Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake sociale zekerheid, Wenen, 09-12-1998

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 01-02-2000 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake sociale zekerheid

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake sociale zekerheid

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Republiek Oostenrijk

Geleid door de wens, met inachtneming van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 1408/71, op het gebied van de sociale zekerheid tussen de beide Staten bescherming te bieden die boven de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en nr. 574/72 uitgaat aan personen die krachtens de wetgeving van een of van beide Staten beschermd zijn of zijn geweest;

Zijn overeengekomen het volgende Verdrag te sluiten, dat in de plaats zal treden van de Overeenkomst van 7 maart 1974 tussen de beide Staten inzake sociale zekerheid zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomst van 5 november 1980:

TITEL I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

  • 1 In dit Verdrag wordt verstaan onder:

    • 1. „Verordening”

      Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de te eniger tijd tussen de beide Verdragsluitende Staten van kracht zijnde redactie;

    • 2. „Toepassingsverordening”

      Verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de te eniger tijd tussen de beide Verdragsluitende Staten van kracht zijnde redactie.

  • 2 In dit Verdrag hebben andere termen de betekenis welke daaraan in de Verordening en de Toepassingsverordening of in de nationale wetgeving wordt gegeven.

Artikel 2

Dit Verdrag is van toepassing op de wettelijke regelingen waarop de materiële werkingssfeer van de Verordening betrekking heeft.

Artikel 3

  • 1 Dit Verdrag is van toepassing op personen, die vallen onder de personele werkingssfeer van de Verordening.

  • 2 Dit Verdrag is voorts van toepassing op de volgende personen die niet onder de personele werkingssfeer van de Verordening vallen:

    • a. personen op wie de wetgeving van een of van beide Verdragsluitende Staten van toepassing is of is geweest;

    • b. personen die gezinsleden of nagelaten betrekkingen zijn van de in letter a. genoemde personen.

Artikel 4

  • 1 De onderdanen van een Verdragsluitende Staat die buiten het gebied van een Staat wonen waarvoor de Verordening van toepassing is, worden voor de toepassing van de wetgeving van de andere Verdragsluitende Staat met de onderdanen van deze Staat gelijkgesteld.

  • 2 Het eerste lid laat onverlet de wettelijke regelingen van de beide Verdragsluitende Staten betreffende de verzekering van personen die in dienst zijn bij een officiële vertegenwoordiging van een van beide Verdragsluitende Staten in een andere Staat dan die waarvoor de Verordening van toepassing is, of bij leden van een zodanige vertegenwoordiging.

Artikel 5

  • 1 Op de in artikel 3, tweede lid, genoemde personen zijn in de onderlinge betrekkingen tussen de beide Verdragsluitende Staten, de Verordening, de Toepassingsverordening en de voor de toepassing daarvan getroffen akkoorden van overeenkomstige toepassing, voorzover in dit Verdrag niet anders wordt bepaald.

  • 2 Artikel 3 van de Verordening is ten aanzien van de in artikel 3, tweede lid, genoemde personen uitsluitend van toepassing op de onderdanen van de Verdragsluitende Staten, op vluchtelingen en staatlozen, alsmede op de gezinsleden en nagelaten betrekkingen van deze personen.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op prestaties als bedoeld in Titel III, Hoofdstukken 6 en 8, van de Verordening. Artikel 72 van de Verordening is niet van toepassing op uitkering bij bevallingsverlof (Karenzurlaubsgeld) krachtens de Oostenrijkse wetgeving.

  • 4 Op de in artikel 3, tweede lid, genoemde personen is ten aanzien van het ouderdomspensioen krachtens de Nederlandse wetgeving betreffende de algemene ouderdomsverzekering Titel III, Hoofdstuk 3, en Bijlage VI. J. Nederland, cijfer 2, van de Verordening niet van toepassing.

TITEL II. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 6

In die gevallen waarin de Verdragsluitende Staten in plaats van de in de artikelen 93 tot en met 96 van de Toepassingsverordening geregelde vergoeding van kosten een vergoeding op basis van een vast bedrag of een afzien van vergoeding overeenkomen, kunnen de bevoegde autoriteiten van beide Verdragsluitende Staten het volgende overeenkomen:

  • a. de aanwijzing van het orgaan van de woonplaats als bevoegd orgaan;

  • b. maatregelen ter voorkoming van buitengewone belasting, die zich voor een orgaan of voor een verbindingsorgaan zouden kunnen voordoen als gevolg van de vergoeding op basis van een vast bedrag of als gevolg van het afzien van vergoeding.

Artikel 7

Op de in artikel 3, tweede lid, genoemde personen is artikel 67 van de Verordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

Op de in artikel 3, eerste en tweede lid, genoemde personen, die buiten het grondgebied van een Staat wonen waarvoor de Verordening van toepassing is, en op de in artikel 3, tweede lid, bedoelde personen die op het grondgebied van een Staat wonen, waarvoor de Verordening van toepassing is, is ten aanzien van

  • a. verhogingen voor kinderen op pensioenen wegens ouderdom en invaliditeit,

  • b. wezenpensioenen met uitzondering van de wezenpensioenen krachtens de verzekering inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten,

Titel III, Hoofdstuk 3, van de Verordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

  • 1 Voor de in artikel 3, tweede lid, genoemde personen stelt het Nederlandse bevoegde orgaan het ouderdomspensioen rechtstreeks en uitsluitend vast op basis van de tijdvakken van verzekering die krachtens de wetgeving betreffende de algemene ouderdomsverzekering (AOW) zijn vervuld.

  • 2 Onder voorbehoud van het bepaalde in het derde lid worden kalenderjaren of delen van kalenderjaren welke voor 1 januari 1957 zijn gelegen en gedurende welke de in artikel 3, tweede lid, genoemde personen die niet voldoen aan de voorwaarden op grond waarvan deze jaren kunnen worden gelijkgesteld met tijdvakken van verzekering, tussen hun 15e en 65e jaar in Nederland hebben gewoond of gedurende welke zij, in Oostenrijk wonende, in Nederland arbeid hebben verricht in dienst van een in deze Verdragsluitende Staat gevestigde werkgever, als tijdvakken van verzekering aangemerkt.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde tijdvakken worden alleen in aanmerking genomen voor de berekening van het ouderdomspensioen indien de betrokken persoon verzekerd is geweest in de zin van artikel 6 van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en hij na het bereiken van de 59-jarige leeftijd gedurende zes jaren op het grondgebied van een of van beide Verdragsluitende Staten heeft gewoond en zolang hij op het grondgebied van een van beide Verdragsluitende Staten woont. Deze tijdvakken worden evenwel niet in aanmerking genomen indien zij samenvallen met tijdvakken die reeds in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van een ouderdomspensioen krachtens de wetgeving van een andere Staat dan Nederland.

TITEL III. DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 10

  • 1 De voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen van gerechten alsmede de voor tenuitvoerlegging vatbare documenten en bewijzen inzake achterstallige schulden (akten) van de organen of de autoriteiten van een Verdragsluitende Staat inzake premies en overige vorderingen op het terrein van de sociale verzekering worden in de andere Verdragsluitende Staat erkend.

  • 2 De erkenning mag slechts worden geweigerd indien zij in strijd is met de openbare orde van de Verdragsluitende Staat waar de beslissing of de akte moet worden erkend.

  • 3 De voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen en akten welke overeenkomstig het eerste lid zijn erkend, worden in de andere Verdragsluitende Staat ten uitvoer gelegd. De procedure tot uitvoerbaarverklaring wordt beheerst door de wettelijke bepalingen welke in de Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de tenuitvoerlegging moet plaatsvinden, van kracht zijn voor de tenuitvoerlegging van overeenkomstige beslissingen en akten welke in deze Staat zijn gegeven, onderscheidenlijk opgemaakt. Het authentieke afschrift van de beslissing of de akte moet zijn voorzien van de bevestiging van haar tenuitvoerlegging (verlof tot tenuitvoerlegging).

Artikel 11

  • 1 Geschillen tussen de Verdragsluitende Staten met betrekking tot de uitlegging of toepassing van dit Verdrag worden, voor zover mogelijk, door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten bijgelegd.

  • 2 Indien een geschil op deze wijze niet binnen drie maanden kan worden bijgelegd, wordt het op verzoek van een Verdragsluitende Staat aan een scheidsgerecht voorgelegd, dat als volgt wordt samengesteld:

    • a. Elke Verdragsluitende Staat wijst binnen een maand na de ontvangst van het verzoek om een scheidsrechtelijke beslissing een scheidsman aan. De beide aldus aangewezen scheidsmannen kiezen binnen twee maanden na de datum waarop de Verdragsluitende Staat die zijn scheidsman het laatst heeft aangewezen daarvan kennis heeft gegeven, een onderdaan van een derde Staat als derde scheidsman.

    • b. Indien een Verdragsluitende Staat binnen de vastgestelde termijn geen scheidsman heeft aangewezen, kan de andere Verdragsluitende Staat de Voorzitter van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens of, indien deze onderdaan is van een van beide Verdragsluitende Staten, de Vice-Voorzitter of de rechter met de meeste dienstjaren die geen onderdaan is van een van beide Verdragsluitende Staten, verzoeken er een aan te wijzen. Op uitnodiging van een Verdragsluitende Staat wordt dezelfde procedure gevolgd, indien de beide scheidsmannen het over de keuze van de derde scheidsman niet eens kunnen worden.

  • 3 Het scheidsgerecht neemt zijn besluiten met meerderheid van stemmen. Zijn uitspraken zijn bindend voor de beide Verdragsluitende Staten. Iedere Verdragsluitende Staat draagt de kosten van de scheidsman die door deze Staat is benoemd. De overige kosten van het scheidsproces worden door de Verdragsluitende Staten gelijkelijk gedragen. Het scheidsgerecht stelt zelf zijn procedureregels vast.

TITEL IV. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 12

Voor de vaststelling of de hernieuwde vaststelling van de aan dit Verdrag te ontlenen rechten zijn met de inwerkingtreding van dit Verdrag de artikelen 94 en 95 van de Verordening, alsmede de artikelen 118 en 119 van de Toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

Bij toepassing van Bijlage VI, J. Nederland, cijfer 2, letters b, d, f en g, van de Verordening treedt wat betreft de in artikel 3, eerste lid, genoemde personen de datum van inwerkingtreding van de Verordening in de onderlinge betrekkingen tussen beide Verdragsluitende Partijen in de plaats van 2 augustus 1989.

Artikel 14

  • 1 Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging zullen zo spoedig mogelijk te 's-Gravenhage worden uitgewisseld.

  • 2 Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de derde maand volgend op die waarin de akten van bekrachtiging zijn uitgewisseld.

  • 3 Dit Verdrag wordt voor onbepaalde tijd gesloten. Iedere Verdragsluitende Staat kan het Verdrag met inachtneming van een termijn van drie maanden schriftelijk langs diplomatieke weg opzeggen.

  • 4 In geval van opzegging blijven de bepalingen van het Verdrag voor verkregen rechten van kracht.

Artikel 15

Vanaf de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag houden op van kracht te zijn:

  • a. de Overeenkomst van 7 maart 1974 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake sociale zekerheid, met Slotprotocol, zoals gewijzigd bij de Aanvullende Overeenkomst van 5 november 1980;

  • b. het Akkoord van 7 maart 1974 ter uitvoering van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake sociale zekerheid, zoals gewijzigd bij het Aanvullend Akkoord van 1 oktober 1982.

TEN BLIJKE WAARVAN de gevolmachtigden van beide Verdragsluitende Staten dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Wenen, op 9 december 1998, in tweevoud in de Nederlandse en de Duitse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

J. Th. H. C. VAN EBBENHORST TENGBERGEN

Voor de Republiek Oostenrijk

CHRISTIAN PROX

Naar boven