Overeenkomst tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de toepassing van het beginsel ne bis in idem, Brussel, 25-05-1987

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 06-04-1994 t/m heden

Overeenkomst tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de toepassing van het beginsel ne bis in idem

Authentiek : NL

Overeenkomst tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de toepassing van het beginsel ne bis in idem

Preambule

De Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen, hierna aangeduid als „Lid-Staten”,

Gelet op de nauwe banden die tussen hun volken bestaan,

Rekening houdende met de ontwikkelingen in de richting van het wegnemen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen tussen de Lid-Staten,

Geleid door de wens hun samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden uit te breiden op basis van wederzijds vertrouwen, begrip en respect,

Ervan overtuigd dat de wederzijdse erkenning van de regel „ne bis in idem” ten aanzien van buitenlandse rechterlijke beslissingen de belichaming vormt van een dergelijk vertrouwen, begrip en respect,

Zijn als volgt overeengekomen:

Artikel 1

Een persoon die bij onherroepelijk vonnis in een Lid-Staat is berecht, kan in een andere Lid-Staat niet worden vervolgd ter zake van dezelfde feiten, op voorwaarde dat ingeval een straf of maatregel is opgelegd, deze reeds is ondergaan of feitelijk ten uitvoer wordt gelegd, dan wel op grond van de wetten van de veroordelende Staat niet meer ten uitvoer gelegd kan worden.

Artikel 2

  • 1 Een Lid-Staat kan op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van deze Overeenkomst verklaren dat hij in een of meer van de volgende gevallen niet door artikel 1 is gebonden:

    • a) indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen zich geheel of gedeeltelijk op zijn eigen grondgebied hebben afgespeeld. In het laatste geval is deze uitzondering echter niet van toepassing indien de feiten zich gedeeltelijk hebben afgespeeld op het grondgebied van de Lid-Staat waarin het vonnis werd gewezen;

    • b) indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen een inbreuk vormen op de veiligheid of andere even wezenlijke belangen van deze Lid-Staat;

    • c) indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen zijn begaan door een ambtenaar van deze Lid-Staat in strijd met zijn ambtsplichten.

  • 2 Een Lid-Staat die een dergelijke verklaring aflegt met betrekking tot de in lid 1 b) genoemde uitzondering, dient de soorten van inbreuken aan te geven waarop die uitzondering van toepassing kan zijn.

  • 3 Een Lid-Staat kan te allen tijde een dergelijke verklaring met betrekking tot een of meer van de in lid 1 genoemde uitzonderingen intrekken. De intrekking wordt ter kennis gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van België en wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgende op de datum van dergelijke kennisgeving.

  • 4 Uitzonderingen ten aanzien waarvan een verklaring uit hoofde van lid 1 is afgelegd, zijn niet van toepassing wanneer de betrokken Lid-Staat ter zake van dezelfde feiten de andere Lid-Staat om vervolging heeft verzocht of heeft ingestemd met de uitlevering van de betrokken persoon.

Artikel 3

Indien in een Lid-Staat een nieuwe vervolging wordt ingesteld tegen een persoon die ter zake van dezelfde feiten bij onherroepelijk vonnis in een andere Lid-Staat is berecht, dient iedere periode van vrijheidsbeneming die wegens deze feiten in laatstgenoemde Lid-Staat werd ondergaan op de eventueel opgelegde straf of maatregel in mindering te worden gebracht. Voorzover de nationale wetgeving dit toelaat, wordt tevens rekening gehouden met andere reeds ondergane straffen of maatregelen dan vrijheidsbeneming.

Artikel 4

  • 1 Indien in een Lid-Staat iemand een strafbaar feit ten laste wordt gelegd en de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staat redenen hebben om aan te nemen dat de tenlastelegging dezelfde feiten betreft als die ter zake waarvan deze persoon reeds bij onherroepelijk vonnis is berecht in een andere Lid-Staat, verzoeken deze autoriteiten, indien zij zulks nodig achten, de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waarin reeds vonnis was gewezen om de nodige inlichtingen in dezen.

  • 2 De aldus gevraagde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk verstrekt en worden in overweging genomen bij de beslissing of de vervolging dient te worden voortgezet.

  • 3 Iedere Lid-Staat wijst op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van deze Overeenkomst de autoriteiten die bevoegd zijn de in dit artikel bedoelde inlichtingen te vragen en te ontvangen.

Artikel 5

Bovenstaande bepalingen vormen geen beletsel voor de toepassing van verdergaande nationale bepalingen inzake de regel „ne bis in idem" in geval van buitenlandse rechterlijke beslissingen.

Artikel 6

  • 1 Deze Overeenkomst staat open voor ondertekening door de Lid-Staten. Zij dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van België.

  • 2 De Overeenkomst treedt in werking 90 dagen na de datum van nederlegging van de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door alle Staten die op de datum waarop de Overeenkomst voor ondertekening wordt opengesteld, Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen zijn.

  • 3 Tot de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst kan iedere Staat op het tijdstip van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, of op elk later tijdstip, verklaren dat deze Overeenkomst ten aanzien van die Staat van toepassing is in zijn betrekkingen met de Staten die een zelfde verklaring hebben afgelegd 90 dagen na de datum van nederlegging.

Artikel 7

  • 1 Deze Overeenkomst staat voor toetreding open voor iedere Staat die toetreedt tot de Europese Gemeenschappen. De akten van toetreding worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van België.

  • 2 Ten aanzien van iedere toetredende Staat treedt deze Overeenkomst in werking 90 dagen na de datum van nederlegging van zijn akte van toetreding.

Artikel 8

  • 1 Elke Lid-Staat kan, op het tijdstip van ondertekening of van de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, het grondgebied of de grondgebieden aanwijzen waarop deze Overeenkomst van toepassing is.

  • 2 Elke Lid-Staat kan, bij nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, of op elk later tijdstip, door middel van een aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van België gerichte verklaring de toepassing van deze Overeenkomst uitbreiden tot ieder ander in deze verklaring aangegeven grondgebied voor welks internationale betrekkingen hij verantwoordelijk is of voor hetwelk hij bevoegd is verbintenissen aan te gaan.

  • 3 Elke krachtens lid 2 gedane verklaring kan wat ieder in die verklaring aangewezen grondgebied betreft, worden ingetrokken door middel van een aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van België gerichte kennisgeving.

    Deze intrekking wordt onmiddellijk van kracht, of op een in de kennisgeving vermelde latere datum.

Artikel 9

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van België zal alle Lid-Staten in kennis stellen van elke ondertekening, nederlegging van akten, verklaring of kennisgeving.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van België zal aan de Regering van elke Lid-Staat een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toezenden.

GEDAAN te Brussel, de vijfentwintigste mei negentienhonderd zevenentachtig in alle officiële talen van de Europese Gemeenschappen, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, in één exemplaar dat zal worden nedergelegd in de archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van België.

Naar boven