's-Gravenhage, 18 maart 1985
Excellentie,
Met betrekking tot de Overeenkomst inzake de bevordering en we derzijdse bescherming
van investeringen, die heden is ondertekend, heb ik de eer U het volgende te berichten:
In artikel 9 van de Overeenkomst wordt voorzien in een procedure voor de regeling
van geschillen tussen een onderdaan van de ene Staat, en de andere Staat, die rechtstreeks
voortvloeien uit een investering,
In het kader van contracten tussen onderdanen van de ene Staat en de andere Staat
of een samenstellend deel of een orgaan van die Staat, kunnen zich evenwel geschillen
voordoen die niet vallen binnen de rechtsmacht van het in genoemd artikel bedoelde
Centrum, doordat deze niet rechtstreeks voortvloeien uit een investering.
Met het oog hierop heb ik de eer namens mijn Regering voor te stellen dat zodanige
geschillen, op verzoek van de betrokken onderdanen bij gebreke van een andere in genoemde
contracten overeengekomen procedure, worden voorgelegd aan een internationaal hof
van arbitrage, dat zal worden ingesteld krachtens de arbitrageregels van de Internationale
Kamer van Koophandel.
Ik zou het zeer op prijs stellen te vernemen of dit voorstel voor Uw Regering aanvaardbaar
is.
Gelief, Excellentie, de verzekering van mijn zeer bijzondere hoogachting wel te willen
aanvaarden.
(w.g.) R. F. M. LUBBERS
Minister van Buitenlandse Zaken a.i.
van het Koninkrijk der Nederlanden
Zijner Excellentie
de Heer M. A. Al-Gunaid
Minister van Ontwikkeling
van de Arabische Republiek Jemen