Raamverdrag inzake vriendschap en nauwere samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname, 's-Gravenhage, 18-06-1992

Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 01-05-1995 t/m heden

Raamverdrag inzake vriendschap en nauwere samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname

Authentiek : NL

Raamverdrag inzake vriendschap en nauwere samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden

en

Zijne Excellentie de President van de Republiek Suriname,

zich baserend op het Protocol van conclusies van besprekingen tussen de Regeringen van beide Staten inzake nauwere samenwerking, zoals op 16 november 1991 te Bonaire tot stand gekomen;

gelet op de Overeenkomst betreffende ontwikkelingssamenwerking van 25 november 1975 cum annexis en de andere tussen beide Staten gesloten verdragen;

indachtig de historische, vriendschappelijke en bijzondere betrekkingen tussen beide Staten, onder andere tot uiting komend in het grote aantal personen van Surinaamse herkomst dat in het Koninkrijk der Nederlanden verblijft;

overwegende dat beide Staten streven naar een voortdurende verbetering van de omstandigheden waaronder hun volkeren leven en werken;

herbevestigend de beginselen van de democratie en de rechtsstaat en van eerbiediging, handhaving en bevordering van de fundamentele rechten en vrijheden van de mens, zoals die zijn vervat in:

  • - de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948;

  • - het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten (met Facultatief Protocol);

  • - het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake economische, sociale en culturele rechten; en

  • - het Internationaal Verdrag van 7 maart 1966 inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie;

vastbesloten op deze grondslag samen te werken teneinde sterker te staan tegen de gevaren die de ontwikkeling en het voortbestaan van de democratie en de rechtsstaat, de economische, sociale en culturele ontwikkeling van de samenleving en daarmee het welzijn van hun volkeren kunnen bedreigen;

hebben overeenstemming bereikt over dit Raamverdrag inzake vriendschap en nauwere samenwerking, waarin de hoofdlijnen van een samenhangend stelsel van nauwere betrekkingen tussen beide Staten op basis van wederzijds respect en vertrouwen, souvereiniteit en gelijkwaardigheid worden vastgelegd:

Artikel 1. Grondbeginselen

  • 1 Beide Staten maken zich binnen hun rechtsmacht sterk voor de handhaving en bevordering van de democratie en de rechtsstaat en een democratisch gelegitimeerde en gecontroleerde overheid.

  • 2 Beide Staten eerbiedigen, handhaven en bevorderen de fundamentele rechten en vrijheden van de mens in overeenstemming met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948, het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten (met Facultatief Protocol), het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake economische, sociale en culturele rechten en het Internationaal Verdrag van 7 maart 1966 inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie.

  • 3 De Regeringen van beide Staten bestrijden de misdaad, in het bijzonder de georganiseerde grensoverschrijdende misdaad die de rechtsorde in hun Staten kan bedreigen.

  • 4 De Regeringen van beide Staten zetten zich binnen hun rechtsmacht in voor de rechtszekerheid alsmede voor economische groei en sociale rechtvaardigheid.

  • 5 De Regeringen van beide Staten bevorderen de ontwikkeling van de internationale rechtsorde, internationale samenwerking en regionale integratie.

  • 6 De Regeringen van beide Staten laten zich in hun handelingen en in hun onderling overleg voortdurend leiden door de beginselen van wederzijds respect en vertrouwen, souvereiniteit en gelijkwaardigheid zoals vervat in het Handvest van de Verenigde Naties.

Artikel 2. Doelstellingen en uitgangspunten

  • 1 Dit Raamverdrag heeft tot doel een kader te scheppen voor een nauwere samenwerking tussen beide Staten op een veelheid van terreinen in onderlinge samenhang, met inachtneming van de grondbeginselen van dit Raamverdrag. Zij behoeven zich daarbij niet te beperken tot de in dit Raamverdrag genoemde onderwerpen.

  • 2 De samenwerking richt zich in het bijzonder op:

    • - de instandhouding en versterking van de democratie en de rechtsstaat;

    • - de structurele versterking van het overheidsapparaat; en

    • - de bevordering van economische ontwikkeling en sociale rechtvaardigheid.

  • 3 Samenwerking op specifieke terreinen wordt waar nodig vastgelegd in nadere overeenkomsten of accoorden.

  • 4 Waar nodig en mogelijk zoeken de Regeringen van beide Staten gezamenlijk samenwerking met derde landen en internationale organisaties met het oog op de doelstellingen van dit Raamverdrag en met inachtneming van de grondbeginselen en uitgangspunten daarvan.

  • 5 De samenwerking wordt regelmatig geëvalueerd en waar nodig bijgesteld op basis van de grondbeginselen, doelstellingen en uitgangspunten van dit Raamverdrag.

  • 6 Voor de financiering van samenwerkingsprogramma's, daaronder begrepen die welke worden bedoeld in het tweede lid van dit artikel, kunnen de uit hoofde van de Overeenkomst betreffende ontwikkelingssamenwerking van 25 november 1975 beschikbare middelen worden aangewend, indien en voorzover die aanwending in overeenstemming is met doel en bestemming van die middelen binnen het raam van die Overeenkomst.

  • 7 Het Koninkrijk der Nederlanden bevestigt zijn bereidheid ook na besteding van de middelen uit de Overeenkomst betreffende ontwikkelingssamenwerking van 25 november 1975 de Republiek Suriname aanvullend verdragsmiddelen beschikbaar te stellen. Omvang, aard en duur zullen in verband met de verwezenlijking van de in artikel 1 van voornoemde Overeenkomst aangegeven doelstellingen en met het oog op de noodzakelijke continuïteit tijdig, vóór de uiteindelijke committering door beide Staten worden vastgesteld.

Artikel 3. Financiële, economische en ontwikkelingssamenwerking

  • 1 Dit Raamverdrag laat onverlet de op 25 november 1975 te Paramaribo totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende ontwikkelingssamenwerking, met Bijlagen en Aanvullende Protocollen. Deze Overeenkomst vormt het uitgangspunt voor de samenwerking op financieel en economisch gebied.

  • 2 In het kader van de bevordering van economische ontwikkeling en sociale rechtvaardigheid werken de Regeringen van beide Staten samen ten behoeve van de uitvoering van een programma van aanpassing en structurele hervorming van de Surinaamse economie gericht op herstel, groei en een rechtvaardige welvaartsverdeling. De Republiek Suriname zal de eigen middelen en inkomsten zoveel mogelijk opvoeren teneinde naar vermogen aan genoemd programma bij te dragen. De Regeringen van beide Staten zullen in de aanzet van genoemd programma ertoe overgaan nader overeen te komen bedragen ten laste van de uit hoofde van de Overeenkomst betreffende ontwikkelingssamenwerking van 25 november 1975 beschikbare middelen te bestemmen voor:

    • - een investeringsprogramma voor rehabilitatie en verbetering van de infrastructuur;

    • - een sociaal programma waaronder begrepen financiële bijdragen aan een sociaal fonds, om ongewenste sociale effecten bij de aanpassing en structurele hervorming van de economie zo goed mogelijk op te vangen;

    • - investeringen in sociale sectoren, onder andere ten behoeve van onderwijs, gezondheidszorg en volkshuisvesting;

    • - een programma ter stimulering van de particuliere productie waaronder begrepen betalingsbalanssteun en financiële bijdragen aan een investeringsfonds; en

    • - wederopbouw en ontwikkeling van het binnenland.

      Bovendien kunnen in verband met de versnelde uitvoering van de overeengekomen nauwere samenwerking en met inachtneming van artikel 2, lid 7, verdragsmiddelen van de Overeenkomst betreffende ontwikkelingssamenwerking van 25 november 1975 worden aangewend ten behoeve van de versterking van de democratie en de rechtsstaat.

    De verdeling van dat deel van de middelen dat nu reeds wordt toegewezen aan bovengenoemde categorieën wordt neergelegd in een protocol.

  • 3 De samenwerking strekt zich tevens uit tot de bevordering van directe buitenlandse investeringen, van de wederzijdse handel en van de overdracht van technologie, waartoe zo nodig speciale overeenkomsten kunnen worden gesloten.

  • 4 Voorzover de Regeringen van beide Staten het wenselijk achten, werken zij op monetair gebied samen ter bevordering van prijsstabiliteit en een gezonde munt.

Artikel 4. Versterking van de rechtsstaat

  • 1 In het kader van de versterking van de rechtsstaat en van het overheidsapparaat wordt samengewerkt ter ondersteuning van de wetgeving, de verschillende sectoren van de rechtshandhaving en de departementen van algemeen bestuur.

    Daartoe kunnen justitie- en politiedeskundigen worden verbonden aan de Ambassades van beide Staten.

  • 2 De Regeringen van beide Staten werken tevens samen bij de bestrijding van de onwettige productie, de in-, door- en uitvoer van, de handel in en het bezit van verdovende middelen en psychotrope stoffen alsook andere vormen van misdaad die daarmede verband houden.

Artikel 5. Buitenlands beleid en veiligheidsbeleid

  • 1 De Regeringen van beide Staten houden periodieke consultaties over onderwerpen van buitenlands beleid die de belangen van beide Staten raken.

  • 2 De Regeringen van beide Staten werken samen op diplomatiek en consulair gebied, in het bijzonder door het wederzijds verlenen van faciliteiten door hun respectieve vertegenwoordigingen in het buitenland.

  • 3 Aan de Ambassades van beide Staten kunnen militaire attachés worden verbonden.

  • 4 De Regeringen van beide Staten verlenen elkaar technische bijstand op het gebied van defensie.

Artikel 6. Culturele samenwerking

De Regeringen van beide Staten bevorderen naar vermogen hun samenwerking op het gebied van onderwijs, wetenschap, cultuur en sport. De op 5 februari 1976 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Culturele Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname en de Vriendschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname van 27 november 1978, alsmede de op basis van die Overeenkomsten gemaakte en nog te maken afspraken vormen daarvoor de grondslag.

Artikel 7. Milieu

De Regeringen van beide Staten nemen op zich, in het kader van een verantwoord gebruik van het milieu onder andere ten nutte van duurzame economische ontwikkeling, samen te werken op het gebied van milieuonderzoek, milieueducatie en de overdracht en ontwikkeling van milieutechnologie te bevorderen.

Artikel 8. Personenverkeer

Met inachtneming van op elk van beide Staten rustende verplichtingen zetten Nederland en Suriname zich in om de voorwaarden te verwezenlijken waaronder vrij verkeer van personen kan worden hersteld. Zolang de visumplicht nog voortduurt, zetten zij zich in om de procedures met betrekking tot visumverlening humaan, soepel en snel te doen verlopen.

Artikel 9. Overlegstructuur

  • 1 Met het oog op de uitvoering van dit Raamverdrag voeren de Regeringen van beide Staten wanneer noodzakelijk, doch in beginsel éénmaal per jaar, ministerieel overleg. Tijdens dit overleg zal een evaluatie plaatsvinden van de samenwerking.

    Zonodig zal daarbij worden aangegeven welke verdere werkzaamheden wenselijk worden geacht, zowel met het oog op de bespoediging van de reeds ondernomen werkzaamheden als met het oog op verdere verdieping en verbreding van de samenwerking.

  • 2 Ter voorbereiding van dit overleg wordt opgericht een Gemengde Samenwerkingscommissie bestaande uit ten hoogste drie vertegenwoordigers van ieder van beide Staten, die afwisselend op het grondgebied van één van beide Staten, danwei op een andere in onderling overleg te bepalen plaats, bijeenkomt. De Gemengde Samenwerkingscommissie komt éénmaal per jaar bijeen of zo veel vaker als nodig wordt geacht. Het tijdstip, de plaats en het voorzitterschap van de bijeenkomsten van de Gemengde Samenwerkingscommissie zullen telkens langs diplomatieke kanalen worden vastgesteld.

  • 3 De Gemengde Samenwerkingscommissie kan werkgroepen oprichten ter bespreking van specifieke onderwerpen. Deze werkgroepen bestaan uit personen met bijzondere kennis op het desbetreffende terrein. De werkgroepen komen zo vaak bijeen als door de Gemengde Samenwerkingscommissie nodig wordt geacht. Zij komen bijeen op een in onderling overleg overeen te komen plaats, bij voorkeur op het grondgebied van één van beide Staten.

  • 4 De werkgroepen brengen geregeld verslag uit aan de Gemengde Samenwerkingscommissie. De Gemengde Samenwerkingscommissie kan de werkgroepen verzoeken hun werk voort te zetten of te intensiveren, of kan besluiten de resultaten van hun werkzaamheden voor te leggen aan het overleg op ministerieel niveau.

Artikel 10. Voorrechten en immuniteiten van deskundigen

  • 1 Aan de in het kader van de uitvoering van dit Raamverdrag uitgezonden deskundigen, die niet uit hoofde van een ander verdrag worden uitgezonden, zullen, voor zover zij niet worden verbonden aan de staf van de Ambassades, wederzijds de faciliteiten, voorrechten en immuniteiten worden verleend genoemd in Hoofdstuk II, Afdeling II, van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 24 april 1963.

  • 2 Deze regeling zal niet gelden voor de uitvoering van artikel 9 van dit Raamverdrag.

Artikel 11. Regeling van geschillen

  • 1 Indien zich tussen beide Staten een geschil voordoet over de uitlegging of toepassing van de bepalingen van dit Raamverdrag, daaronder begrepen datgene dat slechts door één der beide Staten als geschil wordt aangemerkt, en indien het bestaan van dat geschil uitdrukkelijk onder de aandacht van de andere Staat is gebracht, en indien dit geschil vervolgens niet binnen een termijn van drie maanden op bevredigende wijze langs diplomatieke kanalen is geregeld, kan het op verzoek van één van beide Staten, hierna te noemen Partijen, worden voorgelegd aan een uit drie leden bestaand scheidsgerecht. Iedere Partij wijst een scheidsman aan. De beide aangewezen scheidsmannen benoemen een voorzittend scheidsman, die niet de nationaliteit van één der Partijen bezit.

  • 2 Indien één der Partijen geen scheidsman heeft aangewezen en indien zij geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de andere Partij om binnen drie maanden tot deze aanwijzing over te gaan, wordt de scheidsman op verzoek van laatstgenoemde Partij benoemd door de President van het Internationaal Gerechtshof.

  • 3 Indien de twee scheidsmannen binnen drie maanden nadat de laatste scheidsman is aangewezen niet tot overeenstemming zijn geraakt over de keuze van de voorzittend scheidsman, wordt deze op verzoek van één der Partijen benoemd door de President van het Internationaal Gerechtshof.

  • 4 Indien in de gevallen bedoeld in het tweede en derde lid van dit artikel, de President van het Internationaal Gerechtshof verhinderd is of indien hij de nationaliteit bezit van één der Partijen, geschieden de benoemingen door de Vice-President. Indien deze verhinderd is of indien hij de nationaliteit bezit van één der Partijen, geschieden de benoemingen door de in anciënniteit hoogste rechter in het Hof, die niet de nationaliteit bezit van één der Partijen.

  • 5 Het scheidsgerecht doet uitspraak op basis van het internationaal recht, zoals dat onder meer blijkt uit:

    • - verdragen die door beide Partijen zijn bekrachtigd, in het bijzonder dit Raam verdrag;

    • - internationaal gewoonterecht zoals blijkend uit algemene statenpraktijk;

    • - algemene beginselen van volkenrecht.

  • 6 Het scheidsgerecht kan in ieder stadium van de procedure een minnelijke schikking van het geschil ter goedkeuring aan Partijen voorleggen.

  • 7 De taal van het scheidsgerecht is het Nederlands, tenzij Partijen voor een bepaalde procedure een andere taal kiezen. De zitting vindt plaats in de lokalen van het Permanent Hof van Arbitrage in het Vredespaleis te 's-Gravenhage, tenzij Partijen voor een bepaalde procedure een andere plaats kiezen.

  • 8 Het scheidsgerecht stelt zijn procedureregels vast. De beslissingen van het scheidsgerecht worden genomen met meerderheid van stemmen en zijn met redenen omkleed. Zij zijn voor Partijen definitief en verbindend.

  • 9 Elke Partij draagt de kosten van de door haar benoemde scheidsman. De kosten van de voorzittend scheidsman en de kosten van het scheidsgerecht worden gelijkelijk door beide Partijen gedragen.

  • 10 Het in dit artikel gestelde Iaat de bevoegdheid van beide Staten onverlet geschillen welke zich mochten voordoen over de uitlegging of toepassing van andere tussen beide Staten bestaande overeenkomsten voor te leggen aan het Internationaal Gerechtshof.

Artikel 12. Looptijd en inwerkingtreding

  • 1 Dit Raamverdrag wordt voor onbepaalde tijd gesloten, en zal door beide Staten worden bekrachtigd overeenkomstig de grondwettelijke bepalingen van beide Staten. De akten van bekrachtiging zullen te 's-Gravenhage worden uitgewisseld.

  • 2 Dit Raamverdrag wordt voorlopig toegepast met ingang van de datum van ondertekening, en treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de dag van de uitwisseling van de akten van bekrachtiging.

Artikel 13. Opschorting en opzegging

  • 1 Indien de Regering van één van beide Staten van oordeel is dat in de andere Staat sprake is van fundamentele schending van de constitutionele beginselen van de democratie en de rechtsstaat of van één of meer van de in artikel 4 lid 2 van het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten bedoelde fundamentele mensenrechten, kan die Regering verklaren dat zij het Raamverdrag met onmiddellijke ingang opschort. Indien over de opschorting tussen beide Staten een geschil ontstaat, is, tenzij de Regeringen van beide Staten anderszins overeenkomen, uitsluitend het Internationaal Gerechtshof bevoegd daarvan kennis te nemen. De uitspraak van het Hof is voor beide Staten definitief en bindend.

  • 2 Dit Raamverdrag kan op ieder ogenblik door de Regering van één van beide Staten schriftelijk worden opgezegd. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de dertiende maand na ontvangst van de opzegging door de Regering van de andere Staat. Met inachtneming van het gestelde in het vierde lid van dit artikel wordt de werking van het Raamverdrag vanaf die dag beëindigd.

  • 3 Opschorting of opzegging van dit Raamverdrag impliceert niet de opschorting of opzegging van andere tussen beide Staten bestaande overeenkomsten. Deze zullen in voorkomende gevallen elk afzonderlijk moeten worden opgeschort of opgezegd.

  • 4 In geval van opschorting of opzegging blijven de artikelen 10 en 11 van dit Raamverdrag van kracht voor zolang nodig is voor de afwikkeling van de lopende zaken en geschillen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden dit Raamverdrag hebben ondertekend.

GEDAAN TE 's-Gravenhage op 18 juni 1992 in twee exemplaren, in de Nederlandse taal.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden, daartoe gevolmachtigd door Hare Majesteit de Koningin,

De Minister-President:

(w.g.) R. F. M. LUBBERS

(R. F. M. Lubbers)

De Minister van Buitenlandse Zaken:

(w.g.) H. VAN DEN BROEK

(H. van den Broek)

Voor de Republiek Suriname,

De President:

(w.g.) R. R. VENETIAAN

(R. R. Venetiaan

De Minister van Buitenlandse Zaken:

(w.g.) S. CH. MUNGRA

(S. Ch. Mungra)

Naar boven