Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Volksrepubliek Bangladesh inzake bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen, Dhaka, 01-11-1994

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-06-1996 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Volksrepubliek Bangladesh inzake bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Volksrepubliek Bangladesh inzake bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

De Regering van de Volksrepubliek Bangladesh,

hierna te noemen de Verdragsluitende Partijen,

Geleid door de wens de van oudsher bestaande vriendschapsbanden tussen hun landen te versterken, de economische betrekkingen tussen hen uit te breiden en te intensiveren, met name wat investeringen door de onderdanen van de ene Verdragsluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij betreft,

In het besef dat overeenstemming omtrent de aan deze investeringen toe te kennen behandeling het kapitaalverkeer en de overdracht van technologie tussen, alsmede de economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Partijen zal stimuleren, en dat een eerlijke en rechtvaardige behandeling van investeringen wenselijk is,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:

  • a. “investeringen": alle soorten vermogensbestanddelen en in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

    • i. roerende en onroerende zaken, alsmede alle andere zakelijke rechten met betrekking tot alle soorten vermogensbestanddelen;

    • ii. rechten ontleend aan aandelen, obligaties en andere soorten belangen in ondernemingen en gezamenlijke ondernemingen;

    • iii. recht op geld, op andere vermogensbestanddelen of op elke prestatie die economische waarde heeft;

    • iv. rechten op het gebied van de intellectuele eigendom, rechten betreffende technische werkwijzen, goodwill en know-how;

    • v. rechten verleend krachtens het publiekrecht, met inbegrip van rechten tot het opsporen, exploreren, ontginnen en winnen van natuurlijke rijkdommen.

  • b. “onderdanen" met betrekking tot elk van beide Verdragsluitende Partijen:

    • i. natuurlijke personen die de nationaliteit van die Verdragsluitende Partij hebben in overeenstemming met haar recht;

    • ii. onverminderd het bepaalde in iii hieronder, rechtspersonen die zijn opgericht overeenkomstig het recht van die Verdragsluitende Partij;

    • iii. rechtspersonen, waar ook gevestigd, die, al dan niet rechtstreeks, onder toezicht staan van onderdanen van die Verdragsluitende Partij.

  • c. “grondgebied": de zeegebieden grenzend aan de kust van de betrokken Staat, voor zover die Staat overeenkomstig het internationale recht soevereine rechten of rechtsmacht in deze gebieden uitoefent.

Artikel 2

Elke Verdragsluitende Partij bevordert, binnen het kader van haar wetten en voorschriften, de economische samenwerking door middel van de bescherming op haar grondgebied van investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij. Elke Verdragsluitende Partij laat deze investeringen toe met inachtneming van haar recht de door haar wetten of voorschriften verleende bevoegdheden uit te oefenen.

Artikel 3

  • 1 Elke Verdragsluitende Partij waarborgt een eerlijke en rechtvaardige behandeling van de investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij en belemmert niet, door onredelijke of discriminatoire maatregelen, de werking, het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot of de vervreemding daarvan door deze onderdanen.

  • 2 In het bijzonder kent elke Verdragsluitende Partij dergelijke investeringen een volledige zekerheid en bescherming toe, die in elk geval niet minder is dan die welke wordt toegekend aan investeringen van hetzij haar eigen onderdanen hetzij onderdanen van een derde Staat, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken onderdaan.

  • 3 Indien een Verdragsluitende Partij onderdanen van een derde Staat bijzondere voordelen heeft toegekend uit hoofde van overeenkomsten tot oprichting van douane-unies, economische unies, monetaire unies of soortgelijke instellingen, dan wel op grond van interimovereenkomsten die tot zodanige unies of instellingen leiden, is die Verdragsluitende Partij niet verplicht zodanige voordelen toe te kennen aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij.

  • 4 Elke Verdragsluitende Partij komt alle verplichtingen na die zij is aangegaan met betrekking tot investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij.

  • 5 Indien de wettelijke bepalingen van één van beide Verdragsluitende Partijen of verplichtingen krachtens internationaal recht, die thans bestaan of op een later tijdstip door de Verdragsluitende Partijen worden aangegaan naast dit Verdrag, een algemene of bijzondere regeling bevatten op grond waarvan investeringen door onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij recht hebben op een behandeling die gunstiger is dan in dit Verdrag is voorzien, heeft een dergelijke regeling, in zoverre zij gunstiger is, voorrang boven dit Verdrag.

Artikel 4

Met betrekking tot belastingen, heffingen, lasten en verminderingen en vrijstellingen van belasting kent elke Verdragsluitende Partij aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij die zich op haar grondgebied met economische activiteiten bezighouden, een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan haar eigen onderdanen of aan die van een derde Staat, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken onderdanen. Hierbij wordt evenwel geen rekening gehouden met bijzondere belastingvoordelen door die Partij toegekend krachtens een overeenkomst ter vermijding van dubbele belasting, uit hoofde van haar deelneming aan een douane-unie, economische unie of soortgelijke instelling of op basis van wederkerigheid met een derde Staat.

Artikel 5

De Verdragsluitende Partijen waarborgen dat betalingen die verband houden met een investering kunnen worden overgemaakt. De overmakingen geschieden in een vrij inwisselbare munteenheid, zonder onnodige beperking of vertraging. Deze overmakingen omvatten:

  • a. winsten, renten, dividenden en andere lopende inkomsten;

  • b. royalty's of honoraria;

  • c. gelden, nodig voor de instandhouding of ontwikkeling van een investering;

  • d. gelden voor terugbetaling van leningen;

  • e. de opbrengst van de verkoop of liquidatie van de investering.

Artikel 6

Geen der Verdragsluitende Partijen neemt maatregelen waardoor, al dan niet rechtstreeks, aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij hun investeringen worden ontnomen, tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de maatregelen worden genomen in het algemeen belang en met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang;

  • b. de maatregelen zijn niet discriminatoir of in strijd met enige verbintenis die de eerstbedoelde Verdragsluitende Partij is aangegaan;

  • c. de maatregelen gaan vergezeld van voorzieningen voor de betaling van een billijke schadeloosstelling. Deze schadeloosstelling dient overeen te komen met de werkelijke waarde van de desbetreffende investeringen en dient, wil zij doeltreffend zijn voor de gerechtigden, zonder onredelijke vertraging te worden betaald en te kunnen worden overgemaakt naar het door de betrokken gerechtigden aangewezen land en in de munteenheid van het land waarvan de gerechtigden onderdaan zijn of in een door de gerechtigden aanvaarde vrij inwisselbare munteenheid.

Artikel 7

Aan onderdanen van de ene Verdragsluitende Partij die verliezen lijden met betrekking tot hun investeringen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wegens oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie, een nationale noodtoestand, opstand, oproer of ongeregeldheden, wordt door de laatstbedoelde Verdragsluitende Partij wat restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere regeling betreft, geen minder gunstige behandeling toegekend dan die welke die Verdragsluitende Partij toekent aan haar eigen onderdanen of aan onderdanen van een derde Staat, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken onderdanen.

Artikel 8

Indien de investeringen van een onderdaan van de ene Verdragsluitende Partij krachtens een bij wet ingesteld stelsel verzekerd zijn tegen niet-commerciële risico's, wordt de subrogatie van de verzekeraar of de herverzekeraar in de rechten van de bedoelde onderdaan, ingevolge de voorwaarden van deze verzekering, door de andere Verdragsluitende Partij erkend.

Artikel 9

Elke Verdragsluitende Partij stemt er hierbij mee in juridische geschillen die zich voordoen tussen die Verdragsluitende Partij en een onderdaan van de andere Verdragsluitende Partij betreffende een investering van die onderdaan op het grondgebied van de eerstbedoelde Verdragsluitende Partij voor te leggen aan het Internationaal Centrum ter Beslechting van Investeringsgeschillen ter beslechting door middel van conciliatie of arbitrage ingevolge het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, dat op 18 maart 1965 te Washington voor ondertekening werd opengesteld. Een rechtspersoon die is opgericht overeenkomstig het op het grondgebied van de ene Verdragsluitende Partij geldende recht en waarvan, voordat een zodanig geschil zich voordoet, de meerderheid van de aandelen in het bezit is van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij, wordt overeenkomstig artikel 25, tweede lid, letter b, van het Verdrag van 18 maart 1965 voor de toepassing van dat Verdrag behandeld als lichaam van de andere Verdragsluitende Partij.

Artikel 10

Dit Verdrag is van toepassing op alle investeringen, ongeacht of deze bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding dan wel of deze daarna zijn gedaan of verworven. Het is evenwel niet van toepassing op geschillen betreffende een investering die zich hebben voorgedaan of op vorderingen betreffende een investering die waren afgewikkeld voor de inwerkingtreding van dit Verdrag.

Artikel 11

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is dit Verdrag van toepassing op het deel van het Rijk in Europa, de Nederlandse Antillen en Aruba, tenzij in de in artikel 14, eerste lid, bedoelde mededeling anders wordt bepaald.

Artikel 12

Elk der Verdragsluitende Partijen kan aan de andere Partij voorstellen overleg te plegen over aangelegenheden betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag. De andere Partij neemt dit voorstel welwillend in overweging en biedt passende gelegenheid voor dit overleg.

Artikel 13

  • 1 Geschillen tussen de Verdragsluitende Partijen betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag die niet binnen een redelijke termijn door diplomatieke onderhandelingen kunnen worden beslecht, worden, tenzij de Partijen anders zijn overeengekomen, op verzoek van één van beide Partijen voorgelegd aan een uit drie leden samengesteld scheidsgerecht. Elke Partij benoemt één scheidsman en de twee aldus benoemde scheidsmannen benoemen te zamen een derde scheidsman, die geen onderdaan van een der Verdragsluitende Partijen is, tot hun voorzitter.

  • 2 Indien één van beide Partijen nalaat een scheidsman te benoemen en niet binnen twee maanden gevolg geeft aan een verzoek van de andere Partij deze benoeming te verrichten, kan de laatstbedoelde Partij de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

  • 3 Indien de beide scheidsmannen niet binnen twee maanden na hun benoeming tot overeenstemming kunnen geraken over de keuze van de derde scheidsman, kan elk der Partijen de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

  • 4 Indien in de in het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde gevallen de President van het Internationale Gerechtshof verhinderd is bedoelde functie uit te oefenen, of onderdaan is van één van beide Verdragsluitende Partijen, wordt de Vice-President verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten. Indien de Vice-President verhinderd is bedoelde functie uit te oefenen, of onderdaan is van één van beide Partijen, wordt het lid van het Gerechtshof dat het hoogst in anciënniteit is, beschikbaar is en geen onderdaan is van één der Partijen, verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten.

  • 5 Het scheidsgerecht beslist op basis van de eerbiediging van het recht. Alvorens uitspraak te doen, kan het scheidsgerecht in elke stand van het geding een minnelijke schikking van het geschil aan de Partijen voorstellen. De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van het scheidsgerecht in het geschil een uitspraak ex aequo et bono te doen, indien de Partijen daarmee instemmen.

  • 6 Tenzij de Partijen anders beslissen, stelt het scheidsgerecht zijn eigen procedureregels vast.

  • 7 Het scheidsgerecht doet zijn uitspraak bij meerderheid van stemmen. Een zodanige uitspraak is onherroepelijk en bindend voor de Partijen.

Artikel 14

  • 1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de in hun onderscheiden landen hiertoe constitutioneel vereiste procedures is voldaan, en blijft van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar.

  • 2 Tenzij ten minste zes maanden voor de datum van het verstrijken van de geldigheidsduur door een van beide Verdragsluitende Partijen mededeling van beëindiging is gedaan, wordt dit Verdrag telkens stilzwijgend verlengd voor een tijdvak van tien jaar, waarbij elke Verdragsluitende Partij zich het recht voorbehoudt het Verdrag te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden voor de datum van het verstrijken van de lopende termijn van geldigheid.

  • 3 Ten aanzien van investeringen die zijn gedaan voor de datum van beëindiging van dit Verdrag, blijven de voorgaande artikelen van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar vanaf die datum.

  • 4 Met inachtneming van de in het tweede lid van dit artikel genoemde termijn is de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden gerechtigd de toepassing van dit Verdrag ten aanzien van enig deel van het Koninkrijk afzonderlijk te beëindigen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondertekenende vertegenwoordigers, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Dhaka op 1 november 1994 in tweevoud in de Nederlandse, de Bengalese en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil in uitlegging is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) R. A. VORNIS

Voor de Regering van de Volksrepubliek Bangladesh

(w.g.) HASNAT ABDUL HYE

Naar boven