Akkoord tussen de lidstaten van de Europese Unie betreffende de status van de militairen [...] zijn gesteld om in dit kader op te treden (EU-SOFA), Brussel, 17-11-2003

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-04-2019 t/m heden

Akkoord tussen de lidstaten van de Europese Unie betreffende de status van de militairen en leden van het burgerpersoneel die bij de instellingen van de Europese Unie gedetacheerd zijn, van de hoofdkwartieren en de strijdkrachten die ter beschikking van de Europese Unie kunnen worden gesteld in het kader van de voorbereiding en de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 17, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en van de militairen en leden van het burgerpersoneel van de lidstaten die aan de Europese Unie beschikbaar zijn gesteld om in dit kader op te treden (EU-SOFA)

Authentiek : NL

Akkoord tussen de lidstaten van de Europese Unie betreffende de status van de militairen en leden van het burgerpersoneel die bij de instellingen van de Europese Unie gedetacheerd zijn, van de hoofdkwartieren en de strijdkrachten die ter beschikking van de Europese Unie kunnen worden gesteld in het kader van de voorbereiding en de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 17, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en van de militairen en leden van het burgerpersoneel van de lidstaten die aan de Europese Unie beschikbaar zijn gesteld om in dit kader op te treden (EU-SOFA)

De vertegenwoordigers van de regeringen van de Lid-Staten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name op titel V,

Overwegende hetgeen volgt:

  • 1. De Europese Raad heeft besloten om met het oog op het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) aan de EU de middelen beschikbaar te stellen die nodig zijn om besluiten te nemen en uit te voeren met betrekking tot alle conflictpreventie-en crisisbeheersingstaken die in het VEU zijn neergelegd.

  • 2. Nationale besluiten om strijdkrachten van lidstaten van de Europese Unie (hierna „lidstaten" genoemd) van en naar het grondgebied van andere lidstaten te zenden in het kader van de voorbereiding en uitvoering van opdrachten in de zin van artikel 17, lid 2, van het VEU, waaronder oefeningen, zullen worden genomen overeenkomstig titel V van het VEU, met name artikel 23, lid 1, en zullen het voorwerp vormen van afzonderlijke regelingen tussen de lidstaten.

  • 3. Er moeten met de betrokken derde landen specifieke overeenkomsten worden gesloten in het geval van oefeningen of opdrachten buiten het grondgebied van de lidstaten.

  • 4. Dit akkoord laat de rechten en plichten van de partijen uit hoofde van internationale overeenkomsten en van andere internationale rechtsinstrumenten tot instelling van internationale tribunalen, waaronder het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, onverlet,

Zijn het volgende overeengekomen:

DEEL I. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN VOOR MILITAIREN EN BURGERPERSONEEL

Artikel 1

In dit akkoord wordt verstaan onder:

  • 1. „militairen":

    • a. de militairen van de lidstaten die bij het secretariaat-generaal van de Raad gedetacheerd zijn als leden van de militaire staf van de Europese Unie (EUMS);

    • b. het militaire personeel, niet zijnde personeel van de EU-instellingen, dat door de EUMS vanuit de lidstaten als tijdelijke versterking kan worden ingezet indien het Militair Comité van de Europese Unie (MCEU) daarom verzoekt, voor activiteiten in het kader van de voorbereiding en uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 17, lid 2, VEU, ook tijdens oefeningen;

    • c. militairen van de lidstaten die gedetacheerd zijn bij de hoofdkwartieren en de strijdkrachten die ter beschikking van de EU kunnen worden gesteld, of het personeel daarvan, in het kader van de voorbereiding en de uitvoering van opdrachten bedoeld in artikel 17, lid 2, VEU, ook tijdens oefeningen;

  • 2. „burgerpersoneel": het burgerpersoneel dat door de lidstaten bij EU-instellingen gedetacheerd is in het kader van de voorbereiding en de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 17, lid 2, VEU, ook tijdens oefeningen, of het burgerpersoneel, met uitzondering van plaatselijk aangeworven personeel, dat werkzaam is bij de hoofdkwartieren of de strijdkrachten of dat anderszins door de lidstaten aan de EU beschikbaar wordt gesteld voor dezelfde activiteiten;

  • 3. „afhankelijke persoon": iedere persoon die als gezinslid wordt aangemerkt of erkend of die door de wetgeving van de zendstaat als huisgenoot van een militair of een lid van het burgerpersoneel wordt beschouwd. Indien deze wetgeving echter uitsluitend als gezinslid of huisgenoot aanmerkt een persoon die onder hetzelfde dak woont als het lid van het militaire of burgerpersoneel, wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld als deze persoon in overwegende mate afhankelijk is van het lid van het militaire of burgerpersoneel;

  • 4. „strijdkrachten": personen behorende tot of entiteiten bestaande uit militairen en burgerpersoneel bedoeld in de punten 1 en 2, mits de betrokken lidstaten ermee instemmen dat bepaalde individuen, eenheden, formaties of andere entiteiten niet worden beschouwd als vormende of behorende tot een krijgsmacht in de zin van dit akkoord;

  • 5. „hoofdkwartier": het op het grondgebied van een lidstaat gelegen hoofdkwartier dat door een of meer lidstaten of door een internationale organisatie is opgericht en dat aan de EU ter beschikking kan worden gesteld in het kader van de voorbereiding en uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 17, lid 2, VEU, met inbegrip van oefeningen;

  • 6. „zendstaat": de lidstaat waartoe de militair, het lid van het burgerpersoneel of de strijdkrachten behoren;

  • 7. „ontvangststaat": de lidstaat op het grondgebied waarvan de militair, het lid van het burgerpersoneel, de strijdkrachten of het hoofdkwartier zich bevinden, hetzij omdat hij/zij daar gelegerd is/zijn of ingezet wordt/worden, hetzij omdat hij/zij daar op doorreis is/zijn, in verband met een individuele of collectieve dienstopdracht, dan wel in verband met een besluit tot detachering bij de EU-instellingen.

Artikel 2

  • 1 De lidstaten vergemakkelijken indien nodig de binnenkomst, het verblijf en het vertrek van het in artikel 1 bedoelde personeel en van de van hen afhankelijke personen voor dienstdoeleinden. Van hen kan evenwel verlangd worden, dat zij aantonen dat zij tot de in artikel 1 bedoelde categorieën behoren.

  • 2 Onverminderd de desbetreffende regels inzake het vrije verkeer van personen uit hoofde van het Gemeenschapsrecht, is daartoe een individuele of collectieve reisopdracht of een besluit tot detachering bij de EU-instellingen voldoende.

Artikel 3

De militairen en het burgerpersoneel, alsook de van hen afhankelijke personen, hebben de plicht de wetgeving van de ontvangststaat te eerbiedigen en zich te onthouden van iedere activiteit die indruist tegen de geest van dit akkoord.

Artikel 4

Ten behoeve van dit akkoord:

  • 1. worden rijbewijzen die door de militaire diensten van de zendstaat zijn afgegeven, erkend op het grondgebied van de ontvangststaat voor vergelijkbare militaire voertuigen;

  • 2. kan door bevoegd personeel van iedere lidstaat medische en tandheelkundige zorg verleend worden aan het personeel van de strijdkrachten en hoofdkwartieren van iedere andere lidstaat.

Artikel 5

De militairen en het burgerpersoneel dragen hun uniform volgens de in de zendstaat geldende reglementen.

Artikel 6

Voertuigen met een speciale registratie bij de strijdkrachten of de overheid van de zendstaat voeren behalve hun registratienummer een kenteken ter aanduiding van de nationaliteit.

DEEL II. BEPALINGEN UITSLUITEND VAN TOEPASSING OP BIJ DE EU-INSTELLINGEN GEDETACHEERDE MILITAIREN EN LEDEN VAN HET BURGERPERSONEEL

Artikel 7

Bij de EU-instellingen gedetacheerde militairen en leden van het burgerpersoneel mogen wapens bezitten en dragen overeenkomstig artikel 13, wanneer zij werkzaam zijn bij de hoofdkwartieren of strijdkrachten die aan de EU beschikbaar kunnen worden gesteld in het kader van de voorbereiding en uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 17, lid 2, VEU, ook tijdens oefeningen, of wanneer zij deelnemen aan missies in verband met dergelijke taken.

Artikel 8

  • 1 Bij de EU-instellingen gedetacheerde militairen of leden van het burgerpersoneel genieten vrijstelling van iedere vorm van rechtsvervolging voor hetgeen zij in de uitoefening van hun officiële taken hebben gezegd, geschreven of gedaan; ook na afloop van hun detachering blijven zij daarvan vrijgesteld.

  • 2 De in dit artikel bedoelde immuniteit wordt verleend in het belang van de EU en niet tot persoonlijk voordeel van de betrokkenen.

  • 3 Zowel de bevoegde autoriteit van de zendstaat als de EU-instellingen heffen de immuniteit van bij de EU-instellingen gedetacheerde militairen of leden van het burgerpersoneel op in de gevallen waarin deze de rechtsgang zou belemmeren en voor zover de bevoegde autoriteit en de EU-instelling tot opheffing kunnen overgaan zonder dat hierdoor de belangen van de Europese Unie worden geschaad.

  • 4 De EU-instellingen werken te allen tijde met de bevoegde autoriteit van de lidstaten samen om een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken, en waken ervoor dat de bij dit akkoord verleende immuniteiten worden misbruikt.

  • 5 Wanneer een bevoegde autoriteit of een justitieel orgaan van een lidstaat van oordeel is dat er sprake is van misbruik van een krachtens dit artikel verleende immuniteit, pleegt de bevoegde autoriteit van de zendstaat en de betrokken EU-instelling op verzoek overleg met de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat om vast te stellen of bedoeld misbruik heeft plaatsgevonden.

  • 6 Indien dat overleg niet tot een voor beide zijden bevredigend resultaat leidt, wordt de kwestie door de betrokken EU-instelling onderzocht teneinde tot een oplossing te komen.

  • 7 Indien geen oplossing wordt gevonden, neemt de betrokken EU-instelling een besluit over de wijze waarop het geschil zal worden geregeld. Voor wat de Raad betreft, zal een dergelijk besluit met eenparigheid van stemmen worden aangenomen.

DEEL III. BEPALINGEN UITSLUITEND VAN TOEPASSING OP HOOFDKWARTIEREN EN STRIJDKRACHTEN, ALSMEDE OP DE ALDAAR WERKZAME MILITAIREN EN LEDEN VAN HET BURGERPERSONEEL

Artikel 9

In het kader van de voorbereiding en de uitvoering van de in artikel 17, lid 2, VEU, bedoelde opdrachten, waaronder oefeningen, mogen de hoofdkwartieren en de strijdkrachten, alsmede het in artikel 1 genoemde personeel daarvan en hun uitrusting, over het grondgebied van een lidstaat reizen, respectievelijk worden vervoerd, en daar tijdelijk worden ingezet, mits de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat daarmee instemmen.

Artikel 10

De militairen en het burgerpersoneel ontvangen medische noodhulp en tandheelkundige hulp, waaronder ziekenhuisopname, onder dezelfde voorwaarden als vergelijkbaar personeel van de ontvangststaat.

Artikel 11

Behoudens de toepassing van akkoorden en regelingen die reeds van kracht zijn of na de inwerkingtreding van dit akkoord tussen de bevoegde autoriteiten van de zendstaat en van de ontvangststaat, zijn de autoriteiten van de ontvangststaat als enigen verantwoordelijk voor het nemen van passende maatregelen voor het ter beschikking stellen aan de eenheden, formaties en andere entiteiten, van de benodigde gebouwen en terreinen en de verlening van faciliteiten en diensten die daarmee verband houden. Deze akkoorden en regelingen stemmen zoveel mogelijk overeen met de voorschriften betreffende huisvesting en inkwartiering van eenheden, formaties en andere entiteiten van de ontvangststaat.

Tenzij een regeling het tegendeel bepaalt, worden de rechten en plichten welke voortvloeien uit het gebruikmaken van gebouwen, terreinen, faciliteiten en diensten beheerst door de wetten van de ontvangststaat.

Artikel 12

  • 1 De geregelde eenheden, formaties of entiteiten van militairen of burgerpersoneel hebben het recht in ieder kamp, iedere inrichting, ieder hoofdkwartier of ieder ander gebouw dat zij op grond van hun overeenkomst met de ontvangststaat in exclusief gebruik hebben, politietoezicht uit te oefenen. De politie van die eenheden, formaties of entiteiten is bevoegd alle nodige maatregelen te nemen om de orde en veiligheid in die ruimten te handhaven.

  • 2 Buiten deze ruimten kan op de in lid 1 bedoelde politie slechts een beroep worden gedaan op grond van regelingen met de autoriteiten van de ontvangststaat en in samenwerking met deze autoriteiten en voorzover het inzetten noodzakelijk is ter handhaving van tucht en orde onder de leden van die eenheden, formaties en entiteiten.

Artikel 13

  • 1 De militairen mogen dienstwapens bezitten en dragen, mits hun dat is toegestaan in hun dienstbevelen en behoudens afspraken met de autoriteiten van de ontvangststaat.

  • 2 Burgerpersoneel mag dienstwapens bezitten en dragen, mits hun dat is toegestaan door de nationale regelgeving van de zendstaat en mits de autoriteiten van de ontvangststaat daarmee instemmen.

Artikel 14

De hoofdkwartieren en de strijdkrachten genieten op het gebied van post en telecommunicatie, reizen en reducties op vervoerkosten dezelfde faciliteiten als de strijdkrachten van de ontvangststaat, overeenkomstig de regelgeving van die staat.

Artikel 15

  • 1 De archieven en andere officiële documenten die zich in de gebouwen van een hoofdkwartier bevinden of die in het bezit zijn van een naar behoren gemachtigd lid van een hoofdkwartier, zijn onschendbaar, tenzij door het hoofdkwartier afstand is gedaan van deze immuniteit. Op verzoek van de ontvangststaat en in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van deze staat, wordt door het hoofdkwartier nagegaan of de documenten naar hun aard onder de in dit artikel bedoelde immuniteit vallen.

  • 2 Wanneer een bevoegde autoriteit of een justitieel orgaan van de ontvangststaat van oordeel is dat er sprake is van misbruik van een krachtens dit artikel verleende immuniteit, pleegt de Raad desgevraagd overleg met de bevoegde autoriteiten van de ontvangststaat om vast te stellen of bedoeld misbruik heeft plaatsgevonden.

  • 3 Indien dat overleg niet tot een voor beide zijden bevredigend resultaat leidt, wordt de kwestie in de Raad besproken, teneinde tot een oplossing te komen. Indien geen oplossing is gevonden, neemt de Raad met eenparigheid van stemmen een besluit over de wijze waarop het geschil zal worden geregeld.

Artikel 16

Ter vermijding van dubbele belastingheffing en ter verfijning van de toepassing van overeenkomsten inzake dubbele belastingheffing tussen de lidstaten, en onverminderd het recht van de ontvangststaat om militairen en leden van het burgerpersoneel die onderdanen van die staat zijn of die normaal gesproken in de ontvangststaat verblijven, belasting te laten betalen:

  • 1. worden, indien het onderworpen zijn aan enige vorm van belasting in de ontvangststaat afhankelijk is van verblijf- of woonplaats, voor de heffing van die belasting de tijdvakken gedurende welke een militair of een lid van het burgerpersoneel zich uitsluitend uit hoofde van zijn hoedanigheid van militair of lid van het burgerpersoneel op het grondgebied van deze staat bevindt, niet beschouwd als tijdvakken van verblijf aldaar, noch geacht met betrekking tot een dergelijke belasting verandering van verblijf- of woonplaats teweeg te brengen;

  • 2. zijn militairen en leden van het burgerpersoneel in de ontvangststaat vrijgesteld van belastingen op het salaris en de emolumenten die aan hen in die hoedanigheid door de zendstaat worden uitbetaald, alsmede van belastingen op roerende stoffelijke zaken waarvan de aanwezigheid in de ontvangststaat uitsluitend voortvloeit uit hun tijdelijke aanwezigheid aldaar;

  • 3. verzet dit artikel zich er in geen enkel opzicht tegen dat militairen of leden van het burgerpersoneel die in de ontvangststaat door winst uit onderneming andere inkomsten dan die uit hoofde van hun hoedanigheid van militair of lid van het burgerpersoneel verwerven, daarvoor worden belast, en behalve wat betreft het salaris, de emolumenten en de roerende stoffelijke zaken, bedoeld in lid 2, verzet in dit artikel zich in geen enkel opzicht tegen de heffing van belastingen waaraan de militair of het burgerpersoneelslid krachtens de wet van de ontvangststaat onderworpen is, ook al wordt hij geacht zijn verblijf-of woonplaats buiten het grondgebied van die staat te hebben;

  • 4. is dit artikel in geen enkel opzicht van toepassing op rechten: onder „rechten" worden verstaan douanerechten en alle andere rechten en belastingen over invoer en uitvoer, met uitzondering van rechten en belastingen die slechts betaling voor verleende diensten vertegenwoordigen.

Artikel 17

  • 1 De autoriteiten van de zendstaat oefenen de strafrechtelijke en disciplinaire rechtsmacht uit die hun door de wetgeving van de zendstaat verleend wordt, met betrekking tot militairen en leden van het burgerpersoneel, voor zover het burgerpersoneel uit hoofde van het feit dat het wordt ingezet bij deze strijdkrachten onderworpen is aan het recht dat van toepassing is op alle strijdkrachten van de zendstaat of op een onderdeel daarvan.

  • 2 De autoriteiten van de ontvangststaat hebben rechtsmacht over de militairen en leden van het burgerpersoneel, alsmede over de van hen afhankelijke personen, met betrekking tot vergrijpen die op het grondgebied van de ontvangststaat zijn begaan en die strafbaar zijn volgens de wetten van die staat.

  • 3 De autoriteiten van de zendstaat hebben uitsluitend rechtsmacht over militairen en leden van het burgerpersoneel, voor zover het burgerpersoneel uit hoofde van het feit dat het wordt ingezet bij deze strijdkrachten onderworpen is aan het recht dat van toepassing is op alle strijdkrachten van de zendstaat of een onderdeel daarvan, met betrekking tot vergrijpen die volgens de zendstaat strafbaar zijn, met inbegrip van vergrijpen tegen de veiligheid van die staat, maar niet volgens het recht van de ontvangststaat.

  • 4 De autoriteiten van de ontvangststaat hebben rechtsmacht over militairen en burgerpersoneelsleden alsmede over de van hen afhankelijke personen, met betrekking tot vergrijpen die strafbaar zijn volgens het recht van de ontvangststaat, met inbegrip van vergrijpen tegen de veiligheid van die staat, maar niet volgens het recht van de zendstaat.

  • 5 In de zin van de leden 3, 4 en 6 van dit artikel worden onder vergrijpen tegen de veiligheid van de staat verstaan:

    • a. landverraad;

    • b. sabotage, spionage of schending van de wetgeving met betrekking tot staatsgeheimen of geheimen betreffende de nationale defensie van die staat.

  • 6 In geval van samenloop van rechtsmacht zijn de volgende regels van toepassing:

    • a. de bevoegde autoriteiten van de zendstaat hebben voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht over militairen en leden van het burgerpersoneel voor zover het burgerpersoneel uit hoofde van het feit dat het wordt ingezet bij deze strijdkrachten onderworpen is aan het recht dat van toepassing is op alle strijdkrachten van de zendstaat of een onderdeel daarvan, met betrekking tot:

      • i. vergrijpen die uitsluitend gericht zijn tegen de eigendom of de veiligheid van die staat of vergrijpen die uitsluitend gericht zijn tegen de persoon of de eigendom van een militair of een lid van het burgerpersoneel of van een afhankelijke persoon;

      • ii. vergrijpen die voortvloeien uit enige daad of nalatigheid, begaan in de uitoefening van de dienst;

    • b. in geval van enig ander vergrijp hebben de autoriteiten van de ontvangststaat voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht;

    • c. indien de staat die voorrang heeft, besluit zijn rechtsmacht niet uit te oefenen, stelt hij de autoriteiten van de andere staat zo spoedig mogelijk daarvan in kennis. De autoriteiten van de staat die voorrang heeft, nemen het verzoek van de autoriteiten van de andere staat om van dit recht af te zien in gevallen waarin die andere staat dit van bijzonder belang acht, in welwillende overweging.

  • 7 Dit artikel geeft de autoriteiten van de zendstaat geen enkel recht tot uitoefening van rechtsmacht over personen die onderdanen zijn van of gewoonlijk verblijven in de ontvangststaat, tenzij zij leden zijn van de krijgsmacht van de zendstaat.

Artikel 18

  • 1 Iedere lidstaat doet afstand van al zijn vorderingen tegen een andere lidstaat ter zake van schade aan zijn eigendom die gebruikt wordt bij de voorbereiding en de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 17, lid 2, VEU, ook tijdens oefeningen, indien deze schade:

    • a. veroorzaakt is door een gedetacheerde militair of een gedetacheerd lid van het burgerpersoneel van de andere lidstaat in de uitoefening van zijn taken in het kader van voornoemde opdrachten;

    • b. ontstaan is door het gebruik van een voertuig, vaartuig of luchtvaartuig, eigendom van de andere lidstaat en in gebruik bij zijn diensten, mits het voertuig, vaartuig of luchtvaartuig dat de schade veroorzaakte, gebruikt werd in het kader van voornoemde opdrachten, dan wel de schade werd toegebracht aan eigendom die aldus in gebruik was.

    Van vorderingen ter zake van maritieme berging die een lidstaat tegen een andere lidstaat heeft, wordt afstand gedaan mits het geborgen vaartuig of de geborgen lading eigendom was van een lidstaat en in gebruik was bij diens strijdkrachten bij acties in het kader van voornoemde opdrachten.

  • 2

    • a. Voor het geval schade wordt veroorzaakt of ontstaat overeenkomstig lid 1 met betrekking tot andere eigendom van een lidstaat die op zijn grondgebied gelegen is, worden de aansprakelijkheid voor en het bedrag van de schade vastgesteld door middel van overleg tussen deze staten, tenzij de betrokken lidstaten anders overeenkomen;

    • b. Iedere lidstaat doet echter afstand van zijn vordering wanneer de schade minder bedraagt dan een bedrag dat bij een besluit van de Raad met eenparigheid van stemmen zal worden bepaald.

    Elke andere lidstaat waarvan de eigendom bij hetzelfde voorval beschadigd is, doet tot bovengenoemd bedrag eveneens afstand van zijn vordering.

  • 3 „Eigendom van een lidstaat" in de leden 1 en 2 omvat vaartuigen „on bare boat charter" bij een lidstaat of vaartuigen die onder „bare boat"-voorwaarden door die lidstaat zijn gevorderd of door deze zijn prijsgemaakt (behoudens voorzover het risico voor verlies of aansprakelijkheid wordt gedragen door een andere eenheid dan die lidstaat).

  • 4 Elke lidstaat doet afstand van al zijn vorderingen tegen een andere lidstaat voor het geval dat een militair of een lid van het burgerpersoneel van zijn strijdkrachten in de uitoefening van zijn dienst letsel oploopt of overlijdt.

  • 5 Vorderingen (behoudens vorderingen uit overeenkomst en vorderingen waarop de leden 6 en 7 van toepassing zijn) voortvloeiende uit een handelen of nalaten van een militair of een burgerpersoneelslid in de uitoefening van de dienst, of uit enig ander handelen, nalaten of gebeuren waarvoor een onderdeel van de strijdkrachten aansprakelijk is en die op het grondgebied van de ontvangststaat schade toebrengt aan derden, niet zijnde een van de lidstaten, worden door de ontvangststaat behandeld overeenkomstig de volgende bepalingen:

    • a. de vorderingen worden ingediend, behandeld en afgewikkeld of toegewezen overeenkomstig de wetten en regelingen van de ontvangststaat met betrekking tot vorderingen voortvloeiende uit de daden van zijn eigen strijdkrachten;

    • b. de ontvangststaat is bevoegd deze vorderingen af te wikkelen; hij betaalt de toegekende bedragen uit in zijn eigen valuta;

    • c. deze betaling, hetzij op grond van een minnelijke schikking, hetzij op grond van een uitspraak van de bevoegde rechter van de ontvangststaat, dan wel de uitspraak van zulk een rechter waarbij de eis wordt ontzegd, is beslissend en bindend voor de betrokken lidstaten;

    • d. van iedere vordering, betaald door de ontvangststaat, wordt kennis gegeven aan de betrokken zendstaten, onder mededeling van alle bijzonderheden en van een voorstel tot verdeling overeenkomstig het hierna in punt e) onder i), ii) en iii) bepaalde. Bij gebreke van een antwoord binnen twee maanden wordt het voorstel tot verdeling geacht aanvaard te zijn;

    • e. de kosten, gemaakt ter voldoening van vorderingen ingevolge de voorgaande bepalingen a) tot en met d) en lid 2, worden als volgt onder de lidstaten verdeeld:

      • i. wanneer uitsluitend één zendstaat aansprakelijk is, wordt het bedrag van de schadevergoeding zodanig verdeeld dat 25% ten laste komt van de ontvangststaat en 75% ten laste van de zendstaat;

      • ii. wanneer meer dan één staat aansprakelijk is voor de schade, wordt het bedrag gelijkelijk over de betrokken staten verdeeld;

        wanneer echter de ontvangststaat niet een der aansprakelijke staten is, is het aandeel van deze staat gelijk aan de helft van dat van elk der zendstaten;

      • iii. wanneer de schade veroorzaakt is door de diensten van de lidstaten, maar onmogelijk nauwkeurig aan een of meer van deze diensten kan worden toegeschreven, wordt het bedrag van de schadeloosstelling gelijkelijk over de betrokken lidstaten verdeeld;

      • indien evenwel de ontvangststaat niet één van de staten is wier diensten de schade hebben veroorzaakt, is het aandeel van deze staat de helft van dat van elk der betrokken zendstaten;

      • iv. elk halfjaar zendt de ontvangststaat aan de betrokken zendstaten een lijst van de bedragen, welke in de loop van de voorgaande halfjaarlijkse periode zijn betaald met betrekking tot alle gevallen waarvoor een percentsgewijze verdeling is aanvaard, vergezeld van een verzoek om terugbetaling. De terugbetaling geschiedt binnen de kortst mogelijke tijd in de valuta van de ontvangststaat;

    • f. wanneer de toepassing van het bepaalde onder b) en e) een lidstaat in ernstige moeilijkheden zou brengen, kan die lidstaat de andere betrokken lidstaten verzoeken door middel van overleg een regeling van andere aard tussen hen te treffen;

    • g. een militair of een lid van burgerpersoneel kan niet worden onderworpen aan een executiemaatregel ter uitvoering van een vonnis dat in de ontvangststaat tegen hem gewezen is in een zaak die voortvloeit uit de vervulling van zijn dienst;

    • h. behoudens voorzover het bepaalde onder e) van toepassing is op onder lid 2 vallende vorderingen is dit lid niet van toepassing op een vordering die voortvloeit uit of in verband staat met de navigatie of exploitatie van een schip of het laden, vervoeren of lossen van een scheepslading, voorzover deze vorderingen geen vorderingen zijn ter zake van dood of persoonlijk letsel waarop lid 4 niet van toepassing is.

  • 6 Vorderingen tegen militairen of leden van het burgerpersoneel voortvloeiend uit onrechtmatig handelen of nalaten buiten de uitoefening van de dienst, worden op de volgende wijze behandeld:

    • a. de autoriteiten van de ontvangststaat behandelen de vorderingen en stellen op rechtvaardige en billijke wijze de schadeloosstelling van de eiser vast, waarbij zij alle omstandigheden van het geval, met inbegrip van het gedrag van de persoon die schade heeft geleden, in aanmerking nemen en stellen terzake een rapport op;

    • b. het rapport wordt verzonden aan de autoriteiten van de zendstaat, die dan onverwijld beslissen of zij een onverplichte uitkering aanbieden, en zo ja, tot welk bedrag;

    • c. indien een aanbieding tot een onverplichte uitkering is gedaan en door de eiser als volledige vergoeding van zijn vordering is aanvaard, doen de autoriteiten van de zendstaat zelf de betaling en stellen zij de autoriteiten van de ontvangststaat in kennis van hun beslissing en van het bedrag dat zij hebben betaald;

    • d. dit lid laat onverlet de bevoegdheid van de rechter van de ontvangststaat tot kennisneming van een vordering tegen militairen of leden van het burgerpersoneel tenzij en totdat een betaling heeft plaatsgevonden tot volledige voldoening van de vordering.

  • 7 Vorderingen, voortvloeiend uit het ongeoorloofd gebruik van een voertuig van de diensten van een zendstaat, worden behandeld overeenkomstig lid 6, behalve voorzover de eenheid, de formatie of de entiteit wettelijk aansprakelijk is.

  • 8 Indien een geschil ontstaat met betrekking tot de vraag of een onrechtmatig handelen of nalaten van een militair of een lid van het burgerpersoneel heeft plaatsgevonden in de uitoefening van de dienst of met betrekking tot de vraag of het gebruik van een voertuig van de diensten van een zendstaat ongeoorloofd was, wordt de zaak door middel van overleg tussen de betrokken lidstaten geregeld.

  • 9 Behoudens voorzover beperkt door lid 5, onder g), van dit artikel kan de zendstaat met betrekking tot de civiele rechtsmacht van de rechter van de ontvangststaat geen beroep doen op immuniteit ten opzichte van de rechtsmacht van de rechter van de ontvangststaat voor militairen of leden van het burgerpersoneel.

  • 10 De autoriteiten van de zendstaat en van de ontvangststaat werken samen bij het verzamelen van bewijsmateriaal voor een behoorlijk onderzoek van en beschikken op vorderingen waarbij de lidstaten betrokken zijn.

  • 11 Geschillen over de afwikkeling van vorderingen die niet door onderhandelingen tussen de lidstaten kunnen worden opgelost, worden aan een arbiter voorgelegd die in onderlinge overeenstemming tussen de betrokken lidstaten wordt gekozen uit onderdanen van de ontvangststaat die een vooraanstaande gerechtelijke functie bekleden of hebben bekleed. Indien de betrokken lidstaten niet in staat zijn om binnen twee maanden overeenstemming te bereiken over de keuze van een arbiter, kan elk van de betrokken lidstaten de president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzoeken een persoon met voornoemde kwalificaties te kiezen.

DEEL IV. SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

  • 1 Dit akkoord wordt aan de lidstaten ter goedkeuring voorgelegd volgens hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen.

  • 2 De lidstaten stellen de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie in kennis van de voltooiing van de grondwettelijke procedures voor de goedkeuring van dit akkoord.

  • 3 Dit akkoord treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de kennisgeving van de voltooiing van de in lid 2 bedoelde grondwettelijke procedures door de lidstaat die als laatste deze handeling verricht.

  • 4 De secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie treedt op als depositaris van dit akkoord. De depositaris maakt dit akkoord, alsmede de informatie over de inwerkingtreding van het akkoord na de voltooiing van de in lid 2 bedoelde grondwettelijke procedures, bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 5

    • a. Dit akkoord is van toepassing in het moederland van de lidstaten van de Europese Unie.

    • b. Elke lidstaat kan de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie ervan in kennis stellen dat het akkoord ook van toepassing is op andere grondgebieden voor welker internationale betrekkingen de betrokken lidstaat verantwoordelijk is.

  • 6

    • a. Het in deel I en deel III van het akkoord bepaalde is slechts van toepassing op hoofdkwartieren en strijdkrachten, alsmede op het personeel daarvan, die ter beschikking zijn gesteld van de EU ter voorbereiding en uitvoering van de in artikel 17, lid 2, VEU, bedoelde taken, waaronder oefeningen, voor zover de status van deze hoofdkwartieren en strijdkrachten, alsook van het personeel daarvan, niet geregeld is in een ander akkoord.

    • b. In de gevallen waarin de status van de hoofdkwartieren en strijdkrachten, alsook van het personeel daarvan, geregeld wordt in een ander akkoord, en deze optreden in het kader van hun terbeschikkingstelling van de EU, kunnen specifieke regelingen worden getroffen tussen de EU en de betrokken staten en organisaties waarin wordt bepaald welke regeling van toepassing zal zijn op de betrokken operatie of oefening.

    • c. Indien het niet mogelijk is geweest, dergelijke specifieke regelingen te treffen, blijft het andere akkoord van toepassing op de betrokken operatie of oefening.

  • 7 In de gevallen waarin derde landen deelnemen aan activiteiten waarop dit akkoord van toepassing is, kunnen de akkoorden en regelingen waarin deze deelneming wordt geregeld, bepalen dat dit akkoord in dat verband ook van toepassing is op deze derde landen.

  • 8 De bepalingen van dit akkoord kunnen gewijzigd worden bij eenparige schriftelijke overeenstemming tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen.

GEDAAN te Brussel, de zeventiende november tweeduizenddrie.

Bijlage VERKLARINGEN

VERKLARING VAN DE LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE

Na ondertekening van dit akkoord zullen de lidstaten hun best doen om zo spoedig mogelijk te voldoen aan de voorschriften van hun eigen grondwettelijke procedures, teneinde zodoende een snelle inwerkingtreding van dit akkoord te bewerkstelligen.

VERKLARING VAN DENEMARKEN

Bij de ondertekening van dit akkoord wees Denemarken op protocol nr. 5 betreffende de positie van Denemarken dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Goedkeuring van dit akkoord door Denemarken zal geschieden met inachtneming van voornoemd protocol, en voorbehouden en verklaringen die Denemarken in dit verband eventueel zal formuleren, blijven beperkt tot de werkingssfeer van deel II van protocol nr. 5 en zij vormen in geen enkel opzicht een beletsel voor de inwerkingtreding van het akkoord en de volledige uitvoering daarvan door de overige lidstaten.

VERKLARING VAN IERLAND

Niets in dit akkoord, en met name niet de artikelen 2, 9, 11, 12, 13 en 17, kunnen worden ingeroepen om Ierland te machtigen of te dwingen wetgeving aan te nemen of anderszins handelend op te treden in strijd met de Ierse grondwet, en met name artikel 15.6.2.

VERKLARING VAN DE REPUBLIEK OOSTENRIJK BETREFFENDE ARTIKEL 17 VAN HET AKKOORD

De aanvaarding door Oostenrijk van de rechtsmacht van militaire autoriteiten van de zendstaat overeenkomstig artikel 17 van het „Akkoord tussen de lidstaten van de Europese Unie betreffende de status van de militairen en leden van het burgerpersoneel die bij de militaire staf van de Europese Unie gedetacheerd zijn, van de hoofdkwartieren en de strijdkrachten die ter beschikking van de Europese Unie kunnen worden gesteld in het kader van de voorbereiding en de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 17, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waaronder oefeningen, en van de militairen en leden van het burgerpersoneel van de lidstaten die aan de Europese Unie beschikbaar zijn gesteld om in dit kader op te treden (EU-SOFA)" geldt niet de uitoefening van rechtsmacht door rechters van een zendstaat op het grondgebied van Oostenrijk.

VERKLARING VAN ZWEDEN

De regering van Zweden verklaart hierbij dat artikel 17 van dit akkoord niet het recht behelst voor de zendstaat om rechtsmacht uit te oefenen op het grondgebied van Zweden. In het bijzonder geeft deze bepaling de zendstaat niet het recht om gerechten op te richten op Zweeds grondgebied of aldaar vonnissen te voltrekken.

Het voorgaande laat de verdeling van rechtsmacht tussen de zendstaat en de ontvangst krachtens artikel 17 onverlet.

Evenmin is het voorgaande van invloed op het recht van de zendstaat om bedoelde rechtsmacht uit te oefenen op zijn eigen grondgebied nadat de in artikel 17 bedoelde personen naar de zendstaat zijn teruggekeerd. Voorts sluit de eerste alinea niet uit, dat de militaire autoriteiten van de zendstaat op het grondgebied van Zweden passende maatregelen nemen die onmiddellijk geboden zijn ter bewaring van de orde en de veiligheid binnen de strijdkrachten.

Naar boven