Verdrag nopens de wet welke op alimentatieverplichtingen jegens kinderen toepasselijk is, 's-Gravenhage, 24-10-1956

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 14-12-1962 t/m heden

Verdrag nopens de wet welke op alimentatieverplichtingen jegens kinderen toepasselijk is

Authentiek : FR

CONVENTION SUR LA LOI APPLICABLE AUX OBLIGATIONS ALIMENTAIRES ENVERS LES ENFANTS

Les Etats signataires de la présente Convention;

Désirant établir des dispositions communes concernant la loi applicable aux obligations alimentaires envers les enfants;

Ont résolu de conclure une Convention à cet effet et sont convenus des dispositions suivantes:

Article premier

La loi de la résidence habituelle de l'enfant détermine si, dans quelle mesure et à qui l'enfant peut réclamer des aliments.

En cas de changement de la résidence habituelle de l'enfant, la loi de la nouvelle résidence habituelle est applicable à partir du moment où le changement s'est effectué.

Ladite loi régit également la question de savoir qui est admis à intenter l'action alimentaire et quels sont les délais pour l'intenter.

Par le terme ,,enfant", on entend, aux fins de la présente Convention, tout enfant légitime, non légitime ou adoptif, non marié et âgé de moins de 21 ans accomplis.

Article 2

Par dérogation aux dispositions de l'article premier chacun des Etats contractants peut déclarer applicable sa propre loi, si

  • a) la demande est portée devant une autorité de cet Etat,

  • b) la personne à qui les aliments sont réclamés ainsi que l'enfant ont la nationalité de cet Etat, et

  • c) la personne à qui les aliments sont réclamés a sa résidence habituelle dans cet Etat.

Article 3

Contrairement aux dispositions qui précèdent, est appliquée la loi désignée par les règles nationales de conflit de l'autorité saisie, au cas où la loi de la résidence habituelle de l'enfant lui refuse tout droit aux aliments.

Article 4

La loi déclarée applicable par la présente Convention ne peut être écartée que si son application est manifestement incompatible avec l'ordre public de l'Etat dont relève l'autorité saisie.

Article 5

La présente Convention ne s'applique pas aux rapports d'ordre alimentaire entre collatéraux.

Elle ne règle que les conflits de lois en matière d'obligations alimentaires. Les décisions rendues en application de la présente Convention ne pourront préjuger des questions de filiation et des rapports familiaux entre le débiteur et le créancier.

Article 6

La Convention ne s'applique qu'aux cas où la loi désignée par l'article premier, est celle d'un des Etats contractants.

Article 7

La présente Convention est ouverte à la signature des Etats représentés à la Huitième Session de la Conférence de La Haye de Droit International Privé.

Elle sera ratifiée et les instruments de ratification seront déposés auprès du Ministère des Affaires Etrangères des Pays-Bas.

Il sera dressé de tout dépôt d'instruments de ratification un procès-verbal, dont une copie, certifiée conforme, sera remise, par la voie diplomatique, à chacun des Etats signataires.

Article 8

La présente Convention entrera en vigueur le soixantième jour à partir du dépôt du quatrième instrument de ratification prévu par l'article 7, alinéa 2.

Pour chaque Etat signataire, ratifiant postérieurement, la Convention entrera en vigueur le soixantième jour à partir de la date du dépôt de son instrument de ratification.

Article 9

La présente Convention s'applique de plein droit aux territoires métropolitains des Etats contractants.

Si un Etat contractant en désire la mise en vigueur dans tous les autres territoires ou dans tels des autres territoires dont les relations internationales sont assurées par lui, il notifiera son intention à cet effet par un acte qui sera déposé auprès du Ministère des Affaires Etrangères des Pays-Bas. Celui-ci en enverra, par la voie diplomatique, une copie, certifiée conforme, à chacun des Etats contractants.

La Convention entrera en vigueur dans les rapports entre les Etats, qui n'élèveront pas d'objection dans les six mois de cette communication, et le territoire ou les territoires dont les relations internationales sont assurées par l'Etat en question, et pour lequel ou lesquels la notification aura été faite.

Article 10

Tout Etat, non représenté à la Huitième Session de la Conférence, est admis à adhérer à la présente Convention, à moins qu'un Etat ou plusieurs Etats ayant ratifié la Convention ne s'y opposent, dans un délai de six mois, à dater de la communication faite par le Gouvernement néerlandais de cette adhésion. L'adhésion se fera de la manière prévue par l'article 7, alinéa 2.

Il est entendu que les adhésions ne pourront avoir lieu qu'après l'entrée en vigueur de la présente Convention, en vertu de l'article 8, alinéa premier.

Article 11

Chaque Etat contractant, en signant ou ratifiant la présente Convention ou en y adhérant, peut se réserver de ne pas l'appliquer aux enfants adoptifs.

Article 12

La présente Convention aura une durée de cinq ans à partir de la date indiquée dans l'article 8, alinéa premier, de la présente Convention.

Ce délai commencera à courir de cette date, même pour les Etats qui l'auront ratifiée ou y auront adhéré postérieurement.

La Convention sera renouvelée tacitement de cinq ans en cinq ans, sauf dénonciation.

La dénonciation devra, au moins six mois avant l'expiration du délai, être notifiée au Ministère des Affaires Etrangères des Pays-Bas, qui en donnera connaissance à tous les autres Etats contractants.

La dénonciation peut se limiter aux territoires ou à certains des territoires indiqués dans une notification, faite conformément à l'article 9, alinéa 2.

La dénonciation ne produira son effet qu'à l'égard de l'Etat qui l'aura notifiée. La Convention restera en vigueur pour les autres Etats contractants.

En foi de quoi, les soussignés, dûment autorisés, ont signé la présente Convention.

Fait à La Haye, le 24 octobre 1956, en un seul exemplaire, qui sera déposé dans les archives du Gouvernement des Pays-Bas et dont une copie, certifiée conforme, sera remise, par la voie diplomatique, à chacun des Etats représentés à la Huitième Session de la Conférence de La Haye de Droit International Privé ainsi qu'aux Etats adhérant ultérieurement.

Vertaling : NL

VERDRAG NOPENS DE WET WELKE OP ALIMENTATIEVERPLICHTINGEN JEGENS KINDEREN TOEPASSELIJK IS

De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend;

Verlangend gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen nopens de wet welke op alimentatieverplichtingen jegens kinderen toepasselijk is;

Hebben besloten te dien einde een Verdrag te sluiten en zijn overeengekomen als volgt:

Artikel 1

De wet van de gewone verblijfplaats van het kind bepaalt, of, in welke mate en van wie het kind onderhoud kan vorderen.

In geval van verandering van de gewone verblijfplaats van het kind wordt de wet van de nieuwe gewone verblijfplaats toepasselijk te rekenen van het tijdstip waarop de verandering is ingetreden.

Bedoelde wet bepaalt eveneens, wie bevoegd is de onderhoudsvordering in te stellen en binnen welke termijnen dit moet geschieden.

Onder „kind" wordt voor de toepassing van dit Verdrag verstaan elk wettig, niet wettig of geadopteerd kind, dat ongehuwd is en niet de volle leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

Artikel 2

In afwijking van het bepaalde in artikel 1 kan ieder der verdragsluitende Staten zijn eigen wet van toepassing verklaren, indien:

  • a) het verzoek wordt gedaan of de vordering wordt ingesteld bij een autoriteit van die Staat,

  • b) de persoon van wie onderhoud wordt gevraagd, alsmede het kind de nationaliteit van die Staat bezitten, en

  • c) de persoon van wie onderhoud wordt gevraagd, zijn gewone verblijfplaats in die Staat heeft.

Artikel 3

In tegenstelling tot het hiervoren bepaalde wordt de wet, aangewezen door de nationale regels van internationaal privaatrecht van de aangezochte autoriteit, toegepast in geval de wet van de gewone verblijfplaats van het kind hem elk recht op onderhoud onthoudt.

Artikel 4

De door dit Verdrag aangewezen wet kan slechts ter zijde worden gesteld, indien de toepassing van die wet kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van de Staat waartoe de aangezochte autoriteit behoort.

Artikel 5

Dit Verdrag is niet van toepassing op onderhoudsverplichtingen tussen personen die elkaar in de zijlinie bestaan.

Het Verdrag regelt slechts de wetsconflicten ter zake van onderhoudsverplichtingen. De met toepassing van dit Verdrag gegeven beslissingen hebben geen invloed op vragen van afstamming en van familierechtelijke betrekkingen tussen schuldenaar en schuldeiser.

Artikel 6

Het Verdrag is slechts van toepassing in geval artikel 1 naar de wet van een van de verdragsluitende Staten verwijst.

Artikel 7

Dit Verdrag staat ter ondertekening open voor de Staten vertegenwoordigd op de Achtste Zitting van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.

Het zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.

Van iedere nederlegging van akten van bekrachtiging zal een proces-verbaal worden opgemaakt, waarvan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift langs diplomatieke weg aan ieder der ondertekenende Staten wordt toegezonden.

Artikel 8

Dit Verdrag treedt in werking op de zestigste dag te rekenen van de nederlegging van de vierde akte van bekrachtiging, bedoeld in artikel 7, lid 2.

Voor iedere ondertekenende Staat die het Verdrag later bekrachtigt, treedt het in werking op de zestigste dag te rekenen van de datum van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging.

Artikel 9

Dit Verdrag is van rechtswege van toepassing in het moederland van de verdragsluitende Staten.

Indien een verdragsluitende Staat de inwerkingtreding ervan wenst in alle of enige van de andere grondgebieden voor welker internationale betrekkingen hij verantwoordelijk is, geeft hij van zijn voornemen daartoe kennis door een akte, die wordt nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland. Dit doet langs diplomatieke weg een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van die akte aan ieder der verdragsluitende Staten toekomen.

Het Verdrag treedt in werking in de verhouding tussen de Staten die daartegen binnen zes maanden te rekenen van deze mededeling geen bezwaar maken, en het grondgebied of de grondgebieden voor welker internationale betrekkingen de betrokken Staat verantwoordelijk is en waarvoor de kennisgeving is gedaan.

Artikel 10

Iedere Staat die niet vertegenwoordigd is geweest op de Achtste Zitting van de Conferentie, kan tot dit Verdrag toetreden, tenzij een of meer Staten die het Verdrag hebben bekrachtigd, zich daartegen verzetten binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de mededeling van deze toetreding, gedaan door de Nederlandse Regering. De toetreding geschiedt op de wijze bedoeld in artikel 7, lid 2.

Het is welverstaan, dat toetredingen eerst kunnen geschieden na de inwerkingtreding van dit Verdrag krachtens artikel 8, eerste lid.

Artikel 11

Iedere verdragsluitende Staat kan zich bij de ondertekening of de bekrachtiging van of bij de toetreding tot dit Verdrag voorbehouden het Verdrag niet toe te passen op geadopteerde kinderen.

Artikel 12

Dit Verdrag blijft gedurende vijf jaren van kracht, te rekenen van de datum aangegeven in artikel 8, eerste lid, van dit Verdrag.

Deze termijn begint van die datum af te lopen, zelfs voor de Staten die later hebben bekrachtigd of zijn toegetreden.

Het Verdrag wordt, behoudens opzegging, stilzwijgend telkens voor vijf jaren verlengd.

De opzegging moet tenminste zes maanden voor het einde van de termijn ter kennis worden gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland, dat daarvan aan alle andere verdragsluitende Staten mededeling zal doen.

De opzegging kan zich beperken tot de grondgebieden of tot bepaalde grondgebieden, aangegeven in een kennisgeving gedaan overeenkomstig artikel 9, lid 2.

De opzegging heeft slechts gevolg ten opzichte van de Staat die haar ter kennis heeft gebracht. Het Verdrag blijft van kracht voor de andere verdragsluitende Staten.

Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

Gedaan te 's-Gravenhage, de 24ste oktober 1956, in een enkel exemplaar, dat zal worden nedergelegd in de archieven der Nederlandse Regering en waarvan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift langs diplomatieke weg zal worden toegezonden aan elk der Staten vertegenwoordigd op de Achtste Zitting van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, alsmede aan de Staten die later toetreden.

Naar boven