Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vrije Hanzestad Bremen inzake [...] met de Fachhochschulen van de Vrije Hanzestad Bremen, Aken, 08-05-1995

Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 01-01-1996 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vrije Hanzestad Bremen inzake de samenwerking van de hogescholen van het Koninkrijk der Nederlanden met de Fachhochschulen van de Vrije Hanzestad Bremen

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vrije Hanzestad Bremen inzake de samenwerking van de hogescholen van het Koninkrijk der Nederlanden met de Fachhochschulen van de Vrije Hanzestad Bremen

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Vrije Hanzestad Bremen,

– hierna te noemen „Partijen” –

zijn,

geleid door de wens de samenwerking tussen de hogescholen van het Koninkrijk der Nederlanden en de Fachhochschulen van de Vrije Hanzestad Bremen te bevorderen en voor de studenten uit beide staten de studie in het respectieve andere land te vergemakkelijken,

het volgende overeengekomen:

1.

Voor het gehele hoger beroepsonderwijs wordt gestreefd naar samenwerking respectievelijk vergemakkelijking van de uitwisseling van studenten, voor zover aan de Fachhochschulen en hogescholen overeenkomstige opleidingen worden aangeboden. Opleidingen die tot dusverre niet aan de Fachhochschulen en hogescholen worden aangeboden, zullen onder dit Verdrag vallen zodra zij door beide Partijen in het leven zijn geroepen.

Er worden lijsten uitgewisseld van de opleidingen die op het tijdstip waarop het verdrag wordt gesloten, aan de Fachhochschulen en hogescholen worden aangeboden.

2.

Het verdrag heeft, overeenkomstig de hieronder genoemde nadere bepalingen, betrekking op:

  • 2.1. studenten die een studie in een door een Fachhochschule en een hogeschool gemeenschappelijk in het leven geroepen opleiding willen opnemen en voltooien,

  • 2.2. studenten die in het kader van uitwisselingsprogramma's tussen hogescholen gedeelten van de studie aan de partnerhogeschool willen volgen,

  • 2.3. individuele studenten (“free movers”) die buiten uitwisselingsprogramma's of gemeenschappelijke opleidingen om een studie aan een Fachhochschule of een hogeschool willen opnemen of daar gedeelten van de studie willen volgen.

  • 3.1. De Vrije Hanzestad Bremen erkent in overeenstemming met de »Bewertungsvorschläge Niederlande« van de »Zentralstelle für ausländisches Bildungswesen« (secretariaat van de »Kultusministerkonferenz«) de voor de toelating tot de studie aan de hogescholen in Nederland vereiste schooldiploma's

    • diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs (HAVO)

    • diploma middelbaar beroepsonderwijs (MBO), voor zover dit diploma toegang geeft tot de studie aan de hogescholen,

    • diploma van een vooropleiding waarvan het diploma gelijkgesteld is aan de beide genoemde diploma's

    tevens voor de toelating tot de studie aan de Fachhochschulen in Bremen. Indien in Nederland voor een bepaalde opleiding als vereiste geldt dat bepaalde vakken deel hebben uitgemaakt van het eindexamen, dan geldt dit ook voor de toelating tot de desbetreffende opleiding in Bremen.

  • 3.2. Het Koninkrijk der Nederlanden erkent het Duitse »Zeugnis der Fachhochschulreife« of een in Bremen als daaraan gelijkgestelde vooropleiding als een voor de toelating tot een studie aan de hogescholen vereist diploma.

  • 3.3. Voor de in het eerste en tweede lid van artikel 2 van dit Verdrag bedoelde studenten zal overeenkomstig het beginsel van wederzijds vertrouwen de ontvangende hogeschool afzien van verificatie van de voor de toelating vereiste diploma's van studenten die bij de uitzendende hogeschool staan ingeschreven.

4.

De in artikel 2, derde lid, van dit Verdrag bedoelde studenten uit Nederland dienen aan te tonen dat zij voldoen aan de in Bremen voor de opneming van een studie eventueel vereiste bijzondere inschrijvingsvoorwaarden als voorwaarde voor de inschrijving.

Voor de in artikel 2, tweede lid, bedoelde studenten uit Nederland is een dergelijk bewijs niet vereist.

Voor de in artikel 2, eerste lid, bedoelde studenten worden de eventueel vereiste bijzondere inschrijvingsvoorwaarden in het voor de gemeenschappelijke opleiding door beide hogescholen op te stellen gemeenschappelijke examenreglement uniform voor alle aspirant-studenten vastgelegd. Als bijzondere voorwaarde voor de inschrijving voor een gemeenschappelijke opleiding dient te worden gesteld dat het bezit van voldoende kennis van de taal van het partnerland wordt aangetoond.

5.

De in artikel 2, eerste lid, van dit Verdrag bedoelde studenten worden aan beide partnerhogescholen ingeschreven, opdat zij zonder restricties aan beide hogescholen het afsluitend examen kunnen afleggen en de overeenkomstige titel kunnen verkrijgen. De in artikel 2, tweede lid, van dit Verdrag bedoelde studenten blijven studenten van de uitzendende hogeschool; zij dienen aan de ontvangende Fachhochschule als »Nebenhörer«1 met het recht op het bezoeken van colleges en op het afleggen van examens respectievelijk aan de ontvangende hogeschool via de procedure van de tweede inschrijving te worden toegelaten.

Voor de in artikel 2, derde lid, bedoelde studenten gelden de bestaande wettelijke regelingen.

6.

Beide Partijen zijn het erover eens dat uitwisselingsprogramma's en gemeenschappelijke opleidingen in beginsel met telkens dezelfde aantallen studenten van de partnerhogescholen moeten worden gerealiseerd. Op deze grondslag krijgen de Duitse studenten en de met hen krachtens internationale verdragen gelijkgestelde studenten uit Bremen die aan een Nederlandse hogeschool studeren, het collegegeld vergoed in het kader van dit Verdrag; de regeling van de vergoeding van het collegegeld geschiedt in dit verband door de Nederlandse zijde op dezelfde wijze als dit voor studenten uit Nederland geschiedt.

Aan de hogescholen van de Vrije Hanzestad Bremen wordt geen collegegeld geheven; de als gewone studenten aan de Fachhochschulen in Bremen ingeschreven Nederlandse studenten zijn echter tijdens hun studie aan de Fachhochschulen verplicht tot betaling van de bijdrage voor de sociale en culturele voorzieningen ten behoeve van de studenten aan de desbetreffende hogeschool en voor de door studenten verrichte bestuurlijke taken.

7.

Beide Partijen zijn het erover eens dat met betrekking tot de studiefinanciering voor de studenten het recht van het land van herkomst geldt, ook indien de studie in het partnerland wordt gevolgd; dit laat bestaande verdergaande regelingen in het respectieve partnerland onverlet.

Studenten uit Nederland behouden bij een studie aan een Fachhochschule in Bremen hun aanspraak op studiefinanciering op voorwaarde dat zij voldoen aan de naar Nederlands recht vereiste voorwaarden, in het bijzonder inzake de studievorderingen, het daadwerkelijke studeren, alsmede de maximale inschrijvingsduur en de duur van de studiefinanciering; de voor de verlening van studiefinanciering vereiste informatie dient door de betrokken onderwijsinstelling tijdig beschikbaar te worden gesteld.

8.

De erkenning van studie- en examenresultaten geschiedt op de grondslag van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake de erkenning van equivalenties op het gebied van het hoger onderwijs van 23 maart 1983. Beide Partijen zijn het erover eens dat dat Verdrag mede van toepassing is op de destijds nog niet bestaande hogescholen in Nederland.

  • 9.1. Door een Fachhochschule en een hogeschool in het kader van een samenwerkingsovereenkomst gemeenschappelijk in het leven geroepen opleidingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van dit Verdrag zijn uitsluitend opleidingen met een uniforme studiestructuur en voor alle studenten verbindende, uniforme examenregelingen en een uniforme studieduur, die in een uniform studie- en examenreglement voor de gemeenschappelijke opleiding worden vastgelegd.

  • 9.2. In het examenreglement wordt vastgelegd welke studieresultaten (aantal en aard) overeenstemmen met het Nederlandse propaedeutisch examen respectievelijk met de »Diplomvorprüfung« in Bremen, zodat aan de in beide landen bestaande wettelijke bepalingen wordt voldaan.

  • 10.1. Voor studies aan Duitse hogescholen is een normstudieduur vastgelegd, ten aanzien waarvan overschrijdingen geen sancties met zich meebrengen. In Nederland is voor alle opleidingen van de eerste fase tot en met het eerste afsluitend examen aan hogescholen en universiteiten wettelijk een minimale cursusduur voorgeschreven van in de regel vier jaar bij een eveneens wettelijk vastgelegde maximale inschrijvingsduur van in de regel zes jaar; voor deeltijdstudies zijn de studieduur en de maximale inschrijvingsduur overeenkomstig langer.

  • 10.2. Beide Partijen komen overeen voor een in het kader van een samenwerkingsovereenkomst van twee partnerhogescholen in het leven geroepen gemeenschappelijke opleiding een maximale cursusduur van vier jaar en een maximale inschrijvingsduur van zes jaar in het gemeenschappelijke examenreglement vast te leggen. Behalve om gewichtige redenen (bijvoorbeeld ziekte, zwangerschap, deelneming in commissies van de hogeschool en van de studentenraad) mag de maximale inschrijvingsduur niet worden overschreden; voor deeltijdstudies zijn de cursusduur en de maximale inschrijvingsduur overeenkomstig langer.

11.

Voor de realisering en begeleiding van het stagesemester in een gemeenschappelijke opleiding dienen overeenkomstig artikel 9 van het Verdrag uniforme regelingen te worden vastgelegd. De begeleiding in het kader van uitwisselingsprogramma's en in gemeenschappelijke opleidingen wordt verzorgd door de hogeschool in het gebied waarvan de stage wordt gelopen.

12.

Beide Partijen zijn het erover eens de door Fachhochschulen en hogescholen gemeenschappelijk in het leven geroepen opleidingen door onafhankelijke commissies te laten evalueren om een evenredig hoog opleidingsniveau te kunnen waarborgen; de commissies worden ingesteld door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de »Senator für Bildung und Wissenschaft«. Elke commissie mag uit niet meer dan vijf leden bestaan, van wie er een respectievelijk twee door elke Partij worden benoemd; beide Partijen benoemen gezamenlijk de voorzitter, die van geen van de desbetreffende hogescholen deel mag uitmaken. De desbetreffende hogescholen dienen erbij te worden betrokken.

13.

Beide Partijen verplichten zich ertoe hun hogescholen in het kader van de gevoteerde middelen uit de begroting in redelijke mate financiële middelen ter beschikking te stellen om de doeleinden van het Verdrag te kunnen realiseren.

14.

Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop de Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de constitutionele eisen is voldaan.

15.

Dit Verdrag kan door beide partijen per 30 augustus van elk jaar worden opgezegd met inachtneming van een termijn van zes maanden. De opzegging dient schriftelijk te geschieden.

In een dergelijk geval blijven de bepalingen van het Verdrag met betrekking tot de tijdens de geldingsduur van het Verdrag getroffen regelingen van kracht voor de duur van de periode waarin de studenten hun studie op de voorgeschreven wijze kunnen voltooien, echter in geen geval langer dan zes jaar na opzegging van het verdrag.

GEDAAN te Aken op 8 mei 1995 in tweevoud, in de Nederlandse en de Duitse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) J. J. M. RITZEN

Voor de Vrije Hanzestad Bremen

(w.g.) Dr. HENNING SCHERF

  1. «Nebenhörer»: in Bremen de benaming van een student met een tweede inschrijving. ^ [1]
Naar boven