Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Mozambique inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen, Maputo, 18-12-2001

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-09-2004 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Mozambique inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Mozambique inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen

Het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Mozambique, (hierna te noemen de Verdragsluitende Partijen);

Geleid door de wens intensievere economische samenwerking tussen hen te bevorderen met betrekking tot investeringen door onderdanen van de ene Verdragsluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij;

Erkennend dat overeenstemming over de aan dergelijke investeringen toe te kennen behandeling het particuliere kapitaalverkeer en de economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Partijen stimuleert;

Beamend dat een stabiel kader voor internationale investeringen het doeltreffend gebruik van economische middelen optimaliseert en de levensomstandigheden verbetert;

Erkennend dat met de ontwikkeling van economische en zakelijke banden de eerbiediging van internationaal aanvaarde arbeidsrechten dient te worden bevorderd;

Beamend dat deze doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt zonder versoepeling van algemeen toepasselijke maatregelen op het gebied van gezondheid, veiligheid en milieu;

Erkennend dat overeenstemming over de aan dergelijke investeringen toe te kennen behandeling het kapitaalverkeer en de overdracht van technologie tussen, alsmede de economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Partijen stimuleert, en dat een eerlijke en rechtvaardige behandeling van investeringen wenselijk is,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag:

  • a. wordt onder de term „investeringen” verstaan: alle soorten vermogensbestanddelen en in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

    • i. roerende en onroerende zaken, alsmede andere zakelijke rechten met betrekking tot alle soorten vermogensbestanddelen;

    • ii. rechten ontleend aan aandelen, obligaties en andere soorten belangen in ondernemingen en joint ventures;

    • iii. aanspraken op geld, op andere vermogensbestanddelen of op iedere prestatie die economische waarde heeft;

    • iv. rechten op het gebied van de intellectuele eigendom, technische werkwijzen, goodwill en knowhow;

    • v. rechten verleend krachtens het publiekrecht of bij overeenkomst, met inbegrip van rechten tot het opsporen, exploreren, ontginnen en winnen van natuurlijke rijkdommen.

  • b. omvat de term „onderdanen” met betrekking tot elk van de Verdragsluitende Partijen:

    • i. natuurlijke personen die de nationaliteit van die Verdragsluitende Partij hebben;

    • ii. rechtspersonen die zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij;

    • iii. rechtspersonen die niet zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij, maar die onder al dan niet rechtstreeks toezicht staan van natuurlijke personen zoals omschreven onder i of van rechtspersonen zoals omschreven onder ii.

  • c. wordt onder de term „grondgebied” verstaan:

    het grondgebied van de betrokken Verdragsluitende Partij en alle aan de territoriale zee grenzende gebieden die, krachtens het recht van de betrokken Verdragsluitende Partij en overeenkomstig het internationaal recht, tot de exclusieve economische zone of het continentaal plat van de betrokken Verdragsluitende Partij behoren, en waarin deze Verdragsluitende Partij rechtsmacht of soevereine rechten uitoefent.

Artikel 2

Elke Verdragsluitende Partij bevordert, binnen het kader van haar wetten en voorschriften, economische samenwerking door middel van de bescherming op haar grondgebied van investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij. Met inachtneming van haar recht de door haar wetten of voorschriften verleende bevoegdheden uit te oefenen, staat elke Verdragsluitende Partij dergelijke investeringen toe.

Artikel 3

  • 1 Elke Verdragsluitende Partij waarborgt een eerlijke en rechtvaardige behandeling van de investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij en belemmert niet, door onredelijke of discriminatoire maatregelen, de werking, het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot of de vervreemding daarvan door die onderdanen. Elke Verdragsluitende Partij kent aan die investeringen volledige fysieke zekerheid en bescherming toe.

  • 2 In het bijzonder kent elke Verdragsluitende Partij aan die investeringen een behandeling toe die in ieder geval niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan investeringen van haar eigen onderdanen of aan investeringen van onderdanen van een derde staat, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken onderdaan.

  • 3 Indien een Verdragsluitende Partij onderdanen van een derde staat bijzondere voordelen heeft toegekend uit hoofde van overeenkomsten tot oprichting van douane-unies, economische unies, monetaire unies of soortgelijke instellingen, dan wel op grond van interim-overeenkomsten die tot dergelijke unies of instellingen leiden, is die Verdragsluitende Partij niet verplicht dergelijke voordelen toe te kennen aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij.

  • 4 Elke Verdragsluitende Partij komt alle verplichtingen na die zij is aangegaan met betrekking tot investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij.

  • 5 Indien naast dit Verdrag de wettelijke bepalingen van een van beide Verdragsluitende Partijen of verplichtingen krachtens internationaal recht die thans tussen de Verdragsluitende Partijen bestaan of op een later tijdstip onderling worden aangegaan, een algemene of bijzondere regeling bevatten op grond waarvan investeringen door onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij aanspraak kunnen maken op een behandeling die gunstiger is dan in dit Verdrag is voorzien, heeft een dergelijke regeling, in zoverre zij gunstiger is, voorrang boven dit Verdrag.

Artikel 4

Met betrekking tot belastingen, heffingen, lasten en verminderingen en vrijstellingen van belasting kent iedere Verdragsluitende Partij aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij die zich op haar grondgebied met economische activiteiten bezighouden, een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan haar eigen onderdanen of aan die van een derde staat die zich in dezelfde omstandigheden bevinden, naar gelang van welke het gunstigst is voor de betrokken onderdanen. Hierbij wordt evenwel geen rekening gehouden met bijzondere belastingvoordelen door die Partij toegekend:

  • a. krachtens een verdrag ter vermijding van dubbele belasting; of

  • b. uit hoofde van haar deelneming aan een douane-unie, economische unie of soortgelijke instelling; of

  • c. op basis van wederkerigheid met een derde staat.

Artikel 5

De Verdragsluitende Partijen waarborgen dat betalingen die verband houden met een investering kunnen worden overgemaakt. De overmakingen geschieden in vrij inwisselbare valuta, zonder beperking of vertraging. Deze overmakingen omvatten in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

  • a. winsten, interesten, dividenden en andere lopende inkomsten;

  • b. gelden nodig

    • i. voor het verwerven van grondstoffen of hulpmaterialen, halffabrikaten of eindproducten, of

    • ii. om kapitaalgoederen te vervangen teneinde de continuïteit van een investering te waarborgen;

  • c. bijkomende gelden nodig voor de ontwikkeling van een investering;

  • d. gelden voor de terugbetaling van leningen;

  • e. royalty's of honoraria;

  • f. inkomsten uit arbeid van natuurlijke personen;

  • g. de opbrengst van de verkoop of liquidatie van de investering;

  • h. betalingen uit hoofde van de artikelen 6 en 7.

Artikel 6

Geen der Verdragsluitende Partijen neemt maatregelen waardoor direct of indirect aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij hun investeringen worden ontnomen, tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de maatregelen worden genomen in het algemeen belang en met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang;

  • b. de maatregelen zijn niet discriminatoir of in strijd met enige verbintenis die de Verdragsluitende Partij die deze maatregelen neemt, is aangegaan;

  • c. de maatregelen gaan vergezeld van een billijke schadeloosstelling. Deze schadeloosstelling dient overeen te komen met de werkelijke waarde van de desbetreffende investeringen, dient rente te omvatten tegen een gewone commerciële rentevoet tot de datum van betaling en dient, wil zij doeltreffend zijn voor de gerechtigden, zonder vertraging te worden betaald en te kunnen worden overgemaakt naar het door de betrokken gerechtigden aangewezen land en in de valuta van het land waarvan de gerechtigden onderdaan zijn of in een door de gerechtigden aanvaarde vrij inwisselbare valuta.

Artikel 7

Aan onderdanen van de ene Verdragsluitende Partij die verliezen lijden met betrekking tot hun investeringen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wegens oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie, een nationale noodtoestand, opstand, oproer of ongeregeldheden, wordt door de laatstbedoelde Verdragsluitende Partij wat restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere regeling betreft, geen minder gunstige behandeling toegekend dan die welke die Verdragsluitende Partij toekent aan haar eigen onderdanen of aan onderdanen van een derde staat, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken onderdanen.

Artikel 8

Indien de investeringen van een onderdaan van de ene Verdragsluitende Partij verzekerd zijn tegen niet-commerciële risico's of anderszins aanleiding geven tot de betaling van schadevergoeding ter zake van die investeringen krachtens een bij wet, voorschrift of overheidscontract ingesteld stelsel, wordt de subrogatie van de verzekeraar of de herverzekeraar of de door de ene Verdragsluitende Partij aangewezen instantie in de rechten van de bedoelde onderdaan, ingevolge de voorwaarden van deze verzekering of krachtens een andere gegeven schadeloosstelling, door de andere Verdragsluitende Partij erkend.

Artikel 9

Elke Verdragsluitende Partij stemt ermee in juridische geschillen die ontstaan tussen die Verdragsluitende Partij en een onderdaan van de andere Verdragsluitende Partij betreffende een investering van die onderdaan op het grondgebied van de eerstbedoelde Verdragsluitende Partij voor te leggen aan het Internationale Centrum voor de Beslechting van Investeringsgeschillen ter beslechting door conciliatie of arbitrage krachtens het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen staten en onderdanen van andere staten, dat op 18 maart 1965 te Washington werd opengesteld voor ondertekening. Een rechtspersoon die onderdaan is van de ene Verdragsluitende Partij en die, voordat een dergelijk geschil ontstaat, onder toezicht staat van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij, wordt in overeenstemming met artikel 25, tweede lid, letter b, van het verdrag voor de toepassing van het verdrag behandeld als onderdaan van de andere Verdragsluitende Partij.

Artikel 10

Elk van beide Verdragsluitende Partijen kan aan de andere Partij voorstellen overleg te plegen over een aangelegenheid betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag. De andere Partij neemt het voorstel in welwillende overweging en biedt passende gelegenheid voor dergelijk overleg.

Artikel 11

  • 1 Enig geschil tussen de Verdragsluitende Partijen betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag dat niet binnen een redelijke termijn langs diplomatieke weg kan worden beslecht, wordt, tenzij de Partijen anders zijn overeengekomen, op verzoek van een van beide Partijen voorgelegd aan een uit drie leden samengesteld scheidsgerecht. Elke Partij benoemt een scheidsman en de twee aldus benoemde scheidslieden benoemen tezamen een derde scheidsman die geen onderdaan van een der Partijen is tot hun voorzitter.

  • 2 Indien een van de Partijen nalaat haar scheidsman te benoemen en indien zij binnen twee maanden geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de andere Partij tot deze benoeming over te gaan, kan de laatstgenoemde Partij de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

  • 3 Indien de beide scheidslieden binnen twee maanden na hun benoeming geen overeenstemming kunnen bereiken over de keuze van de derde scheidsman, kan elk der Partijen de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

  • 4 Indien in de in het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde gevallen de President van het Internationale Gerechtshof verhinderd is de genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van een van beide Verdragsluitende Partijen, wordt de Vice-President verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten. Indien de Vice-President verhinderd is de genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van een van beide Partijen, wordt het lid van het Gerechtshof dat de hoogste anciënniteit heeft, beschikbaar is en geen onderdaan is van een der Partijen, verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten.

  • 5 Het scheidsgerecht doet uitspraak op basis van eerbiediging van het recht. Alvorens uitspraak te doen, kan het scheidsgerecht in elk stadium van het geding een minnelijke schikking van het geschil aan de Partijen voorstellen. De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan regeling van het geschil ex aequo et bono, indien de Partijen dit overeenkomen.

  • 6 Tenzij de Partijen anders beslissen, stelt het scheidsgerecht zijn eigen procedure vast.

  • 7 Het scheidsgerecht neemt zijn beslissing bij meerderheid van stemmen. Deze beslissing is onherroepelijk en bindend voor de Partijen.

Artikel 12

De bepalingen van dit Verdrag zijn, vanaf de datum waarop dit in werking treedt, ook van toepassing op investeringen die voor die datum zijn gedaan. Het Verdrag is echter niet van toepassing op claims die vóór zijn inwerkingtreding zijn ontstaan.

Artikel 13

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft is dit Verdrag van toepassing op het deel van het Koninkrijk in Europa, de Nederlandse Antillen en Aruba, tenzij anders is bepaald in de in artikel 14, eerste lid, bedoelde mededeling.

Artikel 14

  • 1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan hun grondwettelijk vereiste procedures is voldaan, en blijft van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar.

  • 2 Tenzij ten minste zes maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur door een van beide Verdragsluitende Partijen mededeling van beëindiging is gedaan, wordt dit Verdrag telkens stilzwijgend verlengd voor een tijdvak van tien jaar, waarbij elke Verdragsluitende Partij zich het recht voorbehoudt dit Verdrag te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden vóór het verstrijken van de lopende termijn van geldigheid.

  • 3 Ten aanzien van investeringen die zijn gedaan voor de datum van beëindiging van dit Verdrag, blijven de voorgaande artikelen van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar vanaf die datum.

  • 4 Met inachtneming van de in het tweede lid van dit artikel genoemde termijn is het Koninkrijk der Nederlanden gerechtigd de toepassing van dit Verdrag ten aanzien van een deel van het Koninkrijk afzonderlijk te beëindigen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende vertegenwoordigers, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Maputo op 18-12-2001, in de Nederlandse, de Portugese en de Engelse taal, zijnde de drie teksten authentiek. In geval van verschil in interpretatie is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) ARIE C. A. VAN DER WIEL

Voor de Republiek Mozambique

(w.g.) LUISA DIAS DIOGO

Naar boven