Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname tot het [...] tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Paramaribo, 25-11-1975

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 13-04-1977 t/m heden

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

Authentiek : NL

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en

de Regering van de Republiek Suriname,

De wens koesterende een overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen,

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. Reikwijdte van de Overeenkomst

Artikel 1. Personen op wie de Overeenkomst van toepassing is

Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is

  • 1 Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van elk van de Staten of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.

  • 2 Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

  • 3 De bestaande belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is, zijn met name:

    • a) voor Nederland:

      • - de inkomstenbelasting,

      • - de loonbelasting,

      • - de vennootschapsbelasting,

      • - de dividendbelasting,

      • - de vermogensbelasting,

      (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

    • b) voor Suriname:

      • - de inkomstenbelasting,

      • - de dividendbelasting,

      • - de vermogensbelasting,

      (hierna te noemen: „Surinaamse belasting“).

  • 4 De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die in de toekomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Staten delen elkaar alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht, mede.

HOOFDSTUK II. Begripsbepalingen

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  • 1 In deze Overeenkomst, tenzij het zinsverband anders vereist –

    • a) betekenen de uitdrukkingen „een van de Staten” en „de andere Staat”, al naar het zinsverband vereist, Nederland of Suriname;

      betekent de uitdrukking „Staten” Nederland en Suriname;

    • b) omvat de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, en het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarop het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft;

    • c) omvat de uitdrukking „Suriname” het grondgebied van de Republiek Suriname en het onder de aangrenzende zee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarop de Republiek Suriname in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft;

    • d) omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon en een lichaam;

    • e) betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;

    • f) betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een van de Staten” en „onderneming van de andere Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een van de Staten en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Staat;

    • g) betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of een luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van de werkelijke leiding in een van de Staten is gelegen, behalve wanneer het schip of het luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Staat zijn gelegen;

    • h) betekent de uitdrukking „onderdaan”:

      • 1. iedere natuurlijke persoon die de nationaliteit van een van de Staten bezit;

      • 2. iedere rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een van de Staten van kracht is;

    • i) betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit” –

      • 1. in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

      • 2. in Suriname de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger.

  • 2 Voor de toepassing van de Overeenkomst door elk van de Staten heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet anders omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen die het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaken.

Artikel 4. Fiscale woonplaats

  • 1 Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „inwoner van een van de Staten” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid.

  • 2 Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij in die Staat aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen is onderworpen als inwoners van die Staat.

  • 3 Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, gelden de volgende regels:

    • a) hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft. Indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

    • b) indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;

    • c) indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

  • 4 Indien een lichaam ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt het geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5. Vaste inrichting

  • 1 Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting waarin de werkzaamheden van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.

  • 2 De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:

    • a) een plaats waar leiding wordt gegeven;

    • b) een filiaal;

    • c) een kantoor;

    • d) een fabriek;

    • e) een werkplaats;

    • f) een boerderij of plantage;

    • g) een mijn, een oliebron, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen;

    • h) het uitvoeren van niet onder letter i) vallende bouw-, constructie-, installatie-, montage-, graaf-, ontginnings-, bagger- of opruimingswerken of andere dergelijke werkzaamheden, of daarmede verband houdende werkzaamheden van toezichthoudende aard, hetzij gedurende meer dan drie maanden binnen een tijdvak van twaalf maanden, hetzij als onderdeel van een werk dat achtereenvolgens door verschillende ondernemingen wordt uitgevoerd en waarvan de totale duur drie maanden binnen een tijdvak van twaalf maanden overschrijdt;

    • i) het uitvoeren van constructie-, installatie- of montagewerkzaamheden ten aanzien van machines en industriële uitrusting, of daarmee verband houdende werkzaamheden van toezichthoudende aard, hetzij gedurende meer dan 183 dagen binnen een tijdvak van twaalf maanden, hetzij als onderdeel van werkzaamheden die achtereenvolgens door verschillende ondernemingen worden uitgevoerd en waarvan de totale duur 183 dagen binnen een tijdvak van twaalf maanden overschrijdt;

    • j) het verlenen van diensten, met inbegrip van diensten van adviserende aard, door een onderneming door middel van een werknemer, indien werkzaamheden van dien aard in een van de Staten worden verricht gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 183 dagen te boven gaan.

  • 3 Een vaste inrichting wordt niet aanwezig geacht, indien:

    • a) gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag of uitstalling van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;

    • b) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag of uitstalling;

    • c) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;

    • d) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

    • e) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend voor reclamedoeleinden, voor het geven van inlichtingen, voor wetenschappelijk onderzoek of voor soortgelijke werkzaamheden voor de onderneming die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben.

  • 4 Een persoon die in een van de Staten voor een onderneming van de andere Staat werkzaam is - niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van het zevende lid - wordt als een in de eerstbedoelde Staat aanwezige vaste inrichting beschouwd, indien

    • a) hij een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in de eerstbedoelde Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij zijn werkzaamheden beperkt blijven tot de aankoop van goederen of koopwaar voor de onderneming; of

    • b) hij in de eerstbedoelde Staat een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar aanhoudt waaruit hij regelmatig bestellingen uitvoert namens de onderneming.

  • 5 Een verzekeringsonderneming van een van de Staten wordt, behoudens voor zover het herverzekering betreft, geacht een vaste inrichting in de andere Staat te bezitten, indien zij op het grondgebied van die Staat premies int of aldaar aanwezige risico's verzekert door middel van een werknemer of een vertegenwoordiger die geen onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van het zevende lid is.

  • 6 Een onderneming van een van de Staten die luchtkarteringswerkzaamheden en andere werkzaamheden vanuit de lucht verricht, gericht op de inventarisatie van natuurlijke hulpbronnen binnen de andere Staat, wordt geacht een vaste inrichting in die andere Staat te bezitten.

  • 7 Een onderneming van een van de Staten wordt niet geacht een vaste inrichting in de andere Staat te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij aldaar zaken doet door middel van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, indien deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen. Indien evenwel zulk een makelaar, commissionair of andere vertegenwoordiger uitsluitend of nagenoeg uitsluitend werkzaamheden verricht voor die onderneming zelf of voor die onderneming en andere ondernemingen die zij beheerst of door welke zij wordt beheerst, wordt hij niet geacht een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van dit lid te zijn.

  • 8 De enkele omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst, dat inwoner is van de andere Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij met behulp van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van de beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III. Belastingheffing naar het inkomen

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende goederen

  • 1 Inkomsten uit onroerende goederen mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.

  • 2 De uitdrukking „onroerende goederen” heeft de betekenis die daaraan wordt toegekend door de wetgeving van de Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen, zomede schuldvorderingen van welke aard ook - niet zijnde obligaties - die verzekerd zijn door hypotheek op onroerende goederen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.

  • 3 De bepaling van het eerste lid is van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.

  • 4 De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  • 1 De voordelen van een onderneming van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend of in die andere Staat worden behaald met de verkoop van goederen of koopwaar van dezelfde aard als welke worden verkocht, of met andere bedrijfshandelingen van dezelfde aard als welke worden verricht, door middel van de vaste inrichting.

  • 2 Indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, worden in elk van de Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.

  • 3 Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten de kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders, zijn gemaakt.

  • 4 Voor zover het in een van de Staten gebruikelijk was de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.

  • 5 Geen voordelen worden aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.

  • 6 Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat om hiervan af te wijken.

  • 7 Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zeevaart en luchtvaart

  • 1 Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

  • 2 Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

  • 1 Indien –

    • a) een onderneming van een van de Staten onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Staat, of

    • b) dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een van de Staten en een onderneming van de andere Staat,

    en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in haar handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden aanvaard of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die zonder deze voorwaarden zouden zijn opgekomen aan een van de ondernemingen, maar ten gevolge van die voorwaarden haar niet zijn opgekomen, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

  • 2 Indien voordelen ter zake waarvan een onderneming van een van de Staten in die Staat in de belastingheffing is betrokken eveneens zijn begrepen in de voordelen van een onderneming van de andere Staat en dienovereenkomstig zijn belast en deze voordelen aan die onderneming van de andere Staat zouden zijn opgekomen indien tussen de ondernemingen voorwaarden waren overeengekomen zoals die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal de eerstbedoelde Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig herzien. Bij deze herziening wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van deze Overeenkomst ten aanzien van de aard van de voordelen en te dien einde plegen de bevoegde autoriteiten van de Staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10. Dividenden

  • 1 Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 Deze dividenden mogen echter in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden:

    • a) 7½ percent van het bruto bedrag van de dividenden, indien de genieter een lichaam is waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat onmiddellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, mits de verhouding tussen de twee lichamen niet in het leven is geroepen of wordt gehandhaafd in de eerste plaats met het doel het voordeel van dat verlaagde tarief te genieten;

    • b) 15 percent van het bruto bedrag van de niet onder a vallende dividenden, indien die dividenden niet begrepen zijn in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven in het land waarvan de genieter inwoner is;

    • c) 20 percent van het bruto bedrag van de dividenden in alle andere gevallen.

  • 3 De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winsten waaruit de dividenden worden betaald.

  • 4 De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, oprichtersaandelen of andere rechten op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen die aanspraak geven op een aandeel in de winst, en inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de belastingwetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, met inkomsten uit aandelen worden gelijkgesteld.

  • 5 De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een vaste inrichting heeft en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

  • 6 Indien een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op dividenden betaald door het lichaam aan personen die geen inwoner zijn van die andere Staat, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 11. Interest

  • 1 Interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mag in die andere Staat worden belast.

  • 2 Deze interest mag echter in de Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden:

    • a) 5 percent van het bruto bedrag van de interest, indien deze wordt genoten door een bank of een daarmede gelijk te stellen financiële instelling;

    • b) 10 percent van het bruto bedrag van de interest in alle andere gevallen.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het tweede lid mag de Staat waaruit de interest afkomstig is geen belasting heffen van interest betaald aan de andere Staat of aan een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, dan wel aan een agentschap of orgaan (daaronder begrepen een financiële instelling) dat geheel eigendom is van die Staat of van dat staatkundige onderdeel of plaatselijke publiekrechtelijke lichaam.

  • 4 De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit overheidsleningen, uit obligaties, al dan niet verzekerd door hypotheek, doch geen aanspraak gevende op een aandeel in de winst, en schuldvorderingen van welke aard ook, niet verzekerd door hypotheek, alsmede alle andere inkomsten die door de belastingwetgeving van de Staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn, met inkomsten uit geldlening worden gelijkgesteld.

  • 5 De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de interest, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de interest afkomstig is, een vaste inrichting heeft en de vordering uit hoofde waarvan de interest verschuldigd is, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

  • 6 Interest wordt geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, ongeacht of hij inwoner van een van de Staten is, in een van de Staten een vaste inrichting heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.

  • 7 Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan zij wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 12. Royalty's

  • 1 Royalty's afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 Deze royalty's mogen echter in de Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden:

    • a) 10 percent van het bruto bedrag van de royalty's voor bioscoopfilms en films of beeldbanden en geluidsbanden voor televisie of radio;

    • b) 5 percent van het bruto bedrag van alle andere royalty's.

  • 3 De uitdrukking „royalty's”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap - daaronder begrepen bioscoopfilms en films of beeldbanden en geluidsbanden voor televisie of radio -, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een ontwerp, een geheim recept of een geheime werkwijze, dan wel voor het gebruik van, of het recht van gebruik van, nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

  • 4 De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de royalty's, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn, een vaste inrichting heeft en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

  • 5 Royalty's worden geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat.

    Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, ongeacht of hij inwoner van een van de Staten is, in een van de Staten een vaste inrichting heeft waarvoor het contract op grond waarvan de royalty's worden betaald, was gesloten, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.

  • 6 Indien, tengevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dit geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 13. Beperking van de artikelen 10,11 en 12

Internationale organisaties, hun organen en functionarissen, alsmede de personen die deel uitmaken van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat, die in een van de Staten verblijven, hebben in de andere Staat geen recht op de verminderingen van belasting voorzien in de artikelen 10, 11 en 12 met betrekking tot uit die andere Staat afkomstige bestanddelen van het inkomen die in deze artikelen zijn behandeld, indien die bestanddelen van het inkomen in de eerstbedoelde Staat niet aan een belasting naar het inkomen zijn onderworpen.

Artikel 14. Vermogenswinsten

  • 1 Voordelen verkregen uit de vervreemding van onroerende goederen, zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.

  • 2 Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, of van roerende zaken die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een van de Staten in de andere Staat tot zijn beschikking heeft voor de uitoefening van een vrij beroep - daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of te zamen met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt - mogen in die andere Staat worden belast.

  • 3 Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, zijn voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, en van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen, zulks met inachtneming van de bepalingen van artikel 8, tweede lid.

  • 4 Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere zaken dan die genoemd in de voorgaande leden, zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

  • 5 De bepaling van het vierde lid tast niet aan het recht van elk van de Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen op voordelen uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van die Staat, verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Staat en die in de loop van de laatste vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest.

Artikel 15. Zelfstandige arbeid

  • 1 Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere zelfstandige werkzaamheden van soortgelijke aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij over zulk een vast middelpunt beschikt, mogen de voordelen in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend.

  • 2 De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 16. Niet-zelfstandige arbeid

  • 1 Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 17, 19, 20 en 21 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.

  • 2 Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een in de andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:

    • a) de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en

    • b) de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en

    • c) de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.

  • 3 Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer, slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 17. Bestuurders- en commissarissenbeloningen

Beloningen en andere betalingen, verkregen door een inwoner van een van de Staten in zijn hoedanigheid van bestuurder of commissaris van een lichaam dat inwoner van de andere Staat is, mogen in die andere Staat worden belast.

Artikel 18. Artiesten en sportbeoefenaars

Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 5, 7, 15 en 16 mogen inkomsten, verkregen door beroepsartiesten, zoals toneelspelers, film-, radio- of televisieartiesten en musici, alsmede door sportbeoefenaars, uit hun persoonlijke werkzaamheden als zodanig, of inkomsten verkregen uit het ter beschikking stellen door een onderneming van de diensten van zodanige beroepsartiesten of sportbeoefenaars, worden belast in de Staat waarin deze werkzaamheden of diensten worden verricht.

Artikel 19. Pensioenen

Onder voorbehoud van de bepaling van artikel 20, eerste lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een van de Staten ter zake van een vroegere dienstbetrekking, slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 20. Overheidsfuncties

  • 1 Beloningen, daaronder begrepen pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat staatkundige onderdeel of dat plaatselijke publiekrechtelijke lichaam daarvan in de uitoefening van overheidsfuncties, mogen in die Staat worden belast.

  • 2 In afwijking van het eerste lid zijn de bepalingen van de artikelen 16, 17 of 19 van toepassing op beloningen of pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing voor zover aan een Staat diensten worden bewezen in de andere Staat door een natuurlijke persoon die inwoner en onderdaan van die andere Staat is.

Artikel 21. Studenten

  • 1 Een natuurlijke persoon, die onmiddellijk voor zijn bezoek aan een van de Staten inwoner is van de andere Staat en die tijdelijk in de eerstbedoelde Staat verblijf houdt in de eerste plaats met de bedoeling –

    • a) aan een erkende universiteit, hogeschool of school in die eerstbedoelde Staat te studeren; of

    • b) een opleiding voor een bedrijf of beroep te verkrijgen;

    is vrijgesteld van belasting in de eerstbedoelde Staat ter zake van –

    • i) alle overmakingen uit het buitenland ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, en

    • ii) alle beloningen voor persoonlijke arbeid verricht in de eerstbedoelde Staat tot een bedrag dat 5.000 Nederlandse guldens of de tegenwaarde daarvan in Surinaamse guldens in enig belastingjaar niet te boven gaat.

    De voordelen ingevolge dit lid worden slechts verleend voor zulk een tijdsduur als redelijk is of gewoonlijk vereist om het doel van het bezoek te bereiken.

  • 2 Een natuurlijke persoon, die onmiddellijk voor zijn bezoek aan een van de Staten inwoner is van de andere Staat en die tijdelijk in de eerstbedoelde Staat verblijf houdt gedurende een tijdvak van niet langer dan drie jaren met de bedoeling te studeren, wetenschappelijke onderzoekingen te doen of een opleiding te verkrijgen, zulks uitsluitend als genieter van een toelage, vergoeding of prijs verleend door een organisatie op het gebied van wetenschap, onderwijs, godsdienst of liefdadigheid of op grond van een programma van technische hulpverlening waaraan een van de Staten, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan deelneemt, is vrijgesteld van belasting in de eerstbedoelde Staat voor –

    • a) het bedrag van die toelage, vergoeding of prijs; en

    • b) alle beloningen voor persoonlijke arbeid verricht in de eerstbedoelde Staat, mits die arbeid verband houdt met zijn studie, onderzoek of opleiding of daaruit voortvloeit, zulks tot een bedrag dat 5.000 Nederlandse guldens of de tegenwaarde daarvan in Surinaamse guldens in enig belastingjaar niet te boven gaat.

  • 3 Een natuurlijke persoon, die onmiddellijk voor zijn bezoek aan een van de Staten inwoner is van de andere Staat en die tijdelijk in de eerstbedoelde Staat verblijf houdt gedurende een tijdvak van niet langer dan twaalf maanden als werknemer van of onder een contract met de laatstbedoelde Staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of een onderneming van de laatstbedoelde Staat, met de bedoeling technische ervaring of beroeps- of bedrijfservaring te verkrijgen, is vrijgesteld van belasting in de eerstbedoelde Staat voor –

    • a) alle overmakingen uit de laatstbedoelde Staat ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, en

    • b) alle beloningen voor persoonlijke arbeid verricht in de eerstbedoelde Staat, mits die arbeid verband houdt met zijn studie of opleiding of daaruit voortvloeit, zulks tot een bedrag dat 15.000 Nederlandse guldens of de tegenwaarde daarvan in Surinaamse guldens niet te boven gaat.

    De voordelen ingevolge dit lid worden echter niet verleend, indien de technische ervaring of de beroeps- of bedrijfservaring wordt verkregen van een lichaam, van welks stemgerechtigde aandelenkapitaal de Staat, het staatkundige onderdeel of het plaatselijke publiekrechtelijke lichaam daarvan of de onderneming, die de werknemer of de gecontracteerde persoon heeft uitgezonden, 50 percent of meer bezit.

Artikel 22. Overige inkomsten

Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten die niet uitdrukkelijk in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst zijn vermeld zijn slechts in die Staat belastbaar.

HOOFDSTUK IV. Belastingheffing naar het vermogen

Artikel 23. Vermogen

  • 1 Vermogen, bestaande uit onroerende goederen, zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, mag worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.

  • 2 Vermogen, bestaande uit roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting van een onderneming, of uit roerende zaken die behoren tot een vast middelpunt gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep, mag worden belast in de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.

  • 3 Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid is vermogen, bestaande uit schepen en luchtvaartuigen, geëxploiteerd in internationaal verkeer en roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen, zulks met inachtneming van de bepalingen van artikel 8, tweede lid.

  • 4 Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar.

HOOFDSTUK V

Artikel 24. Vermijding van dubbele belasting

  • 1 Elk van de Staten is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in de andere Staat mogen worden belast.

  • 2 Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen betreffende de verliescompensatie in de eigen voorschriften tot het vermijden van dubbele belasting, verleent elk van de Staten een vermindering op het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel berekende belastingbedrag. Deze vermindering is gelijk aan dat gedeelte van het belastingbedrag dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het gedeelte van het inkomen of het vermogen dat in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag is begrepen en dat volgens de artikelen 6, 7, 10, vijfde lid, 11, vijfde lid, 12, vierde lid, 14, eerste en tweede lid, 15, 16, eerste lid, 17, 20, eerste lid, en 23, eerste en tweede lid, van deze Overeenkomst in de andere Staat mag worden belast, staat tot het bedrag van het gehele inkomen of vermogen dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt.

  • 3 Elk van de Staten verleent voorts een vermindering op de overeenkomstig de voorgaande leden van dit artikel berekende belasting met betrekking tot de bestanddelen van het inkomen, die volgens de artikelen 10, tweede lid, 11, tweede lid, 12, tweede lid, en 18 in de andere Staat mogen worden belast en die in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze vermindering is het laagste van de volgende bedragen:

    • a) het bedrag dat gelijk is aan de in de andere Staat geheven belasting;

    • b) het bedrag dat gelijk is aan dat gedeelte van het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel berekende belastingbedrag dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het bedrag van de genoemde bestanddelen van het inkomen staat tot het bedrag van het inkomen dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt.

  • 4 Indien, als gevolg van een tegemoetkoming verleend op grond van de bepalingen van de Surinaamse Investeringsverordening of op grond van enige andere bijzondere wettelijke regeling ter bevordering van de economische ontwikkeling van Suriname, de in feite geheven Surinaamse belasting op dividenden betaald door een lichaam, dat inwoner is van Suriname en dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend als bank werkzaam is of waarvan de werkzaamheden zich in hoofdzaak bewegen op het gebied van landbouw, cultures, bosbouw, visserij, veeteelt, mijnbouw, industrie, transportwezen, volkshuisvesting, toerisme, infrastructuur of enig ander produktiegebied, minder bedraagt dan de belasting die Suriname ingevolge artikel 10, tweede lid, letter c, zou hebben mogen heffen, wordt voor de toepassing door Nederland van het derde lid van dit artikel het bedrag dat gelijk is aan de in Suriname over die dividenden geheven belasting, geacht 20 percent van het bruto bedrag daarvan te zijn.

  • 5 Indien, als gevolg van een tegemoetkoming verleend op grond van de bepalingen van de Surinaamse Investeringsverordening of op grond van enige andere bijzondere wettelijke regeling ter bevordering van de economische ontwikkeling van Suriname, de in feite geheven Surinaamse belasting op uit Suriname afkomstige interest als bedoeld in artikel 11, tweede lid, letter b, die verschuldigd is door een onderneming die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend als bank werkzaam is of door een onderneming waarvan de werkzaamheden zich in hoofdzaak bewegen op de in het vierde lid van dit artikel omschreven gebieden, minder bedraagt dan de belasting die Suriname ingevolge artikel 11, tweede lid, letter b, zou hebben mogen heffen, wordt voor de toepassing door Nederland van het derde lid van dit artikel het bedrag dat gelijk is aan de in Suriname over die interest geheven belasting geacht te zijn het bedrag aan belasting dat Suriname daarover in feite heeft geheven, vermeerderd met tweemaal het verschil tussen dit bedrag en 10 percent van het bruto bedrag van die interest.

  • 6 Met betrekking tot uit Suriname afkomstige interest als bedoeld in artikel 11, tweede lid, letter a, en royalty's als bedoeld in artikel 12, tweede lid, letter b, wordt voor de toepassing door Nederland van het derde lid van dit artikel het bedrag dat gelijk is aan de in Suriname over die interest, onderscheidenlijk die royalty's geheven belasting geacht 15 percent van het bruto bedrag daarvan te zijn.

    Indien evenwel, als gevolg van een tegemoetkoming verleend op grond van de bepalingen van de Surinaamse Investeringsverordening of op grond van enige andere bijzondere wettelijke regeling ter bevordering van de economische ontwikkeling van Suriname, de in feite over die interest onderscheidenlijk die royalty's geheven Surinaamse belasting minder bedraagt dan 5 percent van het bruto bedrag daarvan, wordt het percentage van 15 vermeerderd met één percent voor elk percent dat Suriname minder dan 5 heeft geheven.

  • 7 De bepalingen van het vierde, vijfde en zesde lid van dit artikel houden voor Nederland niet de verplichting in om ter zake van de Surinaamse belasting over dividenden als bedoeld in het vierde lid, onderscheidenlijk interest als bedoeld in het vijfde lid, onderscheidenlijk interest en royalty's als bedoeld in het zesde lid, dan de belasting, die Suriname volgens haar wetgeving over die divi-een hogere vermindering van de Nederlandse belasting te verlenen denden, onderscheidenlijk interest, onderscheidenlijk royalty's, zou hebben geheven bij gebreke van deze Overeenkomst en bij gebreke van de tegemoetkomingen neergelegd in de Surinaamse Investeringsverordening of in enige andere bijzondere wettelijke regeling ter bevordering van de economische ontwikkeling van Suriname.

  • 8 Indien een inwoner van een van de Staten voordelen verkrijgt die volgens artikel 14, vijfde lid, in de andere Staat mogen worden belast, verleent de andere Staat een vermindering op zijn belasting over deze voordelen tot een bedrag dat gelijk is aan de belasting die in de eerstbedoelde Staat over die voordelen is geheven.

HOOFDSTUK VI. Bijzondere bepalingen

Artikel 25. Non-discriminatie

  • 1 Onderdanen van een van de Staten, ongeacht of zij inwoner zijn van die Staat, worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 2 Natuurlijke personen die inwoner zijn van een van de Staten genieten in de andere Staat dezelfde persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin als de laatstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.

  • 3 De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, is in die andere Staat in beginsel niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen onder overigens gelijke omstandigheden.

  • 4 Ondernemingen van een van de Staten, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van, of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van die eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.

Artikel 26. Regeling voor onderling overleg

  • 1 Indien een inwoner van een van de Staten van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is.

  • 2 Die bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar hem gegrond voorkomt en indien hij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen, ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, te vermijden.

  • 3 De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen, ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in deze Overeenkomst geen voorziening is getroffen.

  • 4 De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen, ten einde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

Artikel 27. Uitwisseling van inlichtingen

De bevoegde autoriteiten van de Staten wisselen zodanige inlichtingen uit als nodig zijn om uitvoering te geven aan deze Overeenkomst of aan de nationale wetgeving van de Staten met betrekking tot de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met deze Overeenkomst. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1. Alle door een van de Staten ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die onder de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen die het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaken. De bedoelde personen of autoriteiten mogen van deze inlichtingen uitsluitend voor de genoemde doeleinden gebruik maken. Deze personen of autoriteiten mogen de inlichtingen bekend maken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.

Artikel 28. Hulp en bijstand

  • 1 De Staten nemen op zich elkaar hulp en bijstand te verlenen bij de invordering van de belastingen die het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaken, met inbegrip van interest, kosten, verhogingen van belasting en boeten van niet-strafrechtelijke aard.

  • 2 In geval van verzoeken tot invordering van belastingen zullen onherroepelijk vaststaande belastingvorderingen van elk van de Staten door de andere Staat ter invordering worden aanvaard en in die Staat worden geïnd overeenkomstig de wetten die van toepassing zijn voor de invordering en inning van zijn eigen belastingen, met dien verstande dat zulke vorderingen in de laatstbedoelde Staat geen wettelijke voorrang zullen genieten. De aangezochte Staat zal niet gehouden zijn over te gaan tot executoriale maatregelen waarvoor de wet van de verzoekende Staat geen voorziening inhoudt.

  • 3 Elk verzoek zal vergezeld gaan van bescheiden waaruit blijkt dat volgens de wetten van de verzoekende Staat de belastingen onherroepelijk zijn komen vast te staan in de zin van het tweede lid van dit artikel.

Artikel 29. Beperking van de artikelen 27 en 28

In geen geval worden de bepalingen van de artikelen 27 en 28 aldus uitgelegd dat zij een van de Staten de verplichting opleggen:

  • a) administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Staat;

  • b) gegevens te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van de administratieve werkzaamheden van die of van de andere Staat;

  • c) inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.

Artikel 30. Diplomatieke en consulaire ambtenaren

De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke of consulaire ambtenaren en beambten ontlenen aan de algemene regelen van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

Artikel 31. Uitvoeringsvoorschriften

  • 1 De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van artikel 10, tweede lid, en van artikel 11, tweede en derde lid, en artikel 12, tweede lid.

  • 2 De bevoegde autoriteit van elk van de Staten kan, in overeenstemming met het gebruik van die Staat, uitvoeringsvoorschriften vaststellen die nodig zijn om de overige bepalingen van deze Overeenkomst uit te voeren.

Artikel 32. Uitbreiding tot andere gebieden

  • 1 Deze Overeenkomst kan, hetzij in haar geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.

  • 2 Tenzij anders is overeengekomen, wordt door de beëindiging van de Overeenkomst niet tevens de toepasselijkheid van de Overeenkomst op de Nederlandse Antillen, indien zij ingevolge dit artikel tot dat land is uitgebreid, beëindigd.

HOOFDSTUK VII. Slotbepalingen

Artikel 33. Inwerkingtreding

Deze Overeenkomst treedt in werking op de dag waarop de Overeenkomstsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld, dat aan de in hun onderscheiden landen voor de inwerkingtreding geldende interne procedures is voldaan, en de bepalingen ervan vinden toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na de datum van onafhankelijkwording van Suriname.

Artikel 34. Beëindiging

  • 1 Deze Overeenkomst blijft van kracht totdat zij door een van de Overeenkomstsluitende Partijen is opgezegd. Elk van de Partijen kan de Overeenkomst langs diplomatieke weg opzeggen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het jaar 1981 een kennisgeving van beëindiging te zenden. In dat geval houdt de Overeenkomst op van toepassing te zijn met betrekking tot belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, kan elk van de Overeenkomstsluitende Partijen de toepasselijkheid van artikel 8 van de Overeenkomst ten aanzien van voordelen uit de exploitatie van schepen langs diplomatieke weg afzonderlijk opzeggen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het jaar 1977 een kennisgeving van beëindiging te zenden. In dat geval houdt genoemd artikel ten aanzien van zodanige voordelen op van toepassing te zijn met betrekking tot belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, kan elk van de Overeenkomstsluitende Partijen de toepasselijkheid van artikel 8 van de Overeenkomst ten aanzien van voordelen uit de exploitatie van luchtvaartuigen langs diplomatieke weg afzonderlijk opzeggen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het jaar 1980 een kennisgeving van beëindiging te zenden. In dat geval houdt genoemd artikel ten aanzien van zodanige voordelen op van toepassing te zijn met betrekking tot belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN, in twee originelen, in de Nederlandse taal, te Paramaribo op 25 november 1975.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) J. M. DEN UYL

Voor de Regering van de Republiek Suriname

(w.g.) H. A. E. ARRON

Protocol

Bij de ondertekening van de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, heden tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname gesloten, zijn de ondergetekenden overeengekomen, dat de volgende bepalingen een integrerend deel van de Overeenkomst vormen.

I. Ad artikel 4

Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar het schip zijn thuishaven heeft.

II. Ad artikel 4

Indien een lichaam, dat is opgericht naar het recht van Suriname en dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel heeft het houden van het gehele of nagenoeg het gehele aandelenkapitaal van andere lichamen, ingevolge het bepaalde in artikel 4, vierde lid, geacht wordt inwoner van Nederland te zijn, mag de winst die dat lichaam uit de bedoelde deelnemingen verkrijgt in Suriname worden belast, doch slechts naar een percentage dat 4 niet te boven gaat. Deze bepaling maakt echter geen inbreuk op het recht tot belastingheffing dat Nederland aan de bepalingen van de Overeenkomst ontleent.

III. Ad artikel 7

Indien een lichaam dat inwoner van Nederland is zijn bedrijf geheel of gedeeltelijk in Suriname uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, omvat de belasting die Suriname overeenkomstig artikel 7, eerste lid, mag heffen, mede de belasting die in Suriname ter zake van getransfereerde winst verschuldigd mocht zijn. Laatstbedoelde belasting mag echter 7½ percent van het getransfereerde bedrag niet overschrijden.

IV. Ad artikel 7

Bij de toepassing van artikel 7, derde lid, wordt geen aftrek toegestaan ter zake van bedragen - met uitzondering van die wegens werkelijk gemaakte kosten - welke door het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren aan de vaste inrichting in rekening worden gebracht als royalty's, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen voor het gebruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor bepaalde diensten of voor het geven van leiding, dan wel, behalve in het geval van een onderneming die het bankbedrijf uitoefent, als interest op gelden die aan de vaste inrichting ter beschikking zijn gesteld. Evenmin zal bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting rekening worden gehouden met zodanige bedragen - met uitzondering van die wegens werkelijk gemaakte kosten - welke door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren in rekening worden gebracht.

V. Ad artikelen 7 en 25

Het bepaalde in artikel 7, tweede en derde lid, en in artikel 25, derde lid, belet Suriname niet de aan de vaste inrichting van een verzekeringsonderneming toe te rekenen winst te bepalen overeenkomstig zijn eigen wetgeving.

VI. Ad artikel 10

De bepaling van artikel 10, tweede lid, letter a, is niet van toepassing ten aanzien van dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Suriname aan een lichaam dat inwoner is van Nederland, indien laatstbedoeld lichaam ter zake van de ontvangen dividenden in Nederland vennootschapsbelasting verschuldigd is. In een zodanig geval is de bepaling van artikel 10, tweede lid, letter c, van toepassing.

VII. Ad artikelen 10, 11 en 12

Verzoeken om teruggaaf van belasting die in strijd met de bepalingen van de artikelen 10, 11 en 12 is geheven, moeten bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, worden ingediend binnen een tijdvak van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

VIII. Ad artikel 21

De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen in onderlinge overeenstemming de in artikel 21 genoemde bedragen herzien.

IX. Ad artikel 24

Het is wel te verstaan dat,

  • a) wat de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting betreft, de grondslag bedoeld in artikel 24, eerste lid, is het onzuivere inkomen of de winst in de zin van de Nederlandse wetten op de inkomstenbelasting, onderscheidenlijk de vennootschapsbelasting; en

  • b) wat de Surinaamse inkomstenbelasting betreft, deze grondslag ten aanzien van natuurlijke personen is het onzuivere inkomen en ten aanzien van lichamen de winst in de zin van de Surinaamse Verordening op de inkomstenbelasting.

X. Ad artikel 24

Na een tijdvak van tien jaren volgende op de inwerkingtreding van de Overeenkomst zullen de bevoegde autoriteiten met elkaar in overleg treden, ten einde te beslissen of er aanleiding bestaat de bepalingen van artikel 24, vierde, vijfde en zesde lid, van de Overeenkomst te wijzigen.

XI. Ad artikel 28

Geen van de Staten is gehouden lijfsdwang toe te passen ter invordering van belastingen van de andere Staat.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN, in twee originelen, in de Nederlandse taal, te Paramaribo op 25 november 1975.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) J. M. DEN UYL

Voor de Regering van de Republiek Suriname

(w.g.) H. A. E. ARRON

Naar boven