een lichaam dat inwoner van Nederland is, mogen in Nederland worden belast.

Artikel 18. Artiesten en sportbeoefenaars

Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 15 en 16 mogen voordelen of inkomsten, verkregen door beroepsartiesten, zoals toneelspelers, film-, radio- en televisieartiesten en musici, alsmede door sportbeoefenaars, uit hun persoonlijke werkzaamheden als zodanig, worden belast in de Staat waarin deze werkzaamheden worden verricht.

Artikel 19. Pensioenen

Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 20, eerste lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een van de Staten ter zake van een vroegere dienstbetrekking, slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 20. Overheidsfuncties

  • 1 Beloningen, daaronder begrepen pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel of dat plaatselijke publiekrechtelijke lichaam daarvan, mogen in die Staat worden belast.

  • 2 De bepalingen van de artikelen 16, 17 en 19 zijn evenwel van toepassing op beloningen of pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf uitgeoefend door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 21. Professoren en leraren

Vergoedingen die een professor of leraar, die inwoner is van een van de Staten en die in de andere Staat verblijft met het doel gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaar onderwijs te geven aan een universiteit, hogeschool of andere inrichting voor onderwijs in die andere Staat, voor dat onderwijs ontvangt, zijn slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar.

Artikel 22. Studenten

Betalingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon, die inwoner van een van de Staten is of vroeger was en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de andere Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die andere Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die andere Staat.

Artikel 23. Overige inkomsten

Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten, die niet uitdrukkelijk in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst zijn vermeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.

HOOFDSTUK IV. Belastingheffing naar het vermogen

Artikel 24. Vermogen

  • 1 Vermogen, voor zover bestaande uit onroerende goederen, zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, mag worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.

  • 2 Vermogen, voor zover bestaande uit roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting van een onderneming, of uit roerende zaken die behoren tot een vast middelpunt gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep, mag worden belast in de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.

  • 3 Schepen en luchtvaartuigen geëxploiteerd in internationaal verkeer en roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. De bepalingen van artikel 8, tweede lid, vinden hierbij toepassing.

  • 4 Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar.

HOOFDSTUK V. Wijze van vermijding van dubbele belasting

Artikel 25

  • 1 Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Spanje mogen worden belast.

  • 2 Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen betreffende de verliescompensatie in de eenzijdige voorschriften tot het vermijden van dubbele belasting, verleent Nederland een vermindering op het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel berekende belastingbedrag. Deze vermindering is gelijk aan dat gedeelte van het belastingbedrag dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het gedeelte van het inkomen of van het vermogen dat in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag is begrepen en dat volgens de artikelen 6, 7, 10, zesde lid, 11, vierde lid, 12, vijfde lid, 14, eerste en tweede lid, 15,16, eerste lid, 17, eerste lid, 18, 20 en 24, eerste en tweede lid, van deze Overeenkomst in Spanje mag worden belast, staat tot het bedrag van het gehele inkomen of vermogen dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt.

    Nederland verleent voorts een vermindering op de aldus berekende belasting voor die bestanddelen van het inkomen die volgens de artikelen 10, tweede lid, 11, tweede lid, en 12, tweede lid, in Spanje mogen worden belast en die in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze vermindering is het laagste van de volgende bedragen:

    • a) het bedrag dat gelijk is aan de in Spanje geheven belasting;

    • b) het bedrag van de Nederlandse belasting dat tot het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel berekende belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het bedrag van de genoemde bestanddelen van het inkomen staat tot het bedrag van het inkomen dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt.

  • 3 Indien een inwoner van Spanje inkomen verkrijgt of vermogen bezit dat overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Nederland mag worden belast, stelt Spanje, behoudens de bepalingen van het vierde lid, dat inkomen of vermogen vrij van belasting; Spanje mag evenwel, bij het berekenen van de belasting over het overige inkomen of vermogen van die persoon, het belastingtarief toepassen, dat van toepassing zou zijn geweest, indien het vrijgestelde inkomen of vermogen niet was vrijgesteld.

  • 4 Indien een inwoner van Spanje inkomen verkrijgt dat overeen komstig de bepalingen van de artikelen 10, tweede en derde lid, 11, tweede lid, en 12, tweede lid, in Nederland mag worden belast, en dat niet is vrijgesteld van Spaanse belasting, verleent Spanje een vermindering op de belasting naar het inkomen van die persoon tot een bedrag dat gelijk is aan de in Nederland betaalde belasting. Deze vermindering overschrijdt evenwel niet dat deel van de belasting, zoals deze berekend is vóór het verlenen van de vermindering, dat aan het uit Nederland verkregen inkomen kan worden toegerekend. In deze gevallen wordt de in Nederland betaalde belasting in overeenstemming met de bepalingen van de voorgaande zinnen ook op de desbetreffende Spaanse voorheffingen in mindering gebracht.

  • 5 Indien verliezen, die een onderneming in een in Nederland gevestigde vaste inrichting heeft geleden, overeenkomstig de Spaanse wetgeving, voor het vaststellen van haar belasting in Spanje daadwerkelijk in mindering zijn gebracht op de voordelen van die onderneming, vindt de in het derde lid voorziene vrijstelling geen toepassing op de aan die vaste inrichting toe te rekenen voordelen van andere belastingtijdvakken, voor zover die voordelen ook in Nederland in enig belastingtijdvak van belasting zijn vrijgesteld, doordat de boven bedoelde verliezen met die voordelen zijn verrekend.

HOOFDSTUK VI. Bijzondere bepalingen

Artikel 26. Non-discriminatie

  • 1 Onderdanen van een van de Staten, ongeacht of zij inwoner zijn van die Staat of niet, worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 2 De uitdrukking „onderdanen” betekent:

    • a) alle natuurlijke personen die de nationaliteit van een van de Staten bezitten;

    • b) alle rechtspersonen, vennootschappen en verenigingen die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in een van de Staten van kracht is.

  • 3 De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen.

    Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een van de Staten verplicht aan inwoners van de andere Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.

  • 4 Ondernemingen van een van de Staten, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere soortgelijke ondernemingen van die eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 5 In dit artikel ziet de uitdrukking „belastingheffing” op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 27. Regeling voor onderling overleg

  • 1 Indien een inwoner van een van de Staten van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is.

  • 2 De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar hem gegrond voorkomt en indien hij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, te vermijden.

  • 3 De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in deze Overeenkomst geen voorziening is getroffen.

  • 4 De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

Artikel 28. Uitwisseling van inlichtingen

  • 1 De bevoegde autoriteiten van de Staten wisselen zodanige inlichtingen uit (zijnde inlichtingen die deze autoriteiten geordend voorhanden hebben) als nodig zijn om uitvoering te geven aan deze Overeenkomst. Elke aldus uitgewisselde inlichting wordt geheim gehouden en niet ter kennis gebracht van andere personen of autoriteiten dan die belast met de vaststelling of invordering van de belastingen die het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaken.

  • 2 In geen geval worden de bepalingen van het eerste lid aldus uitgelegd dat zij een van de Staten de verplichting opleggen:

    • a) maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of het gebruik van die of van de andere Staat;

    • b) bijzonderheden te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Staat;

    • c) inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zijn zou met de openbare orde.

Artikel 29. Diplomatieke en consulaire ambtenaren

De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke of consulaire ambtenaren en beambten ontlenen aan de algemene regelen van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

Artikel 30. Uitvoeringsvoorschriften

  • 2 De bevoegde autoriteiten van elk van de Staten kunnen, in overeenstemming met het gebruik van die Staat, uitvoeringsvoorschriften vaststellen die nodig zijn om de overige bepalingen van deze Overeenkomst uit te voeren.

Artikel 31. Uitbreiding tot andere gebieden

  • 1 Deze Overeenkomst kan, hetzij in haar geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de landen Suriname en de Nederlandse Antillen of tot een van die landen, indien het desbetreffende land belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.

  • 2 Tenzij anders is overeengekomen, wordt door de beëindiging van deze Overeenkomst niet tevens de toepasselijkheid van deze Overeenkomst op het land waartoe zij ingevolge dit artikel is uitgebreid, beëindigd.

HOOFDSTUK VII. Slotbepalingen

Artikel 32. Inwerkingtreding

  • 1 Deze Overeenkomst dient te worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen zo spoedig mogelijk te 's-Gravenhage worden uitgewisseld.

  • 2 De Overeenkomst treedt in werking op de dag waarop de akten van bekrachtiging worden uitgewisseld en de bepalingen ervan vinden, behoudens het bepaalde in het derde lid, toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin deze uitwisseling plaats vindt.

  • 3 De bepalingen van deze Overeenkomst inzake dividenden, interest en royalty's vinden toepassing met betrekking tot dividenden, interest en royalty's die betaald worden op of na de dertigste dag na de dag van de uitwisseling van de akten van bekrachtiging.

Artikel 33. Beëindiging

Deze Overeenkomst blijft van kracht totdat zij door een van de Staten is opgezegd. Elk van de Staten kan de Overeenkomst langs diplomatieke weg opzeggen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het jaar 1975 een kennisgeving van beëindiging te zenden. In dat geval houdt de Overeenkomst op van toepassing te zijn met betrekking tot belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud, de zestiende juni 1971 te Madrid, in de Nederlandse, Spaanse en Engelse taal. In geval van verschil zal de Engelse tekst doorslaggevend zijn.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) J. H. L. VAN DE MORTEL

Voor de Regering van de Spaanse Staat

(w.g.) GABRIEL F. DE VALDERRAMA

Protocol

Bij de ondertekening van de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, heden tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Spaanse Staat gesloten, zijn de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van de Overeenkomst vormen.

I.

Indien het inkomen van een vereniging van personen, zoals een maatschap of een onverdeelde nalatenschap, in een van de Staten wordt behandeld als inkomen van de eenheid, terwijl dit inkomen in de andere Staat wordt behandeld als inkomen van de natuurlijke personen die deel uitmaken van de vereniging van personen, plegen de bevoegde autoriteiten van de Staten met elkaar overleg ten einde de moeilijkheden die hieruit mochten voortvloeien, op te lossen.

II. Ad Artikel 2

Het is wel te verstaan dat in de uitdrukking „belastingen naar het bedrag van de lonen of salarissen” geen sociale verzekeringspremies zijn begrepen.

III. Ad Artikel 2, derde lid, letter b

Het is wel te verstaan dat de Spaanse „Arbitrio de radicación” is begrepen in „los impuestos locales sobre la renta y sobre el patrimonio” (de plaatselijke belastingen naar het inkomen en naar het vermogen).

IV. Ad Artikel 3, eerste lid, letters a en b

  • 1 De uitdrukking „Nederland” omvat mede het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarop het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft.

  • 2

De uitdrukking „Spanje” omvat mede elk gebied buiten de territoriale wateren van Spanje dat in overeenstemming met het internationale recht bij de wetgeving van Spanje inzake het continentaal plat is of nog zal worden aangewezen als een gebied waarbinnen de rechten van Spanje met betrekking tot de zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen kunnen worden uitgeoefend.

VI. Ad Artikelen 10, 11, 12

Niettegenstaande andersluidende bepalingen in de nationale wetgeving van elk van de Staten wordt teruggaaf van in strijd met de bepalingen van de artikelen 10, 11 en 12 geheven belasting verleend, indien het desbetreffende verzoek bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, is ingediend binnen een tijdvak van twee jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

VII. Ad Artikel 10

Niettegenstaande de bepalingen van artikel 10, derde lid, letter b, mag de Spaanse belasting op dividenden als aldaar bedoeld 5 percent van het bruto-bedrag van de dividenden niet overschrijden, indien het ontvangende lichaam ter zake van die dividenden in Nederland geen vennootschapsbelasting verschuldigd is.

IX. Ad Artikel 11

Indien een onderneming van een van de Staten een vaste inrichting in de andere Staat heeft, mag die andere Staat geen belasting heffen op de interest die door de onderneming wordt betaald aan personen die geen inwoner zijn van die andere Staat, tenzij de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan voor die vaste inrichting en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting.

X. Ad Artikel 12

De bepalingen van artikel 12, vierde lid, zijn niet van toepassing indien de verkoop van rechten of zaken heeft plaats gevonden onder het beding dat de koper verplicht is de rechten of zaken terug te verkopen.

XI. Ad Artikel 20

Voor de toepassing van artikel 20 worden Spaanse publiekrechtelijke autonome instellingen zoals de „Consejo Superior de Investigaciones Cientificas” en het „Instituto Español de Moneda Extranjera” gelijk gesteld met de Spaanse Staat, of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam van Spanje.

XII. Ad Artikel 25

Het is wel te verstaan dat, wat de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting betreft, de grondslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, is het onzuivere inkomen of de winst in de zin van de Nederlandse wetten op de inkomstenbelasting, onderscheidenlijk de vennootschapsbelasting.

XIII. Ad Artikel 25

Voor de toepassing van artikel 25, tweede lid, tweede alinea, letter a, wordt interest op leningen, aangegaan na 1 januari 1968, waarvoor met toepassing van Decreto-Ley 19/1961 van 19 oktober 1961, zoals deze op 1 januari 1968 van kracht was, vermindering van Spaanse belasting wordt verleend, geacht aan Spaanse belasting onderworpen te zijn onder de in artikel 11, tweede lid, vermelde voorwaarden.

XIV. Ad Artikelen 12 en 25

  • 1 Niettegenstaande de bepalingen van artikel 12, tweede lid, en artikel 25, tweede lid, tweede alinea, letter a, vinden de volgende bepalingen toepassing op royalty's, afkomstig uit Spanje en betaald aan een inwoner van Nederland ingevolge een contract dat gesloten is binnen een tijdvak van vijf jaren na de datum waarop de Overeenkomst toepassing vindt met betrekking tot royalty's:

    • a) het tarief van de door Spanje geheven belasting mag 5 percent van het bruto-bedrag van de royalty's niet overschrijden;

    • b) onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 25, tweede lid, tweede alinea, letter b, verleent Nederland, boven het bedrag dat gelijk is aan de in Spanje geheven belasting, een vermindering ten belope van 5 percent van het bruto-bedrag van die royalty's,

    met dien verstande dat de onder a en b bedoelde bepalingen slechts toepassing vinden gedurende een tijdvak van vijfjaren na de dag waarop het contract was gesloten.

  • 2 De bepalingen van het eerste lid vinden geen toepassing op vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, daaronder begrepen films.

XVI. Ad Artikel 28

De verplichting tot het uitwisselen van inlichtingen strekt zich niet uit tot inlichtingen die verkregen zijn van banken of van daarmede gelijkgestelde instellingen. De uitdrukking „daarmede gelijkgestelde instellingen” betekent onder anderen verzekeringsmaatschappijen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud, de zestiende juni 1971 te Madrid in de Nederlandse, Spaanse en Engelse taal. In geval van verschil zal de Engelse tekst doorslaggevend zijn.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) J. H. L. VAN DE MORTEL

Voor de Regering van de Spaanse Staat,

(w.g.) GABRIEL F. DE VALDERRAMA

Authentiek : EN

Convention between the Government of the Kingdom of the Netherlands and the Government of the State of Spain for the avoidance of double taxation with respect to taxes on income and on capital

The Government of the Kingdom of the Netherlands and the Government of the State of Spain;

Desiring to conclude a convention for the avoidance of double taxation with respect to taxes on income and on capital;

Have agreed as follows:

CHAPTER I. Scope of the convention

Article 1. Personal scope

This Convention shall apply to persons who are residents of one or both of the States.

Article 2. Taxes covered

  • 1 This Convention shall apply to taxes on income and on capital imposed on behalf of each of the States or of its political subdivisions or local authorities, irrespective of the manner in which they are levied.

  • 2 There shall be regarded as taxes on income and on capital all taxes imposed on total income, on total capital, or on elements of income or of capital, including taxes on gains from the alienation of movable or immovable property, taxes on the total amounts of wages or salaries paid by enterprises, as well as taxes on capital appreciation.

  • 3 The existing taxes to which the Convention shall apply are, in particular:

    • a) in the case of the Netherlands:

      • - de inkomstenbelasting (income tax),

      • - de loonbelasting (wages tax),

      • - de vennootschapsbelasting (company tax),

      • - de dividendbelasting (dividend tax),

      • - de vermogensbelasting (capital tax),

      (hereinafter referred to as “Netherlands tax”);

    • b) in the case of Spain:

      • - el Impuesto General sobre la Renta de las personas físicas (the general income tax on individuals),

      • - el Impuesto General sobre la Renta de Sociedades y demás entidades jurídicas, con inclusión del gravamen especial del 4 por ciento establecido por el artículo 104 de la Ley 41/1964, de 11 de Junio (the general corporation tax including the special charge of 4 per cent established by article 104 of Law 41/1964 of June 11th),

      • - los siguientes impuestos a cuenta: La Contribución Territorial sobre la Riqueza Rústica y Pecuaria, la Contribución Territorial sobre la Riqueza Urbana, el Impuesto sobre los Rendimientos del Trabajo Personal, el Impuesto sobre las Rentas del Capital y el Impuesto sobre Actividades y beneficios comerciales e industriales (the following prepayments: the tax on rural land, the tax on urban land, the tax on earned income, the tax on income from capital, the tax on business and industrial activities),

      • - en Sahara, los impuestos sobre la renta (sobre los rendimientos del trabajo y del patrimonio) y sobre los beneficios de las empresas (in Sahara, the income taxes (on earned income and on income from capital) and the taxes on profits of the enterprises),

      • - el Canon de superficie, el impuesto sobre el producto bruto y el impuesto especial sobre los beneficios, regulados por la Ley de 26 de diciembre de 1958 (aplicable a las empresas que se decidan a la investigación y explotación de hidrocarburos) (the “surface royalty”, the tax on gross yield and the special tax on corporation profits, regulated by the Law of 26th December 1958 (applicable to enterprises engaged in prospecting and exploiting oil wells)),

      • - los impuestos locales sobre la renta y sobre el patrimonio (the local taxes on income and capital),

      (hereinafter referred to as “Spanish tax”).

  • 4 The Convention shall also apply to any identical or substantially similar taxes which are subsequently imposed in addition to, or in place of, the existing taxes. The competent authorities of the States shall notify to each other any substantial changes which have been made in their respective taxation laws.

CHAPTER II. Definitions

Article 3. General definitions

  • 1 In this Convention, unless the context otherwise requires:

    • a) the term “State” means the Netherlands or Spain, as the context requires:

      the term “States” means the Netherlands and Spain;

    • b) the term “the Netherlands” means the part of the Kingdom of the Netherlands that is situated in Europe;

    • c) the term “Spain” means the Spanish State and, when used in a geographical sense, Peninsular Spain, the Balearic and Canary Islands, the Spanish towns and province in Africa;

    • d) the term “person” comprises an individual, a company and any other body of persons;

    • e) the term “company” means any body corporate or any entity which is treated as a body corporate for tax purposes;

    • f) the terms “enterprise of one of the States” and “enterprise of the other State” mean respectively an enterprise carried on by a resident of one of the States and an enterprise carried on by a resident of the other State;

    • g) the term “competent authority” means:

      • 1. in the Netherlands the Minister of Finance or his duly authorized representative;

      • 2. in Spain the Minister of Finance, the General Director of Taxation or any other authority to whom the Minister delegates.

  • 2 As regards the application of the Convention by either of the States any term not otherwise defined shall, unless the context otherwise requires, have the meaning which it has under the laws of that State relating to the taxes which are the subject of this Convention.

Article 4. Fiscal domicile

  • 1 For the purposes of this Convention, the term “resident of one of the States” means any person who, under the law of that State, is liable to taxation therein by reason of his domicile, residence, place of management or any other criterion of a similar nature.

  • 2 For the purposes of this Convention an individual, who is a member of a diplomatic or consular mission of one of the States in the other State or in a third State and who is a national of the sending State, shall be deemed to be a resident of the sending State.

  • 3 Where by reason of the provisions of paragraph 1 an individual is a resident of both States, then this case shall be determined in accordance with the following rules:

    • a) He shall be deemed to be a resident of the State in which he has a permanent home available to him. If he has a permanent home available to him in both States, he shall be deemed to be a resident of the State with which his personal and economic relations are closest (centre of vital interests);

    • b) If the State in which he has his centre of vital interests cannot be determined, or if he has not a permanent home available to him in either State, he shall be deemed to be a resident of the State in which he has an habitual abode;

    • c) If he has an habitual abode in both States or in neither of them, he shall be deemed to be a resident of the State of which he is a national;

    • d) If he is a national of both States or of neither of them, the competent authorities of the States shall settle the question by mutual agreement.

  • 4 Where by reason of the provisions of paragraph 1 a person other than an individual is a resident of both States, then it shall be deemed to be a resident of the State in which its place of effective management is situated.

Article 5. Permanent establishment

  • 1 For the purposes of this Convention, the term “permanent establishment” means a fixed place of business in which the business of the enterprise is wholly or partly carried on.

  • 2 The term “permanent establishment” shall include especially:

    • a) a place of management;

    • b) a branch;

    • c) an office;

    • d) a factory;

    • e) a workshop;

    • f) a mine, quarry or other place of extraction of natural resources;

    • g) a building site or construction or assembly project which exists for more than twelve months.

  • 3 The term “permanent establishment” shall not be deemed to include:

    • a) the use of facilities solely for the purpose of storage, display or delivery of goods or merchandise belonging to the enterprise;

    • b) the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of storage, display or delivery;

    • c) the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of processing by another enterprise;

    • d) the maintenance of a fixed place of business solely for the purpose of purchasing goods or merchandise, or for collecting information, for the enterprise;

    • e) maintenance of a fixed place of business solely for purpose of advertising, for the supply of information, for scientific research or for similar activities which have a preparatory or auxiliary character, for the enterprise.

  • 4 A person acting in one of the States on behalf of an enterprise of the other State - other than an agent of an independent status to whom paragraph 5 applies - shall be deemed to be a permanent establishment in the first-mentioned State if he has, and habitually excercises in that State, an authority to conclude contracts in the name of the enterprise, unless his activities are limited to the purchase of goods or merchandise for the enterprise.

  • 5 An enterprise of one of the States shall not be deemed to have a permanent establishment in the other State merely because it carries on business in that other State through a broker, general commission agent or any other agent of an independent status, where such persons are acting in the ordinary course of their business.

  • 6 The fact that a company which is a resident of one of the States controls or is controlled by a company which is a resident of the other State, or which carries on business in that other State (whether through a permanent establishment or otherwise), shall not of itself constitute either company a permanent establishment of the other.

CHAPTER III. Taxation of income

Article 6. Income from immovable property

  • 1 Income from immovable property may be taxed in the State in which such property is situated.

  • 2 The term “immovable property” shall be defined in accordance with the law of the State in which the property in question is situated. The term shall in any case include property accessory to immovable property, livestock and equipment used in agriculture and forestry, rights to which the provisions of general law respecting landed property apply, usufruct of immovable property and rights to variable or fixed payments as consideration for the working of, or the right to work, mineral deposits, sources and other natural resources; ships, boats and aircraft shall not be regarded as immovable property.

  • 3 The provisions of paragraph 1 shall apply to income derived from the direct use, letting, or use in any other form of immovable property.

  • 4 The provisions of paragraphs 1 and 3 shall also apply to the income from immovable property of an enterprise and to income from immovable property used for the performance of professional services.

Article 7. Business profits

  • 1 The profits of an enterprise of one of the States shall be taxable only in that State unless the enterprise carries on business in the other State through a permanent establishment situated therein. If the enterprise carries on business as aforesaid, the profits of the enterprise may be taxed in the other State but only so much of them as is attributable to that permanent establishment.

  • 2 Where an enterprise of one of the States carries on business in the other State through a permanent establishment situated therein, there shall in each State be attributed to that permanent establishment the profits which it might be expected to make if it were a distinct and separate enterprise engaged in the same or similar activities under the same or similar conditions and dealing wholly independently with the enterprise of which it is a permanent establishment.

  • 3 In the determination of the profits of a permanent establishment, there shall be allowed as deductions expenses which are incurred for the purposes of the permanent establishment including executive and general administrative expenses so incurred, whether in the State in which the permanent establishment is situated or elsewhere.

  • 4 No profits shall be attributed to a permanent establishment by reason of the mere purchase by that permanent establishment of goods or merchandise for the enterprise.

  • 5 Where profits include items of income which are dealt with separately in other Articles of this Convention, then the provisions of those Articles shall not be affected by the provisions of this Article.

Article 8. Shipping and air transport

  • 1 Profits from the operation of ships or aircraft in international traffic shall be taxable only in the State in which the place of effective management of the enterprise is situated.

  • 2 If the place of effective management of a shipping enterprise is aboard a ship, then it shall be deemed to be situated in the State in which the home harbour of the ship is situated, or, if there is no such home harbour, in the State of which the operator of the ship is a resident.

Article 9. Associated enterprises

Where

  • a) an enterprise of one of the States participates directly or indirectly in the management, control or capital of an enterprise of the other State, or

  • b) the same persons participate directly or indirectly in the management, control or capital of an enterprise of one of the States and an enterprise of the other State,

and in either case conditions are made or imposed between the two enterprises in their commercial or financial relations which differ from those which would be made between independent enterprises, then any profits which would, but for those conditions, have accrued to one of the enterprises, but, by reason of those conditions, have not so accrued, may be included in the profits of that enterprise and taxed accordingly.

Article 10. Dividends

  • 1 Dividends paid by a company which is a resident of one of the States to a resident of the other State may be taxed in that other State.

  • 2 However, such dividends may be taxed in the State of which the company paying the dividends is a resident, and according to the law of that State, but the tax so charged shall not exceed 15 per cent of the gross amount of the dividends.

  • 3 Notwithstanding the provisions of paragraph 2,

    • a) Netherlands tax on dividends paid by a company which is a resident of the Netherlands to a company the capital of which is wholly or partly divided into shares and which is a resident of Spain, shall not exceed 5 per cent of the gross amount of the dividends:

      • 1) if the receiving company owns 50 per cent or more of the capital of the company paying the dividends, or

      • 2) if the receiving company owns 25 per cent or more of the capital of the company paying the dividends, provided that at least one other company which is a resident of Spain also owns 25 per cent or more of that capital;

    • b) Spanish tax on dividends paid by a company which is a resident of Spain to a company the capital of which is wholly or partly divided into shares and which is a resident of the Netherlands, shall not exceed 10 per cent of the gross amount of the dividends:

      • 1) if the receiving company owns 50 per cent or more of the capital of the company paying the dividends, or

      • 2) if the receiving company owns 25 per cent or more of the capital of the company paying the dividends, provided that at least one other company which is a resident of the Netherlands also owns 25 per cent or more of that capital.

  • 4 The provisions of paragraphs 2 and 3 shall not affect the taxation of the company in respect of the profits out of which the dividends are paid.

  • 5 The term “dividends” as used in this Article means income from shares, “jouissance” shares or “jouissance” rights, mining shares, founders' shares or other rights participating in profits and income from other corporate rights assimilated to income from shares by the taxation law of the State of which the company making the distribution is a resident.

  • 6 The provisions of paragraphs 1, 2 and 3 shall not apply if the recipient of the dividends, being a resident of one of the States, has in the other State, of which the company paying the dividends is a resident, a permanent establishment with which the holding by virtue of which the dividends are paid is effectively connected. In such a case, the provisions of Article 7 shall apply.

  • 7 Where a company which is a resident of one of the States derives profits or income from the other State, that other State may not impose any tax on the dividends paid by the company to persons who are not residents of that other State, or subject the company's undistributed profits to a tax on undistributed profits, even if the dividends paid or the undistributed profits consist wholly or partly of profits or income arising in such other State.

Article 11. Interest

  • 1 Interest arising in one of the States and paid to a resident of the other State may be taxed in that other State.

  • 2 However, such interest may be taxed in the State in which it arises, and according to the law of that State, but the tax so charged shall not exceed 10 per cent of the amount of the interest.

  • 3 The term “interest” as used in this Article means income from Government securities, bonds or debentures, whether or not secured by mortgage but not carrying a right to participate in profits, and debt-claims of every kind as well as all other income assimilated to income from money lent by the taxation law of the State in which the income arises.

  • 4 The provisions of paragraphs 1 and 2 shall not apply if the recipient of the interest, being a resident of one of the States, has in the other State in which the interest arises a permanent establishment with which the debt-claim from which the interest arises is effectively connected. In such a case, the provisions of Article 7 shall apply.

  • 5 Interest shall be deemed to arise in one of the States when the payer is that State itself, a political subdivision, a local authority or a resident of that State. Where, however, the person paying the interest, whether he is a resident of one of the States or not, has in one of the States a permanent establishment in connection with which the indebtedness on which the interest is paid was incurred, and such interest is borne by such permanent establishment, then such interest shall be deemed to arise in the State in which the permanent establishment is situated.

  • 6 Where, owing to a special relationship between the payer and the recipient or between both of them and some other person, the amount of the interest paid, having regard to the debt-claim for which it is paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the recipient in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the last-mentioned amount. In that case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the law of each State, due regard being had to the other provisions of this Convention.

Article 12. Royalties

  • 1 Royalties arising in one of the States and paid to a resident of the other State may be taxed in that other State.

  • 2 However, such royalties may be taxed in the State in which they arise, and according to the law of that State, but the tax so charged shall not exceed 6 per cent of the gross amount of the royalties.

  • 3 The term “royalties” as used in this Article means payments of any kind received as a consideration for the use of, or the right to use, any copyright of literary, artistic or scientific work including cinematograph films, any patent, trade mark, design or model, plan, secret formula or process, or for the use of, or the right to use, industrial, commercial or scientific equipment, or for information concerning industrial, commercial or scientific experience.

  • 4 A capital sum from the sale of rights or property mentioned in paragraph 3 shall be taxable only in the State of which the alienator is a resident.

  • 5 The provisions of paragraphs 1, 2 and 4 shall not apply if the recipient of the royalties or the capital sum as meant in the preceding paragraph, being a resident of one of the States, has in the other State in which the royalties or the capital sum arise a permanent establishment with which the right or property giving rise to the said income is effectively connected. In such a case, the provisions of Article 7 shall apply.

  • 6 Royalties shall be deemed to arise in one of the States when the payer is that State itself, a political subdivision, a local authority or a resident of that State. Where, however, the person paying the royalties, whether he is a resident of one of the States or not, has in one of the States a permanent establishment in connection with which the contract under which the royalties are paid was concluded, and such royalties are borne by such permanent establishment, then such royalties shall be deemed to arise in the State in which the permanent establishment is situated.

  • 7 Where, owing to a special relationship between the payer and the recipient or between both of them and some other person, the amount of the royalties paid, having regard to the use, right or information for which they are paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the recipient in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the last-mentioned amount. In that case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the law of each State, due regard being had to the other provisions of this Convention.

Article 13. Limitation of Articles 10, 11 and 12

International organisations, organs and officials thereof and members of a diplomatic or consular mission of a third State, being present in one of the States, shall not be entitled, in the other State, to the reductions or exemptions from tax provided for in Articles 10, 11 and 12 in respect of the items of income dealt with in these Articles and arising in that other State, if such items of income are not subject to a tax on income in the first-mentioned State.

Article 14. Capital gains

  • 1 Gains from the alienation of immovable property, as defined in paragraph 2 of Article 6, may be taxed in the State in which such property is situated.

  • 2 Gains from the alienation of movable property forming part of the business property of a permanent establishment which an enterprise of one of the States has in the other State or of movable property pertaining to a fixed base available to a resident of one of the States in the other State for the purpose of performing professional services, including such gains from the alienation of such a permanent establishment (alone or together with the whole enterprise) or of such a fixed base, may be taxed in the other State.

  • 3 Notwithstanding the provisions of paragraph 2, gains from the alienation of ships and aircraft operated in international traffic, and movable property pertaining to the operation of such ships and aircraft shall be taxable only in the State in which the place of effective management of the enterprise is situated. For the purposes of this paragraph the provisions of paragraph 2 of Article 8 shall apply.

  • 4 Gains from the alienation of any property other than those mentioned in paragraphs 1, 2 and 3, shall be taxable only in the State of which the alienator is a resident.

  • 5 The provisions of paragraph 4 shall not affect the rights of either State to levy according to its own law a tax on gains from the alienation of shares or “jouissance” rights in a company, the capital of which is wholly or partly divided into shares and which is a resident of that State, provided that the shares or “jouissance” rights are owned by an individual being a resident of the other State:

    • a) who is a national of the first-mentioned State without being a national of the last-mentioned State; and

    • b) who in the course of the last five years preceding the alienation of the shares or “jouissance” rights has been a resident of the first-mentioned State; and

    • c) who, in the course of the same period, directly or indirectly owned, alone or together with his spouse and his relatives in the direct line and in the second degree in the collateral line, at least one third, as well as, alone or together with his spouse, more than 7 per cent of the par value of the paid up capital of the said company.

Article 15. Independent personal services

  • 1 Income derived by a resident of one of the States in respect of professional services or other independent activities of a similar character shall be taxable only in that State unless he has a fixed base regularly available to him in the other State for the purpose of performing his activities. If he has such a fixed base, the income may be taxed in the other State but only so much of it as is attributable to that fixed base.

  • 2 The term “professional services” includes especially independent scientific, literary, artistic, educational or teaching activities as well as the independent activities of physicians, lawyers, engineers, architects, dentists and accountants.

Article 16. Dependent personal services

  • 1 Subject to the provisions of Articles 17, 19, 20 and 21, salaries, wages and other similar remuneration derived by a resident of one of the States in respect of an employment shall be taxable only in that State unless the employment is exercised in the other State. If the employment is so exercised, such remuneration as is derived therefrom may be taxed in that other State.

  • 2 Notwithstanding the provisions of paragraph 1, remuneration derived by a resident of one of the States in respect of an employment exercised in the other State shall be taxable only in the first-mentioned State if:

    • a) the recipient is present in the other State for a period or periods not exceeding in the aggregate 183 days in the fiscal year concerned, and

    • b) the remuneration is paid by, or on behalf of, an employer who is not a resident of the other State, and

    • c) the remuneration is not borne by a permanent establishment or a fixed base which the employer has in the other State.

  • 3 Notwithstanding the preceding provisions of this Article, remuneration derived by a resident of one of the States in respect of an employment exercised aboard a ship or aircraft in international traffic shall be taxable only in that State.

Article 17. Directors' fees

  • 1 Directors' fees and similar payments derived by a resident of the Netherlands in his capacity as a member of the board of directors of a company which is a resident of Spain may be taxed in Spain.

  • 2 Remuneration and other payments derived by a resident of Spain in his capacity as a “bestuurder” or a “commissaris” of a company which is a resident of the Netherlands may be taxed in the Netherlands.

Article 18. Artistes and athletes

Notwithstanding the provisions of Articles 15 and 16, income derived by public entertainers, such as theatre, motion picture, radio or television artistes, and musicians, and by athletes, from their personal activities as such may be taxed in the State in which these activities are exercised.

Article 19. Pensions

Subject to the provisions of paragraph 1 of Article 20, pensions and other similar remuneration paid to a resident of one of the States in consideration of past employment shall be taxable only in that State.

Article 20. Governmental functions

  • 1 Remuneration, including pensions, paid by, or out of funds created by, one of the States or a political subdivision or a local authority thereof to any individual in respect of services rendered to that State or subdivision or local authority thereof in the discharge of functions of a governmental nature may be taxed in that State.

  • 2 However, the provisions of Articles 16, 17 and 19 shall apply to remuneration or pensions in respect of services rendered in connection with any trade or business carried on by one of the States or a political subdivision or a local authority thereof.

Article 21. Professors and teachers

Payments which a professor or teacher who is a resident of one of the States and who is present in the other State for the purpose of teaching for a maximum period of two years in a university, college or other teaching establishment in that other State, receives for such teaching, shall be taxable only in the first-mentioned State.

Article 22. Students

Payments which a student or business apprentice who is or was formerly a resident of one of the States and who is present in the other State solely for the purpose of his education or training receives for the purpose of his maintenance, education or training shall not be taxed in that other State, provided that such payments are made to him from sources outside that other State.

Article 23. Income not expressly mentioned

Items of income of a resident of one of the States which are not expressly mentioned in the foregoing Articles of this Convention shall be taxable only in that State.

CHAPTER IV. Taxation of capital

Article 24. Capital

  • 1 Capital represented by immovable property, as defined in paragraph 2 of Article 6, may be taxed in the State in which such property is situated.

  • 2 Capital represented by movable property forming part of the business property of a permanent establishment of an enterprise, or by movable property pertaining to a fixed base used for the performance of professional services, may be taxed in the State in which the permanent establishment or fixed base is situated.

  • 3 Ships and aircraft operated in international traffic, and movable property pertaining to the operation of such ships and aircraft shall be taxable only in the State in which the place of effective management of the enterprise is situated. For the purposes of this paragraph the provisions of paragraph 2 of Article 8 shall apply.

  • 4 All other elements of capital of a resident of one of the States shall be taxable only in that State.

CHAPTER V. Methods for elimination of double taxation

Article 25

  • 1 The Netherlands, when imposing tax on its residents, may include in the basis upon which such taxes are imposed the items of income or capital, which according to the provisions of this Convention may be taxed in Spain.

  • 2 Without prejudice to the application of the provisions concerning the compensation of losses in the unilateral regulations for the avoidance of double taxation the Netherlands shall allow a deduction from the amount of tax computed in conformity with the first paragraph of this Article equal to such part of that tax which bears the same proportion to the aforesaid tax, as the part of the income or capital which is included in the basis mentioned in the first paragraph of this Article and may be taxed in Spain according to Articles 6, 7, 10, paragraph 6, 11, paragraph 4, 12, paragraph 5, 14, paragraphs 1 and 2, 15, 16, paragraph 1, 17, paragraph 1, 18, 20 and 24, paragraphs 1 and 2, of this Convention bears to the total income or capital which forms the basis meant in the first paragraph of this Article.

    Further the Netherlands shall allow a deduction from the Netherlands tax so computed for such items of income, as may be taxed in Spain according to Articles 10, paragraph 2, 11, paragraph 2, and 12, paragraph 2, and are included in the basis meant in the first paragraph of this Article. The amount of this deduction shall be the lesser of the following amounts:

    • a) the amount equal to the Spanish tax;

    • b) the amount of the Netherlands tax which bears the same proportion to the amount of tax computed in conformity with the first paragraph of this Article, as the amount of the said items of income bears to the amount of income which forms the basis meant in the first paragraph of this Article.

  • 3 Where a resident of Spain derives income or owns capital which, in accordance with the provisions of this Convention, may be taxed in the Netherlands, Spain shall, subject to the provisions of paragraph 4, exempt such income or capital from tax but may, in calculating tax on the remaining income or capital of that person, apply the rate of tax which would have been applicable if the exempted income or capital had not been so exempted.

  • 4 Where a resident of Spain derives income which, in accordance with the provisions of Articles 10, paragraphs 2 and 3, 11, paragraph 2, and 12, paragraph 2, may be taxed in the Netherlands and is not exempt from Spanish tax, Spain shall allow as a deduction from the tax on the income of that person an amount equal to the tax paid in the Netherlands. Such deduction shall not, however, exceed that part of the tax, as computed before the deduction is given, which is appropriate to the income derived from the Netherlands. In these cases the tax paid in the Netherlands shall also be allowed as a deduction against the corresponding Spanish prepayment taxes, in accordance with the provisions of the preceding sentences.

  • 5 If, in conformity with the Spanish legislation, losses suffered by an enterprise in a permanent establishment situated in the Netherlands, have effectively been deducted from the profits of that enterprise for the determination of its tax in Spain, the exemption provided for in paragraph 3 shall not apply to the profits of other taxable periods, attributable to that permanent establishment, in so far as such profits have also been exempted from tax in the Netherlands in any taxable period, by reason of the deduction of the losses referred to above from such profits.

CHAPTER VI. Special provisions

Article 26. Non-discrimination

  • 1 The nationals of one of the States, whether they are residents of that State or not, shall not be subjected in the other State to any taxation or any requirement connected therewith which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which nationals of that other State in the same circumstances are or may be subjected.

  • 2 The term “nationals” means:

    • a) all individuals possessing the nationality of one of the States;

    • b) all legal persons, partnerships and associations deriving their status as such from the law in force in one of the States.

  • 3 The taxation on a permanent establishment which an enterprise of one of the States has in the other State shall not be less favourably levied in that other State than the taxation levied on enterprises of that other State carrying on the same activities.

    This provision shall not be construed as obliging one of the States to grant to residents of the other State any personal allowances, reliefs and reductions for taxation purposes on account of civil status or family responsibilities which it grants to its own residents.

  • 4 Enterprises of one of the States, the capital of which is wholly or partly owned or controlled, directly or indirectly, by one or more residents of the other State, shall not be subjected in the first-mentioned State to any taxation or any requirement connected therewith which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which other similar enterprises of that first-mentioned State are or may be subjected.

  • 5 In this Article the term „taxation” means taxes of every kind and description.

Article 27. Mutual agreement procedure

  • 1 Where is resident of one of the States considers that the actions of one or both of the States result or will result for him in taxation not in accordance with this Convention, he may, notwithstanding the remedies provided by the national laws of those States, present his case to the competent authority of the State of which he is a resident.

  • 2 The competent authority shall endeavour, if the objection appears to it to be justified and if it is not itself able to arrive at an appropriate solution, to resolve the case by mutual agreement with the competent authority of the other State, with a view to the avoidance of taxation not in accordance with this Convention.

  • 3 The competent authorities of the States shall endeavour to resolve by mutual agreement any difficulties or doubts arising as to the interpretation or application of this Convention. They may also consult together for the elimination of double taxation in cases not provided for in this Convention.

  • 4 The competent authorities of the States may communicate with each other directly for the purpose of reaching an agreement in the sense of the preceding paragraphs.

Article 28. Exchange of information

  • 1 The competent authorities of the States shall exchange such information (being information which such authorities have in proper order at their disposal) as is necessary for the carrying out of this Convention. Any information so exchanged shall be treated as secret and shall not be disclosed to any persons or authorities other than those concerned with the assessment or collection of the taxes which are the subject of this Convention.

  • 2 In no case shall the provisions of paragraph 1 be construed so as to impose on one of the States the obligation:

    • a) to carry out administrative measures at variance with the laws or the administrative practice of that or of the other State;

    • b) to supply particulars which are not obtainable under the laws or in the normal course of the administration of that or of the other State;

    • c) to supply information which would disclose any trade, business, industrial, commercial or professional secret or trade process, or information, the disclosure of which would be contrary to public policy.

Article 29. Diplomatic and consular officials

Nothing in this Convention shall affect the fiscal privileges of diplomatic or consular officials under the general rules of international law or under the provisions of special agreements.

Article 30. Regulations

  • 2 The competent authorities of each of the States, in accordance with the practices of that State, may prescribe regulations necessary to carry out the other provisions of this Convention.

Article 31. Territorial extension

  • 1 This Convention may be extended, either in its entirety or with any necessary modifications, to either or both of the countries of Surinam or the Netherlands Antilles, if the country concerned imposes taxes substantially similar in character to those to which this Convention applies. Any such extension shall take effect from such date and subject to such modifications and conditions, including conditions as to termination, as may be specified and agreed in notes to be exchanged through diplomatic channels.

  • 2 Unless otherwise agreed the termination of the Convention shall not also terminate the application of the Convention to any country to which it has been extended under this Article.

CHAPTER VII. Final provisions

Article 32. Entry into force

  • 1 This Convention shall be ratified and the instruments of ratification shall be exchanged at the Hague as soon as possible.

  • 2 The Convention shall enter into force on the date on which the instruments of ratification are exchanged and, except as provided in paragraph 3, its provisions shall have effect for taxable years and periods beginning on or after the first day of January in the year following the year in which such exchange takes place.

  • 3 The provisions of this Convention relating to dividends, interest and royalties shall have effect with respect to dividends, interest and royalties paid beginning on the thirtiest day after the date of exchange of instruments of ratification.

Article 33. Termination

This Convention shall remain in force until denounced by one of the States. Either State may denounce the Convention, through diplomatic channels, by giving notice of termination at least six months before the end of any calendar year after the year 1975. In such event the Convention shall cease to have effect for taxable years and periods beginning after the end of the calendar year in which the notice of termination has been given.

IN WITNESS WHEREOF the undersigned, duly authorised thereto, have signed this Convention.

DONE in duplicate, this day the sixteenth of June of nineteen hundred and seventy-one at Madrid in the Spanish, Netherlands and English languages. In case of divergency the English text shall prevail.

For the Government of the Kingdom of the Netherlands

(sd.) J. H. L. VAN DE MORTEL

For the Government of the State of Spain

(sd.) GABRIEL F. DE VALDERRAMA

Protocol

At the moment of signing the Convention for the avoidance of double taxation with respect to taxes on income and on capital, this day concluded between the Government of the Kingdom of the Netherlands and the Government of the State of Spain, the undersigned, duly authorised thereto, have agreed that the following provisions shall form an integral part of the Convention.

I.

Where in one of the States the income of a body of persons, much as a partnership or an undivided estate, is treated as income of the entity, while in the other State such income is treated as income of the individuals participating in the body of persons, the competent authorities of the States shall consult together to resolve the difficulties which may arise therefrom.

II. Ad Article 2

It is understood that the term “taxes on the total amounts of wages or salaries” does not include social security premiums.

III. Ad Article 2, paragraph 3, b)

It is understood that the Spanish “Arbitrio de radicación” is included in “los impuestos locales sobre la renta y sobre el patrimonio” (the local taxes on income and capital).

IV. Ad Article 3, paragraph 1, a) and b)

  • 1 The term “the Netherlands” also comprises the part of the sea bed and its sub-soil under the North Sea, over which the Kingdom of the Netherlands has sovereign rights in accordance with international law.

  • 2 The term “Spain” also comprises any area outside the territorial sea of Spain which in accordance with international law has been or may hereafter be designated, under the laws of Spain concerning the Continental Shelf, as an area within which the rights of Spain with respect to the sea bed and sub-soil and their natural resources may be exercised.

VI. Ad Articles 10, 11, and 12

Notwithstanding provisions to the contrary in the national law of either State restitution of tax levied contrary to the provisions of Articles 10, 11 and 12 shall be granted if the claim concerned has been ledged with the competent authority of the State having levied the tax within a period of two years after the expiration of the calendar year in which the tax has been levied.

VII. Ad Article 10

Notwithstanding the provisions of Article 10, paragraph 3, subparagraph b, Spanish tax on dividends as meant in that subparagraph shall not exceed 5 per cent of the gross amount of the dividends if the receiving company does not suffer company tax in the Netherlands on those dividends.

VIII. Ad Article 10

The provisions of Article 10 shall also apply to income from bonds or debentures participating in profits.

IX. Ad Article 11

Where an enterprise of one of the States has a permanent establishment in the other State, that other State may not impose any tax on the interest paid by the enterprise to persons who are not residents of that other State, unless the indebtedness on which the interest is paid was incurred in connection with that permanent establishment, and such interest is borne by that permanent establishment.

X. Ad Article 12

The provisions of paragraph 4 of Article 12 shall not apply if the sale of rights or property has taken place under the condition that the buyer is obliged to resell the rights or property.

XI. Ad Article 20

For the purposes of Article 20, Spanish public autonomous institutions such as “Consejo Superior de Investigaciones Científicas” and “Instituto Español de Moneda Extranjera” shall be assimilated to the Spanish State or a political subdivision or a local authority of Spain.

XII. Ad Article 25

It is understood that, in so far as the Netherlands income tax or company tax is concerned, the basis meant in the first paragraph of Article 25 is the “onzuivere inkomen” or “winst” in terms of the Netherlands income tax law or company tax law, respectively.

XIII. Ad Article 25

For the purposes of paragraph 2, second subparagraph, letter a), of Article 25, interest from loans contracted after January 1st, 1968, for which reduction of Spanish tax is granted by application of Decreto-Ley 19/1961 of October 19th, 1961, as in force on January 1st, 1968, shall be deemed to be subjected to Spanish tax under the conditions referred to in Article 11, paragraph 2.

XIV. Ad Articles 12 and 25

  • 1 Notwithstanding the provisions of Article 12, paragraph 2, and Article 25, paragraph 2, second subparagraph, letter a), the following provisions shall apply to royalties arising in Spain and paid to a resident of the Netherlands under a contract concluded within a period of five years after the date on which the Convention becomes effective with respect to royalties:

    • a) The rate of tax charged by Spain shall not exceed 5 per cent of the gross amount of such royalties;

    • b) Subject to the provisions of Article 25, paragraph 2, second subparagraph, letter b), the Netherlands shall allow, in addition to the amount equal to the Spanish tax, a deduction to the amount of 5 per cent of the gross amount of such royalties;

    provided that the provisions sub a) and b) shall only apply for a period of five years after the date on which the contract was concluded.

  • 2 The provisions of paragraph 1 shall not apply to payments of any kind received as a consideration for the use of, or the right to use, any copyright of literary, artistic or scientific work including cinematograph films.

XVI. Ad Article 28

The obligation to exchange information does not include information obtained from banks or from institutions assimilated therewith. The term “institutions assimilated therewith” means inter alia insurance companies.

DONE in duplicate, this day the sixteenth of June of nineteen hundred and seventy-one at Madrid in the Spanish, Netherlands and English languages. In case of divergency the English text shall prevail.

For the Government of the Kingdom of the Netherlands

(sd.) J. H. L. VAN DE MORTEL

For the Government of the State of Spain

(sd.) GABRIEL F. DE VALDERRAMA

Naar boven