Verdrag inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Cuba, Havanna, 02-11-1999

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-11-2001 t/m heden

Verdrag inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Cuba

Authentiek : NL

Verdrag inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Cuba

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Republiek Cuba,

hierna te noemen de Verdragsluitende Partijen,

Geleid door de wens hun van oudsher bestaande vriendschapsbanden te versterken en de economische betrekkingen tussen hen uit te breiden en te intensiveren, met name wat betreft investeringen door de onderdanen van de ene Verdragsluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij,

In het besef dat overeenstemming over de aan dergelijke investeringen toe te kennen behandeling het kapitaalverkeer en de overdracht van technologie tussen, alsmede de economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Partijen zal stimuleren, en dat een eerlijke en rechtvaardige behandeling van investeringen wenselijk is,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag:

  • a. wordt onder de term „investeringen" verstaan: alle soorten vermogensbestanddelen en in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

    • i. roerende en onroerende zaken, alsmede andere zakelijke rechten met betrekking tot alle soorten vermogensbestanddelen;

    • ii. rechten ontleend aan aandelen, obligaties en andere soorten belangen in ondernemingen en joint ventures;

    • iii. aanspraken op geld, op andere vermogensbestanddelen of op iedere prestatie die economische waarde heeft;

    • iv. rechten op het gebied van de intellectuele eigendom, technische werkwijzen, goodwill en know-how;

    • v. rechten verleend krachtens het publiekrecht of bij overeenkomst, met inbegrip van rechten tot het opsporen, exploreren, ontginnen en winnen van natuurlijke rijkdommen;

  • b. omvat de term „onderdanen":

    • i. met betrekking tot de Republiek Cuba: de natuurlijke persoon die het staatsburgerschap van de Republiek heeft overeenkomstig haar wetten en beschikt over een vergunning tot permanent verblijf op haar grondgebied;

      met betrekking tot het Koninkrijk der Nederlanden: natuurlijke personen die de nationaliteit van het Koninkrijk der Nederlanden hebben;

    • ii. met betrekking tot elk van de Verdragsluitende Partijen: rechtspersonen die zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij;

    • iii. met betrekking tot elk van de Verdragsluitende Partijen: rechtspersonen die niet zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij, maar die onder al dan niet rechtstreeks toezicht staan van natuurlijke personen zoals hierboven omschreven onder i. of van rechtspersonen zoals hierboven omschreven onder ii.;

  • c. wordt onder de term „grondgebied" verstaan het grondgebied van elke Verdragsluitende Partij met inbegrip van de aan de territoriale zee van de betrokken Staat grenzende zeegebieden, d.w.z. het continentaal plat of de exclusieve economische zone, voorzover die Staat soevereine rechten of rechtsmacht uitoefent in die zone overeenkomstig het internationale recht.

Artikel 2

Elke Verdragsluitende Partij bevordert, binnen het kader van haar wetten en voorschriften, de economische samenwerking door middel van de bescherming op haar grondgebied van investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij. Met inachtneming van haar recht de door haar wetten of voorschriften verleende bevoegdheden uit te oefenen, laat elke Verdragsluitende Partij dergelijke investeringen toe.

Artikel 3

  • 1 Elke Verdragsluitende Partij waarborgt een eerlijke en rechtvaardige behandeling van de investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij en belemmert niet, door onredelijke of discriminatoire maatregelen, de werking, het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot of de vervreemding daarvan door deze onderdanen. Elke Verdragsluitende Partij kent aan die investeringen volledige fysieke zekerheid en bescherming toe.

  • 2 In het bijzonder kent elke Verdragsluitende Partij aan die investeringen een behandeling toe die in ieder geval niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan investeringen van haar eigen onderdanen of aan investeringen van onderdanen van een derde Staat, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken onderdaan.

  • 3 Indien een Verdragsluitende Partij onderdanen van een derde Staat bijzondere voordelen heeft toegekend uit hoofde van overeenkomsten tot oprichting van douane-unies, economische unies, monetaire unies of soortgelijke instellingen, dan wel op grond van interim-overeenkomsten die tot dergelijke unies of instellingen leiden, is die Verdragsluitende Partij niet verplicht deze voordelen toe te kennen aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij.

  • 4 Elke Verdragsluitende Partij komt alle verplichtingen na die zij is aangegaan met betrekking tot investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij.

  • 5 Indien naast dit Verdrag de wettelijke bepalingen van een van beide Verdragsluitende Partijen of verplichtingen krachtens internationaal recht die thans tussen de Verdragsluitende Partijen bestaan of op een later tijdstip onderling worden aangegaan, een algemene of bijzondere regeling bevatten op grond waarvan investeringen door onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij aanspraak kunnen maken op een behandeling die gunstiger is dan in dit Verdrag is voorzien, heeft een dergelijke regeling, in zoverre zij gunstiger is, voorrang boven dit Verdrag.

Artikel 4

Iedere Verdragsluitende Partij kent met betrekking tot belastingen aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij die zich op haar grondgebied met economische activiteiten bezighouden, een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan haar eigen onderdanen of aan die van een derde Staat die zich in dezelfde omstandigheden bevinden, naar gelang van welke het gunstigst is voor de betrokken onderdanen. Hierbij wordt evenwel geen rekening gehouden met bijzondere belastingvoordelen door die Partij toegekend:

  • a. krachtens een verdrag ter vermijding van dubbele belasting; of

  • b. uit hoofde van haar deelneming aan een douane-unie, economische unie of soortgelijke instelling; of

  • c. op basis van wederkerigheid met een derde Staat.

Artikel 5

De Verdragsluitende Partijen waarborgen dat betalingen die verband houden met een investering kunnen worden overgemaakt. De overmakingen geschieden in vrij inwisselbare valuta, zonder beperking of vertraging. Deze overmakingen omvatten in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

  • a. winsten, interesten, dividenden en andere lopende inkomsten;

  • b. gelden nodig

    • i. voor het verwerven van grondstoffen of hulpmaterialen, halffabrikaten of eindproducten, of

    • ii. om kapitaalgoederen te vervangen teneinde de continuïteit van een investering te waarborgen;

  • c. bijkomende gelden nodig voor de ontwikkeling van een investering;

  • d. gelden voor de terugbetaling van leningen;

  • e. royalty's of honoraria;

  • f. inkomsten van in verband met een investering uitgezonden personeel;

  • g. de opbrengst van de verkoop of liquidatie van de investering;

  • h. betalingen uit hoofde van artikel 7.

Artikel 6

Geen der Verdragsluitende Partijen neemt maatregelen waardoor direct of indirect aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij hun investeringen worden ontnomen, tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de maatregelen worden genomen in het algemeen, nationaal of maatschappelijk belang en met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang;

  • b. de maatregelen zijn niet discriminatoir of in strijd met enige verbintenis die de Verdragsluitende Partij die deze maatregelen neemt, is aangegaan;

  • c. de maatregelen gaan vergezeld van een onmiddellijke, adequate en doelmatige schadevergoeding. Deze schadevergoeding dient overeen te komen met de werkelijke waarde van de getroffen investeringen en dient tot de datum van betaling rente te omvatten tegen een gewone commerciële rentevoet die geldt op de markt, en dient, wil zij doeltreffend zijn voor de gerechtigden, te worden betaald en te kunnen worden overgemaakt, zonder vertraging, in overeenstemming met artikel 5.

Artikel 7

Aan onderdanen van de ene Verdragsluitende Partij die verliezen lijden met betrekking tot hun investeringen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wegens oorlog of een ander gewapend conflict, een nationale noodtoestand, burgerlijke ongeregeldheden of andere vergelijkbare omstandigheden, wordt door de laatstbedoelde Verdragsluitende Partij wat restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere regeling betreft, geen minder gunstige behandeling toegekend dan die welke die Verdragsluitende Partij toekent aan haar eigen onderdanen of aan onderdanen van een derde Staat, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken onderdanen.

Artikel 8

Indien de investeringen van een onderdaan van de ene Verdragsluitende Partij verzekerd zijn tegen niet-commerciële risico's of anderszins aanleiding geven tot de betaling van schadevergoeding ter zake van die investeringen krachtens een bij wet, voorschrift of overheidscontract ingesteld stelsel, wordt de subrogatie van de verzekeraar of de herverzekeraar of de door de ene Verdragsluitende Partij aangewezen instantie in de rechten van de bedoelde onderdaan, ingevolge de voorwaarden van deze verzekering krachtens een in dit verband gegeven schadeloosstelling, door de andere Verdragsluitende Partij erkend.

Artikel 9

  • 1 Geschillen die mogelijk ontstaan tussen een van de Verdragsluitende Partijen en een onderdaan van de andere Verdragsluitende Partij betreffende een investering van die onderdaan op het grondgebied van de eerstbedoelde Verdragsluitende Partij worden, zoveel mogelijk, in der minne geschikt tussen de betrokken partijen.

  • 2 Indien het geschil niet is beslecht binnen een periode van zes maanden na de datum waarop een der partijen bij het geschil om minnelijke schikking heeft verzocht, stemt iedere Verdragsluitende Partij ermee in het geschil op verzoek van de betrokken onderdaan voor te leggen aan:

    • a. het bevoegde rechtscollege van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan de investering is gedaan; of

    • b. het Hof van Arbitrage van de Internationale Kamer van Koophandel; of

    • c. een internationaal scheidsgerecht ad hoc krachtens het arbitragereglement van de Commissie voor Internationaal Handelsrecht van de Verenigde Naties (UNCITRAL).

  • 3 De scheidsrechterlijke uitspraken zijn definitief en bindend voor beide partijen bij het geschil en worden tenuitvoergelegd in overeenstemming met de nationale wetgeving.

  • 4 Elke Verdragsluitende Partij stemt er bij deze mee in investeringsgeschillen ter beslechting voor te leggen aan de in de voorgaande leden genoemde alternatieve instanties voor geschillenregeling.

Artikel 10

De bepalingen van dit Verdrag zijn, vanaf de datum waarop het in werking treedt, ook van toepassing op investeringen die in rechte vaststaan op die datum, maar zijn niet van toepassing op geschillen betreffende een investering die zijn ontstaan vóór de inwerkingtreding ervan.

Artikel 11

Elk van de Verdragsluitende Partijen kan aan de andere Partij voorstellen overleg te plegen over een aangelegenheid betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag. De andere Partij neemt dit voorstel in welwillende overweging en biedt passende gelegenheid voor dergelijk overleg.

Artikel 12

  • 1 Enig geschil tussen de Verdragsluitende Partijen betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag dat niet langs diplomatieke weg kan worden beslecht, wordt, tenzij de Partijen anders zijn overeengekomen, op verzoek van een van beide Partijen voorgelegd aan een uit drie leden samengesteld scheidsgerecht. Elke Partij benoemt een scheidsman en de twee aldus benoemde scheidslieden benoemen tezamen een derde scheidsman, die geen onderdaan van een der Partijen is, tot hun voorzitter.

  • 2 Indien een van beide Partijen verzuimt haar scheidsman te benoemen en indien zij binnen twee maanden geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de andere Partij tot deze benoeming over te gaan, kan de laatstgenoemde Partij de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

  • 3 Indien de beide scheidslieden niet binnen twee maanden na hun benoeming overeenstemming kunnen bereiken over de keuze van de derde scheidsman, kan elk der Partijen de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

  • 4 Indien in de in het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde gevallen de President van het Internationale Gerechtshof verhinderd is genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van een van beide Verdragsluitende Partijen, wordt de Vice-President verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten. Indien de Vice-President verhinderd is de genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van een van beide Partijen, wordt het lid van het Gerechtshof dat de hoogste anciënniteit heeft, beschikbaar is en geen onderdaan is van een van de Partijen, verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten.

  • 5 Het scheidsgerecht doet uitspraak op basis van eerbiediging van het recht. Alvorens uitspraak te doen, kan het scheidsgerecht in elk stadium van het geding een minnelijke schikking van het geschil aan de Partijen voorstellen. De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan regeling van het geschil ex aequo et bono, indien de Partijen dit overeenkomen.

  • 6 Tenzij de Partijen anders beslissen, stelt het scheidsgerecht zijn eigen procedure vast.

  • 7 Het scheidsgerecht neemt zijn beslissing bij meerderheid van stemmen. Deze beslissing is onherroepelijk en bindend voor de Partijen.

Artikel 13

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft is dit Verdrag van toepassing op het deel van het Rijk in Europa, op de Nederlandse Antillen en op Aruba, tenzij anders is bepaald in de in artikel 14, eerste lid, bedoelde mededeling.

Artikel 14

  • 1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan hun grondwettelijk vereiste procedures is voldaan, en blijft van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar.

  • 2 Tenzij ten minste zes maanden vóór het verstrijken van de geldigheidsduur door een van beide Verdragsluitende Partijen mededeling van beëindiging is gedaan, wordt dit Verdrag telkens stilzwijgend verlengd voor een tijdvak van tien jaar, waarbij elke Verdragsluitende Partij zich het recht voorbehoudt dit Verdrag te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden vóór het verstrijken van de lopende termijn van geldigheid.

  • 3 Ten aanzien van investeringen die zijn gedaan vóór de datum van beëindiging van dit Verdrag, blijven de voorgaande artikelen van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar vanaf die datum.

  • 4 Met inachtneming van de in het tweede lid van dit artikel genoemde termijn is het Koninkrijk der Nederlanden gerechtigd de toepassing van dit Verdrag ten aanzien van een deel van het Koninkrijk afzonderlijk te beëindigen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende vertegenwoordigers, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in twee originelen te Havanna op 2-XI-1999 in de Nederlandse, de Spaanse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil in interpretatie is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) G. YBEMA

Voor de Republiek Cuba

(w.g.) MARTA LOMAS MORALES

Protocol

Protocol bij het Verdrag inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Cuba

Bij de ondertekening van het Verdrag inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Cuba, hebben de ondergetekende vertegenwoordigers overeenstemming bereikt over de volgende bepalingen, die een integrerend deel vormen van het Verdrag.

Ad artikel 3, tweede lid

Ten aanzien van artikel 3, is het tweede lid van toepassing op investeringen gedaan op het grondgebied van elke Verdragsluitende Partij overeenkomstig haar wetten en regelingen met betrekking tot investeringen.

Ad artikel 5

Met betrekking tot artikel 5 wordt bevestigd dat ingevolge de huidige bankvoorschriften in Cuba overmakingen kunnen plaatsvinden in elke inwisselbare valuta anders dan Amerikaanse dollars.

Om twijfel te vermijden wordt bevestigd dat het recht van een onderdaan vrijelijk betalingen over te maken die verband houden met zijn investering geen afbreuk doet aan de fiscale verplichtingen die een dergelijke onderdaan kan hebben.

Ad artikel 9

Ingeval beide Verdragsluitende Partijen partij worden bij het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, dat in Washington op 18 maart 1965 werd opengesteld voor ondertekening („het ICSID-verdrag"), worden geschillen tussen de partijen als genoemd in artikel 9 van dit Verdrag, waarvan dit Protocol een integrerend onderdeel vormt, onderworpen aan de procedure voor geschillenregeling volgens bedoeld Verdrag, tenzij de partijen bij het geschil anders beslissen.

Elke Verdragsluitende Partij verklaart bij deze in te stemmen met een dergelijke procedure.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) G. YBEMA

Voor de Republiek Cuba

(w.g.) MARTA LOMAS MORALES

Naar boven