Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België betreffende [...] van de oevers langs de Westerschelde tegen inscharing, Brussel, 06-01-1993

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-04-2000 t/m heden

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België betreffende het verdedigen van de oevers langs de Westerschelde tegen inscharing

Authentiek : NL

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België betreffende het verdedigen van de oevers langs de Westerschelde tegen inscharing

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van het Koninkrijk België,

Van oordeel dat het noodzakelijk is op een aantal plaatsen over te gaan tot het verdedigen van de oevers langs de Westerschelde tegen inscharing, teneinde het verlies aan buitendijks gebied te beperken, alsook het ontstaan van nadelige stromingssituaties en het overmatig uitbochten van de vaargeul te voorkomen;

Zijn overeengekomen als volgt:

HOOFDSTUK I. Definities

Artikel 1

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

  • a. „Nederlandse Minister": de Nederlandse Minister belast met de zaken van de Waterstaat;

  • b. „Belgische Minister": de Belgische Minister onder wiens bevoegdheid het Bestuur van Bruggen en Wegen (Bestuur der Waterwegen) valt;

  • c. „hoofdambtenaren": de hoofdambtenaren welke respectievelijk door de genoemde Ministers worden aangewezen ter voldoening aan het vereiste van artikel 5 van de onderhavige Overeenkomst.

HOOFDSTUK II. Uit te voeren werken

Artikel 2

  • 1 De hiernagenoemde oevers van de Westerschelde worden verdedigd tegen inscharing:

    • a. de linkeroever noord-oostelijk van het Land van Saeftinge ter hoogte van de zinkers nabij de Belgische grens, over een lengte van ongeveer 900 meter;

    • b. de rechteroever van het Nauw van Bath, direct stroomafwaarts van Bath, over een lengte van ongeveer 400 meter;

    • c. de linkeroever van de Overloop van Valkenisse, ter hoogte van Baalhoek, over een lengte van ongeveer 800 meter;

    • d. de linkeroever van het Zuidergat, aansluitend aan de bestaande verdediging ter hoogte van de haven van Walsoorden, over een lengte van ongeveer 700 meter;

    • e. de rechteroever tussen de nieuwe havenmond van Hansweert en de veerhaven van Kruiningen, over een lengte van ongeveer 500 meter;

    • f. de linkeroever van het Gat van Ossenisse, aansluitend op een dam ongeveer 700 meter ten zuiden van de Nol van Ossenisse, over een lengte van ongeveer 1400 meter.

  • 2 De verdediging van de oevers zal bestaan uit zinkstukken en stortsteen. De breedte van de aan te brengen oeververdediging zal ongeveer 100 meter bedragen. De bovenkant van de oeververdediging zal op de hoogte liggen van het aansluitend voorland. De verdediging zal met een helling van 1:4 worden aangelegd, of zoveel steiler als constructief verantwoord is tot een maximum van 1:3. Bij het werk genoemd in het eerste lid onder c varieert de bezinkingsbreedte van 50 tot 100 meter.

  • 3 Buiten de aan te brengen oeververdediging worden de nodige werken uitgevoerd om aansluiting met de bodem en de aangrenzende verdedigde en onverdedigde oevers te verwezenlijken.

  • 4 Bovendien worden bijkomende werken uitgevoerd en worden voorzieningen van blijvende of tijdelijke aard aangebracht welke noodzakelijk of wenselijk blijken in verband met, of als gevolg van de uitvoering van de bovenbedoelde werken, zulks ter aanpassing van de bestaande toestand aan de nieuwe werken.

Artikel 3

De in artikel 2 bedoelde werken, die zijn aangeduid op de bij deze Overeenkomst behorende kaart, worden zo spoedig mogelijk aangevangen en in beginsel vóór 1 januari 1996 voltooid.

HOOFDSTUK III. Voorbereiding en uitvoering der werken

Artikel 4

De Nederlandse Minister draagt, met inachtneming van de Nederlandse wettelijke regelingen, zorg voor de voorbereiding en de uitvoering van de in artikel 2 bedoelde werken, daaronder begrepen het opmaken van plannen en aanbestedingsbescheiden, het bergen van vrijkomende grond en de aanbesteding, een en ander op de in Nederland voor de totstandkoming van Rijkswerken gebruikelijke wijze.

Artikel 5

De Nederlandse Minister belast een hoofdambtenaar met de leiding van en het toezicht op de voorbereiding en de uitvoering van de werken. Deze hoofdambtenaar pleegt regelmatig overleg met een door de Belgische Minister daartoe aangewezen hoofdambtenaar, over alle vraagstukken van gemeenschappelijk belang, welke zich bij de voorbereiding en de uitvoering van de werken mochten voordoen. Ter verzekering van een goede voortgang van de werken ontvangen bedoelde hoofdambtenaren de nodige machtigingen.

Artikel 6

De bestekken en de overeenkomsten tot uitvoering van de in artikel 2 bedoelde werken behoeven de voorafgaande goedkeuring van de Belgische Minister. In deze stukken kan, in onderlinge overeenstemming tussen de Nederlandse en Belgische Minister, worden afgeweken van de in artikel 2 en op de bij deze Overeenkomst behorende kaart aangeduide werken. De Nederlandse Minister zendt de Belgische Minister afschriften toe van de gesloten aannemingsovereenkomsten.

Artikel 7

  • 1 De levering van materialen en de uitvoering van werken worden na openbare aanbesteding opgedragen in onderlinge overeenstemming tussen de Nederlandse en Belgische Minister volgens de in Nederland gebruikelijke voorschriften. De aanbestedingen worden in beide landen aangekondigd volgens de aldaar gebruikelijke voorschriften.

  • 2 In gevallen waarin een openbare aanbesteding niet mogelijk of niet wenselijk is, kan in overleg tussen de hoofdambtenaren worden besloten, met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften, op een andere wijze in de opdracht tot levering van materialen en de uitvoering van werken te voorzien. De keuze der uit te nodigen leveranciers dan wel aannemers, alsmede de gunning van de opdracht worden mede in bedoeld overleg vastgesteld.

  • 3 Een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt niet genomen dan met instemming van de Nederlandse en Belgische Minister, behoudens wanneer het leveringen of werken betreft waarvan de raming een bedrag van driehonderdvijftigduizend gulden niet overschrijdt.

Artikel 8

  • 1 Tijdens de uitvoering noodzakelijk of wenselijk blijkende wijzigingen, afwijkingen of aanvullingen van de overeenkomstig artikel 6 goedgekeurde stukken worden door de Nederlandse hoofdambtenaar aan de Belgische hoofdambtenaar ter goedkeuring voorgelegd.

  • 2 Indien in het eerste lid bedoelde wijzigingen, afwijkingen of aanvullingen tot gevolg zouden hebben dat de kosten worden verhoogd met meer dan tien procent van de aannemingssom, is de goedkeuring van de Nederlandse en Belgische Minister vereist.

Artikel 9

Indien tijdens de uitvoering onvoorziene werkzaamheden of maatregelen nodig zijn welke een spoedeisend karakter hebben, kunnen deze worden uitgevoerd of getroffen zonder dat de in artikel 8 bedoelde goedkeuring is verkregen. In deze gevallen stelt de Nederlandse hoofdambtenaar de Belgische hoofdambtenaar hiervan zo spoedig mogelijk in kennis.

Artikel 10

De goedkeuring van de door de aannemers opgeleverde werken geschiedt niet dan na overleg tussen de hoofdambtenaren.

HOOFDSTUK V. Kosten

Artikel 12

  • 1 De kosten verbonden aan de voorbereiding en uitvoering van de in artikel 2 bedoelde werken, komen voor vijfenzeventig procent voor rekening van België en voor vijfentwintig procent voor rekening van Nederland.

  • 2 Onder de in het eerste lid bedoelde kosten worden mede begrepen:

    • a. de vergoeding van schade als gevolg van de uitvoering van de in artikel 2 bedoelde werken, welke de Nederlandse overheid gehouden is aan derden uit te keren;

    • b. de kosten van adviezen en verdere medewerking van andere dan de Nederlandse Rijksdiensten.

  • 3 De bijkomende kosten verbonden aan administratie, opstelling der plannen en aanbestedingsstukken, toezicht op de uitvoering en dergelijke, voor zover zij door de betrokken Nederlandse Rijksdiensten worden gemaakt, worden voor de vaststelling van het Belgisch aandeel in die kosten geacht zes procent te bedragen van alle kosten van voorbereiding en uitvoering.

Artikel 13

  • 1 Het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 10 en in artikel 12 is van overeenkomstige toepassing op:

    • a. die bijkomende werken en voorzieningen als bedoeld in artikel 2, vierde lid, waarvan de noodzakelijkheid of wenselijkheid eerst na voltooiing van de eigenlijke oeververdedigingswerken, als bedoeld in artikel 2, eerste, tweede en derde lid, blijkt;

    • b. bijzondere onderhoudswerkzaamheden en voorzieningen die verband houden met de uitvoering van de oeververdedigingswerken.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid geldt slechts voor zover de genoemde werken, bijzondere onderhoudswerkzaamheden en voorzieningen noodzakelijk of wenselijk worden geacht binnen tien jaar na de eerste oplevering van het werk waarvan zij als nakomend of afrondingswerk moeten worden beschouwd.

Artikel 14

België kan generlei aanspraak maken op de eigendom van de overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst opgeleverde werken.

HOOFDSTUK VI. Betalingen

Artikel 15

De in de artikelen 12 en 13 bedoelde kosten worden door de Nederlandse Regering voor zoveel nodig rechtstreeks voldaan.

Artikel 16

  • 1 De Belgische Regering verplicht zich er toe, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 18, dat op een rekening van het Nederlandse Ministerie belast met de zaken van de Waterstaat het Belgische aandeel in de aan de Nederlandse Minister door derden ter betaling aangeboden declaraties, verhoogd met de bijkomende kosten als bedoeld in artikel 12, derde lid, zal zijn bijgeschreven op het in het tweede lid van het onderhavige artikel bedoelde voorgenomen tijdstip van betaling. Ingeval hieraan niet kan worden voldaan wordt over het desbetreffende bedrag door de Belgische Regering rente betaald volgens de wettelijke rente naar Nederlands recht vanaf het voorgenomen tijdstip van betaling van de aangeboden declaraties of zoveel later als het tijdsverloop bedraagt van een eventuele overschrijding van de termijn van vijf werkdagen vermeld in het tweede lid. De betaling dient te geschieden in Nederlandse guldens.

  • 2 De Nederlandse Minister zal binnen vijf werkdagen na ontvangst van de hem door derden ter betaling aangeboden declaraties, deze, vergezeld van de nodige verantwoordingsstukken, met vermelding van het Belgisch aandeel daarin en de bijkomende kosten als bedoeld in artikel 12, derde lid, alsmede van het voorgenomen tijdstip van betaling, aan de Belgische Minister doen toekomen. Het voorgenomen tijdstip van betaling kan niet worden vastgesteld op een datum die valt binnen vijf weken na ontvangst door de Nederlandse Minister van de declaraties.

Artikel 17

De Belgische Minister laat binnen de vier weken na de ontvangst door de Nederlandse Minister van een declaratie weten of hij instemt met de voor Belgische rekening komende bedragen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, zulks onverminderd het bepaalde van artikel 16, eerste lid.

Artikel 18

Indien declaraties tot een bedrag van negentig procent van de (gewijzigde) aannemingssom door de Nederlandse Minister aan de Belgische Minister zijn gezonden, zal de Belgische Regering, voor wat betreft de resterende declaraties en de bijkomende kosten als bedoeld in artikel 12, derde lid, niet eerder aan de in artikel 16, eerste lid, genoemde verplichtingen zijn gehouden, dan nadat over de in deze en in de eerdere declaraties voorkomende bedragen waarmee de Belgische Minister overeenkomstig artikel 17 heeft doen weten niet te kunnen instemmen, tussen de hoofdambtenaren overeenstemming is bereikt. Deze zullen hun daartoe strekkend overleg voltooien binnen vier maanden nadat de laatste declaratie voor deze kosten aan de Belgische Minister zal zijn gezonden.

HOOFDSTUK VII. Geschillen

Artikel 19

  • 1 De Arbitrale Commissie, bedoeld in artikel 42 van het tussen België en Nederland op 13 mei 1963 te 's-Gravenhage gesloten Verdrag betreffende de verbinding tussen de Schelde en de Rijn, is bevoegd, met uitsluiting van iedere andere rechtsmacht, uitspraak te doen inzake alle geschillen die zich tussen beide Regeringen zouden voordoen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van de bepalingen van deze Overeenkomst.

  • 2 Voor wat de procedure en nadere bevoegdheden van de Arbitrale Commissie betreft gelden de bepalingen van Bijlage III van genoemd Verdrag.

  • 3 De Arbitrale Commissie doet uitspraak op grond van de bepaling van deze Overeenkomst en de algemene regels van het volkenrecht.

HOOFDSTUK VIII. Slotbepalingen

Artikel 20

Behoudens hetgeen in deze Overeenkomst is geregeld, zal Nederland geen financiële aanspraken jegens België doen gelden voor verdere oeververdedigingswerken welke te eniger tijd noodzakelijk mochten blijken ten gevolge van vóór 1986 door België verrichte baggerwerken.

Artikel 21

Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op die waarin beide Regeringen elkaar zullen hebben medegedeeld dat in hun land aan de voor inwerkingtreding noodzakelijke constitutionele vereisten is voldaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, hiertoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te Brussel de 6de januari 1993, in tweevoud in de Nederlandse taal.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) H. J. M. VAN NISPEN TOT SEVENAER

Jhr. Mr. H. J. M. van Nispen tot Sevenaer

Ambassadeur

Voor de Regering van het Koninkrijk België:

(w.g.) W. CLAES

W. Claes

Minister van Buitenlandse Zaken

Naar boven