Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats
in een van de Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar het
schip zijn thuishaven heeft.
Indien een lichaam, dat is opgericht naar het recht van Suriname en dat uitsluitend
of nagenoeg uitsluitend ten doel heeft het houden van het gehele of nagenoeg het gehele
aandelenkapitaal van andere lichamen, ingevolge het bepaalde in artikel 4, vierde
lid, geacht wordt inwoner van Nederland te zijn, mag de winst die dat lichaam uit
de bedoelde deelnemingen verkrijgt in Suriname worden belast, doch slechts naar een
percentage dat 4 niet te boven gaat. Deze bepaling maakt echter geen inbreuk op het
recht tot belastingheffing dat Nederland aan de bepalingen van de Overeenkomst ontleent.
Indien een lichaam dat inwoner van Nederland is zijn bedrijf geheel of gedeeltelijk
in Suriname uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, omvat
de belasting die Suriname overeenkomstig artikel 7, eerste lid, mag heffen, mede de
belasting die in Suriname ter zake van getransfereerde winst verschuldigd mocht zijn.
Laatstbedoelde belasting mag echter 7½ percent van het getransfereerde bedrag niet
overschrijden.
Bij de toepassing van artikel 7, derde lid, wordt geen aftrek toegestaan ter zake
van bedragen - met uitzondering van die wegens werkelijk gemaakte kosten - welke door
het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren aan de vaste inrichting
in rekening worden gebracht als royalty's, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen
voor het gebruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor bepaalde
diensten of voor het geven van leiding, dan wel, behalve in het geval van een onderneming
die het bankbedrijf uitoefent, als interest op gelden die aan de vaste inrichting
ter beschikking zijn gesteld. Evenmin zal bij het bepalen van de voordelen van een
vaste inrichting rekening worden gehouden met zodanige bedragen - met uitzondering
van die wegens werkelijk gemaakte kosten - welke door de vaste inrichting aan het
hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren in rekening worden
gebracht.
Het bepaalde in artikel 7, tweede en derde lid, en in artikel 25, derde lid, belet
Suriname niet de aan de vaste inrichting van een verzekeringsonderneming toe te rekenen
winst te bepalen overeenkomstig zijn eigen wetgeving.
De bepaling van artikel 10, tweede lid, letter a, is niet van toepassing ten aanzien
van dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Suriname aan een lichaam
dat inwoner is van Nederland, indien laatstbedoeld lichaam ter zake van de ontvangen
dividenden in Nederland vennootschapsbelasting verschuldigd is. In een zodanig geval
is de bepaling van artikel 10, tweede lid, letter c, van toepassing.
VII. Ad artikelen 10, 11 en 12
Verzoeken om teruggaaf van belasting die in strijd met de bepalingen van de artikelen
10, 11 en 12 is geheven, moeten bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting
heeft geheven, worden ingediend binnen een tijdvak van vijf jaren na het einde van
het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.
De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen in onderlinge overeenstemming de in
artikel 21 genoemde bedragen herzien.
Het is wel te verstaan dat,
-
a) wat de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting betreft, de grondslag
bedoeld in artikel 24, eerste lid, is het onzuivere inkomen of de winst in de zin
van de Nederlandse wetten op de inkomstenbelasting, onderscheidenlijk de vennootschapsbelasting;
en
-
b) wat de Surinaamse inkomstenbelasting betreft, deze grondslag ten aanzien van natuurlijke
personen is het onzuivere inkomen en ten aanzien van lichamen de winst in de zin van
de Surinaamse Verordening op de inkomstenbelasting.
Na een tijdvak van tien jaren volgende op de inwerkingtreding van de Overeenkomst
zullen de bevoegde autoriteiten met elkaar in overleg treden, ten einde te beslissen
of er aanleiding bestaat de bepalingen van artikel 24, vierde, vijfde en zesde lid,
van de Overeenkomst te wijzigen.
Geen van de Staten is gehouden lijfsdwang toe te passen ter invordering van belastingen
van de andere Staat.