Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, 's-Gravenhage , 01-05-1991

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-05-1992 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van Canada,

Geleid door de wens de samenwerking tussen de twee landen bij de opsporing, vervolging en bestrijding van misdaden doeltreffender te maken door voorzieningen te treffen voor wederzijdse rechtshulp in strafzaken,

zijn overeengekomen als volgt:

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit Verdrag

wordt verstaan onder „centrale autoriteit":

  • a. voor Canada: de Minister van Justitie;

  • b. voor het Koninkrijk der Nederlanden: de Minister van Justitie van Nederland, de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen, of de Minister van Justitie van Aruba, al naar het geval;

wordt verstaan onder „strafbaar feit":

  • a. wat Canada betreft, elk strafbaar feit als zodanig aangemerkt in een wet aangenomen door het Parlement of elk strafbaar feit als zodanig aangemerkt door de wetgever van een provincie;

  • b. wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, elk strafbaar feit als zodanig aangemerkt door de wetgever van Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba.

Artikel 2. Werkingssfeer

  • 1 De Partijen verlenen elkaar, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, wederzijdse rechtshulp in alle aangelegenheden verband houdend met de opsporing, vervolging en bestrijding van strafbare feiten.

  • 2 De rechtshulp omvat, onder meer:

    • a. het verstrekken van gegevens en voorwerpen;

    • b. het opsporen van de verblijfplaats en het identificeren van personen en voorwerpen;

    • c. het onderzoeken van plaatsen;

    • d. het betekenen van stukken;

    • e. het horen van getuigen onder ede of belofte en het verkrijgen van ander bewijs;

    • f. het uitvoeren van verzoeken om huiszoeking en inbeslagneming ter verkrijging van bewijs;

    • g. het verstrekken van processtukken en andere bescheiden;

    • h. het ter beschikking stellen van gedetineerden en andere personen om een getuigenverklaring af te leggen of medewerking te verlenen aan onderzoeken; en

    • i. het opsporen van, beslag leggen op en verbeurd verklaren van de baten van strafbare feiten en andere voorwerpen en de inning van boetes.

Artikel 3. Andere rechtshulp

Dit Verdrag sluit niet uit dat rechtshulp wordt verleend ingevolge andere overeenkomsten of regelingen tussen de Partijen of ingevolge door hun autoriteiten gevestigde praktijken.

Artikel 4. Verzoeken

  • 1 Verzoeken en antwoorden daarop geschieden schriftelijk en worden door de centrale autoriteiten rechtstreeks tot elkander gericht.

  • 2 In dringende omstandigheden kunnen, wanneer zulks is toegestaan door de centrale autoriteit van de aangezochte Staat, afschriften van antwoorden rechtstreeks worden verstrekt aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende Staat namens welke het verzoek was gedaan.

Artikel 5. Inhoud van de verzoeken en de taal waarin deze dienen te zijn gesteld

  • 1 Verzoeken om rechtshulp bevatten:

    • a. de naam en de functie van de bevoegde autoriteit die met het onderzoek of de vervolging waarop het verzoek betrekking heeft, is belast;

    • b. behalve in geval van verzoeken om betekening van processtukken, een beschrijving van de aard van het onderzoek of de vervolging, met inbegrip van een uiteenzetting van de desbetreffende feiten en de toepasselijke wetten;

    • c. het doel van het verzoek en de aard van de rechtshulp waarom wordt verzocht;

    • d. bijzonderheden van eventuele bijzondere procedures of vereisten die de verzoekende Staat in acht genomen wenst te zien;

    • e. aanduiding van de termijnen waarbinnen de inwilliging van het verzoek wordt gewenst en van de redenen daartoe; en

    • f. eventuele bijzondere vereisten met betrekking tot vertrouwelijkheid en de redenen daartoe.

  • 2 Verzoeken om rechtshulp bevatten, indien van toepassing, tevens het volgende:

    • a. de identiteit, de nationaliteit en de woon- of verblijfplaats van de persoon of personen op wie het onderzoek of de vervolging betrekking heeft;

    • b. een mededeling of onder ede of belofte afgelegde verklaringen worden verlangd;

    • c. een beschrijving van de schriftelijke bescheiden of voorwerpen die tot bewijs kunnen dienen, waarvan de uitlevering ter inbeslagneming wordt verlangd, alsmede een beschrijving van de persoon van wie zulks wordt verlangd, en, voor zover zulks niet anderszins is bepaald, de vorm waarin deze dienen te worden uitgeleverd en gewaarmerkt of gelegaliseerd;

    • d. een beschrijving van de plaats waar de huiszoeking dient te geschieden en van de voorwerpen welke in beslag dienen te worden genomen; en

    • e. gegevens betreffende de toelagen en onkostenvergoedingen waarop degene die in de verzoekende Staat verschijnt aanspraak kan maken.

  • 3 De aangezochte Staat kan om aanvullende inlichtingen verzoeken die nodig worden geacht om aan het verzoek te voldoen.

  • 4 Alle verzoeken gaan vergezeld van een vertaling in een officiële taal van de aangezochte Staat.

Artikel 6. Weigering of uitstel van rechtshulp

  • 1 Rechtshulp kan worden geweigerd indien naar de mening van de aangezochte Staat:

    • a. zijn nationale recht het zijn autoriteiten zou beletten de gevraagde rechtshulp te verlenen, indien het handelen of nalaten waarnaar in het verzoek wordt verwezen, zich binnen hun eigen rechtsgebied zou hebben voorgedaan; of

    • b. de tenuitvoerlegging van het verzoek zou kunnen leiden tot aantasting van zijn soevereiniteit, veiligheid of soortgelijke wezenlijke openbare belangen, of van de veiligheid van een persoon dan wel een te zware last zou leggen op zijn beschikbare middelen.

  • 2 Rechtshulp kan eveneens worden geweigerd om enigerlei reden voorzien in het recht van de aangezochte Staat.

  • 3 De aangezochte Staat kan de rechtshulp uitstellen indien de tenuitvoerlegging van het verzoek een onderzoek of vervolging in de aangezochte Staat zou kunnen doorkruisen.

  • 4 De aangezochte Staat:

    • a. stelt de verzoekende Staat onverwijld in kennis van de reden voor een weigering of uitstel van rechtshulp; of

    • b. overlegt, indien passend, met de verzoekende Staat ten einde vast te stellen of rechtshulp kan worden verleend onder de voorwaarden en op een wijze die de aangezochte Staat noodzakelijk acht.

Artikel 7. Uitvoering van verzoeken

Een verzoek wordt voortvarend en in overeenstemming met het recht van de aangezochte Staat uitgevoerd. De in het verzoek aangegeven procedures worden gevolgd, ook indien deze de aangezochte Staat onbekend zijn, behalve voor zover de wetten van de aangezochte Staat zulks verbieden.

Artikel 8. Bescherming van het vertrouwelijk karakter

  • 1 Op verzoek van de verzoekende Staat handhaaft de aangezochte Staat het vertrouwelijk karakter van een verzoek, de inhoud daarvan, de begeleidende bescheiden en alle handelingen verricht ingevolge het verzoek, behalve voor zover noodzakelijk om het verzoek uit te voeren.

  • 2 Indien het verzoek niet ten uitvoer kan worden gelegd zonder inbreuk te maken op de blijkens het verzoek gewenste handhaving van het vertrouwelijk karakter, deelt de aangezochte Staat zulks mede aan de verzoekende Staat, die vervolgens bepaalt of het verzoek niettemin dient te worden uitgevoerd.

Artikel 9. Het afleggen van getuigenverklaringen onder ede of belofte in de aangezochte Staat

  • 1 Wanneer wordt verzocht een persoon een getuigenverklaring te laten afleggen, kan de verzoekende Staat verlangen dat de verklaring door die persoon wordt afgelegd onder ede of belofte. Hiertoe wordt die persoon, indien nodig, gedagvaard om te verschijnen en te verklaren volgens de wet van de aangezochte Staat.

  • 2 Ongeacht of wordt verzocht de getuigenverklaring door een persoon te laten afleggen onder ede of belofte:

    • a. kan de verzoekende Staat bepaalde vragen aangeven die deze persoon waren te stellen;

    • b. kan de aangezochte Staat toestaan dat de verdachte, de raadsman van de verdachte en bevoegde autoriteiten van de verzoekende Staat, als vermeld in het verzoek, bij de tenuitvoerlegging van het verzoek aanwezig zijn;

    • c. staat de bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat toe dat aan de persoon die is opgeroepen om te getuigen vragen worden gesteld door iedere persoon wie het is toegestaan aanwezig te zijn bij de tenuitvoerlegging van het verzoek.

  • 3 Een persoon om wiens getuigenverklaring wordt verzocht, kan weigeren te antwoorden, wanneer:

    • a. het recht van de aangezochte Staat voor de betrokkene onder vergelijkbare omstandigheden in procedures die zijn ingesteld in de aangezochte Staat een verschoningsrecht of -plicht kent;

    • b. het recht van de verzoekende Staat voor de betrokkene in dergelijke procedures in de verzoekende Staat een verschoningsrecht of -plicht kent.

  • 4 Indien een persoon om wiens getuigenverklaring wordt verzocht in de aangezochte Staat zich erop beroept dat er ingevolge het recht van de verzoekende Staat een verschoningsrecht of -plicht bestaat, verstrekt de verzoekende Staat de aangezochte Staat ter zake een schriftelijke verklaring van een door de centrale autoriteit van de verzoekende Staat aangewezen persoon.

Artikel 10. Huiszoeking, inbeslagneming en uitlevering van bewijs

  • 1 De aangezochte Staat geeft, in zoverre zijn wet zulks toelaat, gevolg aan verzoeken om huiszoeking, inbeslagneming of de uitlevering ter inbeslagneming van schriftelijke bescheiden, of voorwerpen en de overdracht van aldus verkregen bewijsmateriaal, of afschriften daarvan, aan de verzoekende Staat, mits blijkens de in het verzoek vermelde gegevens zulke maatregelen krachtens de wet van de aangezochte Staat zouden zijn gerechtvaardigd.

  • 2 De aangezochte Staat verstrekt alle gegevens waarom de verzoekende Staat verzoekt met betrekking tot de uitlevering ter inbeslagneming, huiszoeking en inbeslagneming, met inbegrip van de plaats van inbeslagneming, de omstandigheden van inbeslagneming en de daaropvolgende bewaring van het in beslag genomen of uitgeleverde bewijsmateriaal.

  • 3 De verzoekende Staat voldoet aan alle voorwaarden die door de aangezochte Staat worden gesteld met betrekking tot op grond van dit artikel aan de verzoekende Staat overgedragen voorwerpen.

Artikel 11. Beschikbaarheid van gedetineerden om een getuigenverklaring af te leggen of medewerking te verlenen aan onderzoeken in de verzoekende Staat

  • 1 Een gedetineerde in de aangezochte Staat, om wiens aanwezigheid wordt verzocht in de verzoekende Staat om te getuigen of medewerking te verlenen aan een onderzoek, kan voor dat doel worden overgebracht, mits de betrokkene daarmede instemt.

  • 2 De verzoekende Staat heeft de bevoegdheid en de plicht de persoon in bewaring te houden en in detentie naar de aangezochte Staat te doen terugkeren, zodra de aanwezigheid van de betrokkene niet langer vereist is.

  • 3 Wanneer de duur van de opgelegde straf van een uit hoofde van dit artikel overgebrachte persoon verstrijkt terwijl deze persoon zich in de verzoekende Staat bevindt, wordt deze persoon in vrijheid gesteld en daarna behandeld als een persoon, als bedoeld in artikel 12.

Artikel 12. Beschikbaarheid van andere personen om een getuigenverklaring af te leggen of medewerking te verlenen aan onderzoeken in de verzoekende Staat

  • 1 Er kan een verzoek worden gedaan om rechtshulp bestaande uit het verkrijgen van de beschikking over een persoon om een getuigenverklaring af te leggen of om medewerking te verlenen aan een onderzoek in de verzoekende Staat.

  • 2 De aangezochte Staat nodigt, wanneer deze de zekerheid heeft verkregen dat de verzoekende Staat passende regelingen voor de veiligheid van deze persoon zal treffen, de betrokkene uit om mede te werken aan het onderzoek of als getuige te verschijnen in een procedure en verzoekt die persoon daartoe bereid te zijn.

Artikel 13. Vrijgeleide

  • 1 Dit artikel is van toepassing op personen die ermee instemmen een getuigenverklaring af te leggen of medewerking te verlenen aan een onderzoek in de verzoekende Staat ingevolge verzoeken op grond van artikel 11 of 12.

  • 2 Een zodanige persoon mag tijdens het verblijf in de verzoekende Staat niet:

    • a. in die Staat in detentie worden genomen, worden vervolgd of gestraft wegens enig strafbaar feit, of worden blootgesteld aan enige burgerrechtelijke rechtsvordering waaraan de betrokkene niet anderszins kon worden blootgesteld, met betrekking tot enig handelen of nalaten welk voorafging aan het vertrek van de betrokkene uit de aangezochte Staat; of

    • b. zonder zijn toestemming worden verplicht te getuigen in een andere procedure dan de procedure waarop het verzoek betrekking heeft.

  • 3 Het tweede lid is niet langer van toepassing wanneer de betrokkene vrijelijk kan vertrekken, doch de verzoekende Staat niet heeft verlaten binnen vijftien dagen nadat hem officieel is medegedeeld dat zijn verdere aanwezigheid niet langer is vereist, ofwel na die Staat te hebben verlaten is teruggekeerd.

  • 4 Degene die verschijnt voor een autoriteit in de verzoekende Staat mag niet worden blootgesteld aan vervolging wegens de afgelegde getuigenis, behalve in verband met meineed.

  • 5 Degene die ingevolge een verzoek van Canada als getuige verschijnt, kan weigeren te antwoorden indien hij daartoe het recht heeft krachtens het recht van Canada. Indien de betrokkene wegens zijn beroep een verschoningsrecht of -plicht heeft krachtens de wetten van het Koninkrijk der Nederlanden, omdat het verlangde antwoord betrekking heeft op beschermde informatie, streven de desbetreffende bevoegde autoriteiten van Canada ernaar te waarborgen dat de betrokkene niet wordt gedwongen zodanige informatie te openbaren.

  • 6 Degene die ingevolge een verzoek van het Koninkrijk der Nederlanden als getuige verschijnt, kan weigeren te antwoorden indien hij een verschoningsrecht of -plicht heeft krachtens de wetten van het Koninkrijk der Nederlanden of van Canada.

  • 7 Indien een persoon in de verzoekende Staat zich erop beroept dat er krachtens het recht van de aangezochte Staat een verschoningsrecht of -plicht bestaat, verstrekt de aangezochte Staat de verzoekende Staat een schriftelijke verklaring ter zake van een door de centrale autoriteit van de aangezochte Staat aangewezen persoon.

  • 8 De verzoekende Staat stelt een persoon wiens getuigenis of medewerking aan een onderzoek wordt verzocht in kennis van zijn recht op de hoogte te worden gesteld van de rechten, bescherming en verplichtingen die op grond van de wetten van de verzoekende Staat voor deze persoon gelden.

Artikel 14. Betekening van stukken

  • 1 De aangezochte Staat betekent elk hem ter betekening toegezonden stuk.

  • 2 De verzoekende Staat zendt een verzoek om betekening van een dagvaarding of oproeping om te verschijnen in de verzoekende Staat, binnen een redelijke termijn vóór de datum waarop de betrokkene moet verschijnen.

  • 3 De aangezochte Staat zendt een bewijs van de betekening aan de verzoekende Staat.

Artikel 15. Overheidsstukken en -documenten

  • 1 De aangezochte Staat verstrekt afschriften van voor een ieder toegankelijke stukken en documenten van ministeries en overheidsdiensten.

  • 2 De aangezochte Staat kan afschriften verstrekken van stukken, documenten of gegevens die in het bezit van een ministerie of overheidsdienst zijn, doch niet voor een ieder toegankelijk zijn, in dezelfde mate als waarin en op dezelfde voorwaarden als waarop deze toegankelijk zouden zijn voor zijn eigen politiefunctionarissen en rechterlijke autoriteiten.

Artikel 16. Verbeurdverklaring en boetes

  • 1 Op verzoek tracht de aangezochte Staat voorwerpen op te sporen van een persoon tegen wie een bevel tot verbeurdverklaring, een geldstraf of een ander bevel van soortgelijke strekking is of kan worden uitgevaardigd door een strafrechter in de verzoekende Staat.

  • 2 Wanneer de verzoekende Staat zijn voornemen te kennen geeft te verzoeken om tenuitvoerlegging van een bevel zoals bedoeld in het eerste lid met betrekking tot voorwerpen die zich bevinden in de aangezochte Staat, kan de verzoekende Staat de aangezochte Staat verzoeken de door zijn wetgeving toegestane maatregelen te treffen of procedures in te leiden ter voorkoming van transacties met, overdracht dan wel vervreemding van zulke voorwerpen.

  • 3 Een verzoek op grond van het tweede lid dient, naast de gegevens bedoeld in artikel 5, te omvatten:

    • a. een verklaring waaruit het bestaan en de inhoud van het bevel blijken; en

    • b. gegevens betreffende de identiteit en de nationaliteit van degene op wie het bevel betrekking heeft.

    De aangezochte Staat stelt de verzoekende Staat onverwijld in kennis van de naar aanleiding van het verzoek genomen maatregelen.

  • 4 Op verzoek draagt de aangezochte Staat, voor zover mogelijk op grond van zijn nationale recht, zorg voor uitvoering van een bevel zoals bedoeld in het eerste lid, uitgevaardigd door een rechter van de verzoekende Staat, dan wel voor inning van een door zulk een rechter opgelegde boete of stelt hij passende procedures in met betrekking tot de in de aangezochte Staat aangetroffen voorwerpen.

  • 5 Een verzoek ingevolge het vierde lid dient, naast de gegevens bedoeld in artikel 5, te bevatten:

    • a. een gewaarmerkt afschrift van het in de verzoekende Staat uitgevaardigde bevel of gewezen vonnis; en

    • b. een verklaring omtrent de mate waarin de tenuitvoerlegging van het bevel of de inning van de boete wordt verlangd.

  • 6 Voorwerpen verbeurd verklaard of ontnomen of boetes geïnd ingevolge dit artikel worden door de aangezochte Staat behouden, tenzij in een bepaald geval onderling anderszins wordt overeengekomen.

  • 7 Bij de toepassing van dit artikel worden de rechten van derden te goeder trouw geëerbiedigd.

Artikel 17. Waarmerking en legalisering

Op verzoek waarmerkt of legaliseert de aangezochte Staat, op een voor de verzoekende Staat aanvaardbare wijze, de op grond van dit Verdrag toe te zenden afschriften van stukken of documenten.

Artikel 18. Kosten

  • 1 De aangezochte Staat draagt de kosten die zijn gemoeid met de uitvoering van het verzoek om rechtshulp, met uitzondering van de door de verzoekende Staat te dragen:

    • a. kosten die verband houden met de overkomst van een persoon van of naar het grondgebied van de verzoekende Staat, alsook alle honoraria, toelagen en onkostenvergoedingen die aan die persoon verschuldigd zijn tijdens zijn verblijf in de verzoekende Staat ingevolge een verzoek uit hoofde van de artikelen 11 of 12; en

    • b. kosten die verband houden met de overkomst van ambtenaren die zijn belast met de bewaking of begeleiding.

  • 2 Indien blijkt dat de tenuitvoerlegging van het verzoek bovenmatige kosten met zich meebrengt, plegen de Partijen overleg om de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verzochte rechtshulp kan worden verleend, vast te stellen.

Artikel 19. Overleg

  • 1 De Partijen plegen, op verzoek van één hunner, onverwijld overleg over de uitlegging en toepassing van dit Verdrag.

  • 2 De Partijen kunnen aanvullende regelingen treffen en praktische maatregelen uitwerken ten einde de toepassing van dit Verdrag te vergemakkelijken.

Artikel 20. Territoriale toepasselijkheid

  • 1 Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft is dit Verdrag van toepassing op het grondgebied van het gehele Koninkrijk, behoudens het bepaalde in het tweede lid.

  • 2 Dit Verdrag is tussen Canada en de buiten Europa gelegen delen van het Koninkrijk der Nederlanden niet van toepassing op de in artikel 16 bedoelde rechtshulp totdat het Koninkrijk der Nederlanden Canada in kennis stelt van het tegendeel.

Artikel 21. Inwerkingtreding

  • 1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop de Verdragsluitende Staten elkander ervan in kennis hebben gesteld dat aan hun wettelijke vereisten is voldaan.

  • 2 Dit Verdrag is van toepassing op verzoeken ingediend nadat het in werking is getreden, zelfs indien het desbetreffende handelen of nalaten zich voordeed voor die datum.

Artikel 22. Beëindiging

  • 1 Elk van beide Partijen kan dit Verdrag te allen tijde beëindigen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere Partij. De beëindiging wordt van kracht zes maanden na de datum van ontvangst van een zodanige kennisgeving.

  • 2 Beëindiging van dit Verdrag door het Koninkrijk der Nederlanden kan beperkt worden tot één van zijn samenstellende delen.

TEN BLIJKE WAARVAN de vertegenwoordigers van de beide Regeringen, daartoe gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Den Haag, 1 mei 1991 in tweevoud in de Nederlandse, de Engelse en de Franse taal, zijnde elke tekst gelijkelijk authentiek.

Nr. I

MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Directie Verdragen

DVE/VV-55013

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken biedt de Ambassade van Canada zijn complimenten aan en heeft de eer te verwijzen naar de onderhandelingen die hebben plaatsgevonden tussen Canada en het Koninkrijk der Nederlanden omtrent het sluiten van een Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken.

Deze Nota vormt de weergave van de overeenstemming die in het kader van bovengenoemde onderhandelingen is bereikt.

  • 1. Verdragen inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, alsmede andere vormen van internationale samenwerking in rechtszaken, hebben tot doel de belangen van een doeltreffende en behoorlijke rechtsbedeling te dienen, de doelstellingen van het internationaal publiekrecht te bevorderen en competentiegeschillen tussen de partijen bij dergelijke verdragen te vermijden.

  • 2. De Canadese en Nederlandse bevoegde autoriteiten komen overeen zoveel mogelijk samen te werken ter voorkoming en regeling van competentiegeschillen, die zowel Canada als Nederland aangaan, naar aanleiding van aanspraken van een derde Staat om zijn rechtsmacht uit te oefenen op het grondgebied van één van beide landen ten aanzien van natuurlijke personen of rechtspersonen die naar de mening van het andere land onder zijn rechtsmacht vallen.

  • 3. Daartoe plegen de Canadese en Nederlandse bevoegde autoriteiten overleg met elkander teneinde een gezamenlijk standpunt te bepalen over de wijzen en de middelen om het competentiegeschil met de betrokken derde Staat te vermijden of te beslechten, of de gevolgen daarvan tot een minimum te beperken.

Deze Nota en de Nota van de Ambassade vormen een weergave van overeenstemming tussen de twee regeringen welke van kracht zal worden op de datum waarop het Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in werking treedt. Deze overeenstemming kan door beide partijen schriftelijk, langs de diplomatieke kanalen worden beëindigd na een opzegtermijn van zes maanden.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken maakt van deze gelegenheid gebruik om de Ambassade van Canada de hernieuwde verzekering van zijn zeer bijzondere hoogachting te geven.

's-Gravenhage, 1 mei 1991

Aan de Ambassade van Canada

te

's-Gravenhage

Nr. II

CANADIAN EMBASSY

Note 067

De Ambassade van Canada biedt het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn complimenten aan en heeft de eer te verwijzen naar de nota van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 1 mei 1991, welke als volgt luidt:

[Red: (Zoals in Nr. I)]

De Ambassade van Canada bevestigt instemming met de inhoud van de Nota van het Ministerie van 1 mei 1991 en dat deze Nota en de Nota van het Ministerie samen een weergave van overeenstemming vormen tussen de twee regeringen welke van kracht zal worden op de datum waarop het Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in werking treedt. Deze overeenstemming kan door beide partijen schriftelijk, langs de diplomatieke kanalen worden beëindigd na een opzegtermijn van zes maanden.

De Ambassade van Canada maakt van deze gelegenheid gebruik om het Ministerie van Buitenlandse Zaken de hernieuwde verzekering van zijn bijzondere hoogachting te geven.

's-Gravenhage, 1 mei 1991

Aan het Ministerie

van Buitenlandse Zaken

's-Gravenhage

Naar boven