Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, Canberra, 26-10-1988

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-06-1991 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken

Het Koninkrijk der Nederlanden

en Australië

Geleid door de wens in zo ruim mogelijke mate met elkander samen te werken ter bestrijding van misdaad,

Zijn als volgt overeengekomen:

Artikel 1. Werkingssfeer

  • 1 De Verdragsluitende Partijen verlenen elkander in overeenstemming met dit Verdrag rechtshulp ten behoeve van de opsporing en vervolging in strafzaken.

  • 2 Deze rechtshulp bestaat uit:

    • (a) het afnemen van getuigenverklaringen onder ede of belofte;

    • (b) het verstrekken van processtukken en andere bescheiden;

    • (c) het opsporen van de verblijfplaats en het identificeren van personen;

    • (d) het ten uitvoer leggen van verzoeken om huiszoeking en inbeslagneming;

    • (e) het verkrijgen van de beschikking over gedetineerden om een getuigenverklaring af te leggen of medewerking te verlenen aan het onderzoek;

    • (f) het verkrijgen van de beschikking over andere personen om een getuigenverklaring af te leggen of medewerking te verlenen aan een onderzoek;

    • (g) het betekenen van stukken;

    • (h) maatregelen om de baten van strafbare feiten op te sporen, daarop beslag te leggen en deze verbeurd te verklaren; en

    • (i) andere rechtshulp die strookt met de doelstellingen van dit Verdrag en welke niet in strijd is met het recht van de aangezochte Staat.

  • 3 Deze rechtshulp omvat niet:

    • (a) de inverzekeringstelling of bewaring van personen met het oog op uitlevering;

    • (b) de tenuitvoerlegging in de aangezochte Staat van in de verzoekende Staat uitgesproken strafvonnissen, behalve voor zover zulks is toegestaan krachtens de wet van de aangezochte Staat en dit Verdrag; en

    • (c) de overbrenging van gedetineerden voor de tenuitvoerlegging van vonnissen.

Artikel 2. Andere vormen van samenwerking

Dit Verdrag laat bestaande verplichtingen tussen de Verdragsluitende Partijen uit hoofde van andere verdragen of regelingen onverlet en belet de Verdragsluitende Partijen niet elkander rechtshulp te verlenen uit hoofde van andere verdragen of regelingen.

Artikel 3. Centrale Autoriteiten

  • 1 De Verdragsluitende Partijen wijzen elk een Centrale Autoriteit aan die de in dit Verdrag bedoelde verzoeken verzendt en ontvangt. Zolang de desbetreffende Verdragsluitende Partij niet een andere autoriteit aanwijst, treedt voor Australië het Attorney-General's Department te Canberra op als Centrale Autoriteit, terwijl voor het Koninkrijk der Nederlanden als Centrale Autoriteit optreden:

    - voor het Koninkrijk in Europa:

    Het Ministerie van Justitie te 's-Gravenhage;

    - voor de Nederlandse Antillen:

    Het Ministerie van Justitie te Willemstad, Curaçao; en

    - voor Aruba:

    Het Ministerie van Justitie te Oranjestad, Aruba

  • 2 Verzoeken om rechtshulp worden gedaan door tussenkomst van de Centrale Autoriteiten, die zorg dragen voor de onverwijlde uitvoering van deze verzoeken.

Artikel 4. Weigering van rechtshulp

  • 1 Rechtshulp wordt geweigerd indien:

    • (a) het verzoek betrekking heeft op een strafbaar feit dat door de aangezochte Staat wordt beschouwd als een delict naar diens militaire strafrecht en dat niet tevens een delict is naar diens gewone strafwet;

    • (b) het verzoek betrekking heeft op een strafbaar feit ter zake waarvan de dader onherroepelijk is vrijgesproken of is gegratieerd, de opgelegde straf heeft ondergaan, of ter zake waarvan de aangezochte Staat heeft besloten af te zien van vervolging;

    • (c) er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat het verzoek om rechtshulp is gedaan ter bevordering van de vervolging van een persoon op grond van diens ras, geslacht, godsdienst, nationaliteit of politieke overtuiging, of dat de positie van deze persoon om één van deze redenen ongunstig dreigt te worden beïnvloed; of

    • (d) de aangezochte Staat van mening is dat het verzoek, indien daaraan gevolg zou worden gegeven, zou kunnen leiden tot een ernstige aantasting van zijn soevereiniteit, veiligheid, nationaal belang of soortgelijke wezenlijke belangen.

  • 2 Rechtshulp kan worden geweigerd indien:

    • (a) het verzoek betrekking heeft op een strafbaar feit dat door de aangezochte Staat wordt beschouwd als een politiek delict;

    • (b) het verzoek betrekking heeft op een feit, bestaande uit beweerd handelen of nalaten dat, indien zulks had plaatsgevonden binnen het rechtsgebied van de aangezochte Staat, geen strafbaar feit zou hebben opgeleverd;

    • (c) de verlening van de verzochte rechtshulp een onderzoek of een strafrechtelijke of civielrechtelijke vervolging in de aangezochte Staat zou kunnen schaden, de veiligheid van een persoon zou kunnen aantasten of een te zware last zou leggen op de die Staat ten dienste staande middelen.

  • 3 Alvorens een verzoek om rechtshulp te weigeren overweegt de aangezochte Staat of rechtshulp kan worden verleend onder voorwaarden die hij noodzakelijk acht. Indien de verzoekende Staat aanvaardt dat rechtshulp wordt verleend onder die voorwaarden, dient hij aan de voorwaarden te voldoen.

Artikel 5. Inhoud van de verzoeken

  • 1 Verzoeken om rechtshulp bevatten:

    • (a) de naam van de bevoegde autoriteit die met het onderzoek of de vervolging waarop het verzoek betrekking heeft, is belast;

    • (b) een beschrijving van de aard van de strafzaak, met inbegrip van een vermelding van de toepasselijke wet;

    • (c) behalve in geval van verzoeken om betekening van processtukken, anders dan dagvaardingen, een beschrijving van het wezen van de beweerde gedragingen, of zaken die moeten worden onderzocht;

    • (d) het doel van het verzoek en de aard van de rechtshulp waarom wordt verzocht;

    • (e) bijzonderheden van eventuele bijzondere procedures of vereisten die de verzoekende Staat in acht genomen wenst te zien;

    • (f) de vereisten, zo deze er zijn, met betrekking tot vertrouwelijkheid en de redenen daartoe; en

    • (g) aanduiding van de termijnen waarbinnen de inwilliging van het verzoek wordt gewenst.

  • 2 Verzoeken om rechtshulp bevatten tevens, voor zover noodzakelijk en in zoverre zulks mogelijk is:

    • (a) de identiteit, de nationaliteit en de woon- of verblijfplaats van de persoon of personen op wie het onderzoek of de vervolging betrekking heeft;

    • (b) een mededeling of onder ede of belofte afgelegde verklaringen worden verlangd;

    • (c) een beschrijving van de inlichtingen, de verklaring of het bewijsmiddel waarom wordt verzocht;

    • (d) een beschrijving van de te overleggen bescheiden, verbalen of bewijsstukken, alsmede een beschrijving van de persoon die in aanmerking komt om tot overlegging daarvan te worden verzocht en, voor zover zulks niet anderszins is bepaald, de vorm waarin deze dienen te worden vermenigvuldigd en gewaarmerkt; en

    • (e) gegevens betreffende de toelagen en onkostenvergoedingen waarop degene die in de verzoekende Staat verschijnt aanspraak kan maken.

  • 3 Een verzoek en alle begeleidende bescheiden afkomstig van Australië zijn in het Engels gesteld of in het Nederlands vertaald. Een verzoek en alle begeleidende bescheiden afkomstig van het Koninkrijk der Nederlanden zijn gesteld dan wel vertaald in het Engels.

  • 4 Indien de aangezochte Staat van oordeel is dat de in het verzoek vervatte inlichtingen niet voldoende zijn overeenkomstig dit Verdrag om aan het verzoek gevolg te kunnen geven, kan die Staat verzoeken om aanvullende inlichtingen.

Artikel 6. Uitvoering van verzoeken

  • 1 Voor zover zulks is toegestaan door zijn wet, verleent de aangezochte Staat rechtshulp overeenkomstig de in het verzoek genoemde vereisten en geeft hij zo spoedig mogelijk na ontvangst gevolg aan het verzoek.

  • 2 De aangezochte Staat kan de toezending van de stukken waarom is verzocht uitstellen indien deze stukken nodig zijn voor een procedure in die Staat. De aangezochte Staat verstrekt op verzoek gewaarmerkte afschriften van bescheiden.

  • 3 De aangezochte Staat stelt de verzoekende Staat onverwijld in kennis van omstandigheden, zodra deze de aangezochte Staat bekend zijn, die de inwilliging van het verzoek aanzienlijk zouden kunnen vertragen.

  • 4 De aangezochte Staat stelt de verzoekende Staat onverwijld in kennis van een besluit van de aangezochte Staat om geheel of gedeeltelijk niet aan het verzoek om rechtshulp gevolg te geven, alsmede van de redenen voor dat besluit.

Artikel 7. Terugzending van de stukken aan de aangezochte Staat

Wanneer de aangezochte Staat zulks verzoekt, zendt de verzoekende Staat na de voltooiing van de procedure aan de aangezochte Staat de stukken terug die de aangezochte Staat ter uitvoering van het verzoek heeft verstrekt.

Artikel 8. Bescherming van het vertrouwelijk karakter van de gegevens en beperking van het gebruik van het bewijsmateriaal en de inlichtingen

  • 1 De aangezochte Staat handhaaft, in zoverre daarom wordt verzocht, het vertrouwelijk karakter van een verzoek om rechtshulp, de inhoud van een verzoek en begeleidende bescheiden, en het feit dat dergelijke rechtshulp wordt verleend. Indien het verzoek niet ten uitvoer kan worden gelegd zonder het vertrouwelijk karakter aan te tasten, deelt de aangezochte Staat zulks mede aan de verzoekende Staat, die vervolgens bepaalt in hoeverre hij het verzoek wenst te doen uitvoeren.

  • 2 De verzoekende Staat handhaaft, indien zulks is gevraagd, het vertrouwelijk karakter van bewijs en inlichtingen door de aangezochte Staat verstrekt, behalve in zoverre het bewijs en de inlichtingen nodig zijn voor het onderzoek en de vervolging die in het verzoek zijn beschreven.

  • 3 De verzoekende Staat mag het verkregen bewijs of de daaruit afgeleide inlichtingen niet gebruiken voor andere doeleinden dan vermeld in het verzoek zonder de voorafgaande toestemming van de aangezochte Staat.

Artikel 9. Betekening van dagvaardingen

Een verzoek om betekening van een dagvaarding wordt ten minste 45 dagen vóór de datum waarop iemand persoonlijk in de verzoekende Staat moet verschijnen aan de aangezochte Staat gericht. In spoedgevallen kan de aangezochte Staat van dit vereiste afzien.

Artikel 10. Afleggen van getuigenverklaringen

  • 1 Wanneer een verzoek wordt gedaan ten behoeve van een vervolging in een strafzaak in de verzoekende Staat, laat de aangezochte Staat op verzoek, ter toezending aan de verzoekende Staat, getuigen onder ede of belofte verklaringen afleggen.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel kan onder het doen afleggen van getuigenverklaringen de last tot uitlevering van stukken, dossiers of ander materiaal geacht te zijn begrepen.

  • 3 In verzoeken uit hoofde van dit artikel geeft de verzoekende Staat aan welke vragen moeten worden gesteld aan de getuigen of over welke onderwerpen zij moeten worden gehoord.

  • 4 Wanneer iemand naar aanleiding van een verzoek om rechtshulp een getuigenverklaring moet afleggen ten behoeve van een vervolging in de verzoekende Staat, kunnen de partijen bij de desbetreffende zaak in de verzoekende Staat, hun wettelijke vertegenwoordigers of de vertegenwoordigers van de verzoekende Staat, aanwezig zijn en degene die de getuigenverklaring aflegt, ondervragen, zulks met inachtneming van het recht van de aangezochte Staat.

  • 5 Degene die naar aanleiding van een verzoek om rechtshulp wordt verzocht te getuigen in de aangezochte Staat kan weigeren een verklaring af te leggen wanneer:

    • (a) het recht van de aangezochte Staat voor hem of haar onder vergelijkbare omstandigheden in procedures die zijn ingesteld in de aangezochte Staat een verschoningsrecht of -plicht kent; of

    • (b) het recht van de verzoekende Staat voor hem of haar in dergelijke procedures in de verzoekende Staat een verschoningsrecht of -plicht kent.

  • 6 Indien iemand zich erop beroept dat er ingevolge het recht van de verzoekende Staat een verschoningsrecht of -plicht bestaat om te weigeren te getuigen, neemt de aangezochte Staat wat dit aangaat genoegen met een schriftelijke verklaring van de Centrale Autoriteit van de verzoekende Staat.

Artikel 11. Verkrijging van verklaringen van personen anders dan onder ede of belofte

Wanneer een verzoek om verkrijging van verklaringen van personen is gedaan ten behoeve van een onderzoek of vervolging in een strafzaak in de verzoekende Staat, tracht de aangezochte Staat deze verklaringen te verkrijgen.

Artikel 12. Beschikbaarheid van gedetineerden om getuigenverklaringen af te leggen of medewerking te verlenen aan onderzoeken

  • 1 Een gedetineerde in de aangezochte Staat kan op verzoek van de verzoekende Staat tijdelijk worden overgebracht naar de verzoekende Staat om getuigenverklaringen af te leggen of om medewerking te verlenen aan onderzoeken.

  • 2 De aangezochte Staat brengt een gedetineerde niet over naar de verzoekende Staat zonder de instemming van de gedetineerde.

  • 3 Zolang de oorspronkelijke straftijd van een gedetineerde in de aangezochte Staat niet is verstreken, houdt de verzoekende Staat de gedetineerde in bewaring en doet hij de betrokken gedetineerde zo spoedig mogelijk in detentie terugkeren naar de aangezochte Staat.

  • 4 Wanneer de opgelegde straftijd van een uit hoofde van dit artikel overgebrachte persoon verstrijkt terwijl deze persoon zich in de verzoekende Staat bevindt, wordt deze persoon daarna in vrijheid gesteld en behandeld als een persoon zoals bedoeld in artikel 13.

Artikel 13. Beschikbaarheid van andere personen om getuigenverklaringen af te leggen of om medewerking te verlenen aan onderzoeken

  • 1 De verzoekende Staat kan de aangezochte Staat verzoeken om rechtshulp bestaande uit het verkrijgen van de beschikking over een persoon om als getuige op te treden in een strafzaak in de verzoekende Staat, tenzij deze persoon de verdachte is, of om medewerking te verlenen aan onderzoeken met betrekking tot een strafzaak in de verzoekende Staat.

  • 2 De aangezochte Staat nodigt, wanneer deze de zekerheid heeft verkregen dat de verzoekende Staat bevredigende regelingen voor de veiligheid van deze persoon zal treffen, de betrokkene uit om als getuige te verschijnen of medewerking te verlenen aan onderzoeken en licht de betrokkene in over de voorwaarden en beschermende maatregelen met betrekking tot zijn of haar aanwezigheid in de verzoekende Staat.

Artikel 14. Vrijgeleide

  • 1 Degene die ermee instemt te getuigen of medewerking te verlenen aan een onderzoek in de verzoekende Staat uit hoofde van artikel 12 of 13 mag tijdens het verblijf in de verzoekende Staat ingevolge een verzoek:

    • (a) in die Staat niet in hechtenis worden genomen, worden vervolgd of gestraft wegens een strafbaar feit, of worden blootgesteld aan een burgerrechtelijke rechtsvordering waaraan de betrokkene niet anderszins kon worden blootgesteld, met betrekking tot enig handelen of nalaten welk voorafging aan het vertrek van de betrokkene uit de aangezochte Staat; of

    • (b) niet zonder zijn of haar toestemming worden verplicht te getuigen in een andere procedure dan de procedure waarop het verzoek betrekking heeft.

  • 2 Het eerste lid van dit artikel is niet langer van toepassing wanneer de betrokkene, mits hij of zij niet krachtens artikel 12 als gedetineerde is overgebracht, vrijelijk kan vertrekken, doch de verzoekende Staat niet heeft verlaten binnen dertig dagen nadat hem of haar officieel is medegedeeld dat zijn of haar aanwezigheid niet langer is vereist, ofwel is teruggekeerd na die Staat te hebben verlaten.

  • 3 Degene die ingevolge een verzoek uit hoofde van artikel 12 of 13 verschijnt voor een autoriteit in een verzoekende Staat mag niet worden blootgesteld aan vervolging wegens de afgelegde getuigenis, behalve in verband met meineed op grond van de wet van die Staat.

  • 4 Degene die niet instemt met een verzoek uit hoofde van artikel 12 of 13 mag om die reden niet aan enige straf worden blootgesteld of worden onderworpen aan enig dwangmiddel, ongeacht of in het verzoek het tegendeel is gesteld.

  • 5 Degene die ingevolge een verzoek om rechtshulp als getuige verschijnt in de verzoekende Staat kan weigeren een getuigenverklaring af te leggen indien hij of zij daartoe verplicht is ingevolge de wet van de aangezochte Staat.

  • 6 Indien iemand zich erop beroept verplicht te zijn om te weigeren een getuigenverklaring af te leggen ingevolge het recht van de aangezochte Staat, neemt de verzoekende Staat wat dit aangaat genoegen met een schriftelijke verklaring van de Centrale Autoriteit van de aangezochte Staat.

Artikel 15. Verstrekking van openbare en officiële stukken

  • 1 De aangezochte Staat verstrekt afschriften van stukken en documenten die voor een ieder toegankelijk zijn als onderdeel van een openbaar register of anderszins, dan wel beschikbaar zijn voor aankoop door het publiek.

  • 2 De aangezochte Staat kan naar eigen goeddunken afschriften van officiële stukken of documenten verstrekken, op dezelfde wijze en dezelfde voorwaarden als waarop dergelijke stukken of documenten worden verstrekt aan zijn eigen politiefunctionarissen en rechterlijke autoriteiten.

Artikel 16. Waarmerking

  • 1 De Verdragsluitende Partijen waarmerken op verzoek uit hoofde van dit Verdrag aan de andere Partij toe te zenden stukken of ander materiaal.

  • 2 Voor de toepassing van dit Verdrag wordt een stuk of een ander voorwerp geacht te zijn gewaarmerkt indien:

    • (a) het is ondertekend of geattesteerd door een rechter, magistraat of andere functionaris in of van de Staat die het stuk zendt; en

    • (b) het is gewaarmerkt met een officieel stempel van een minister, van een ministerie of een overheidsfunctionaris van de Staat die het stuk zendt.

Artikel 17. Huiszoeking en inbeslagneming

  • 1 De aangezochte Staat geeft, in zoverre zijn wet zulks toelaat, gevolg aan verzoeken om huiszoeking, inbeslagneming en afgifte van voorwerpen aan de verzoekende Staat, mits het verzoek gegevens bevat die een dergelijk optreden rechtvaardigen krachtens de wet van de aangezochte Staat.

  • 2 De aangezochte Staat verstrekt alle gegevens waarom de verzoekende Staat verzoekt met betrekking tot het resultaat van een huiszoeking, de plaats van inbeslagneming, de omstandigheden waaronder deze plaatsvindt, alsmede de daaropvolgende bewaring van de in beslag genomen voorwerpen.

  • 3 De verzoekende Staat voldoet aan alle voorwaarden die door de aangezochte Staat worden gesteld met betrekking tot in beslag genomen voorwerpen die worden afgegeven aan de verzoekende Staat.

Artikel 18. Baten van een strafbaar feit

  • 1 De aangezochte Staat stelt op verzoek alles in het werk om na te gaan of zich binnen het rechtsgebied enige baten van het beweerde strafbare feit bevinden en licht de verzoekende Staat in over de resultaten van het onderzoek. Bij het doen van het verzoek stelt de verzoekende Staat de aangezochte Staat in kennis van de gronden waarop hij meent dat bedoelde baten zich bevinden binnen het rechtsgebied van laatstgenoemde Staat.

  • 2 De aangezochte Staat geeft gevolg aan een bevel tot verbeurdverklaring met betrekking tot de baten van een strafbaar feit of een andere maatregel met soortgelijke strekking, uitgaande van of gegeven door een rechter in de verzoekende Staat.

  • 3 Wanneer de verzoekende Staat zijn voornemen te kennen geeft te verzoeken om tenuitvoerlegging van een bevel tot verbeurdverklaring of een soortgelijke maatregel, neemt de aangezochte Staat de met zijn wet overeenkomende maatregelen ter voorkoming van transacties met, of onttrekking dan wel vervreemding van de voorwerpen waarop deze bevelen betrekking hebben of kunnen hebben.

  • 4 Uit hoofde van dit Verdrag verbeurd verklaarde voorwerpen blijven achter in de aangezochte Staat, tenzij in een bepaald geval onderling anderszins is besloten.

  • 5 Bij de toepassing van dit artikel worden de rechten van derden te goeder trouw geëerbiedigd.

Artikel 19. Aanvullende regelingen

De Centrale Autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen kunnen onderling aanvullende regelingen treffen ter vergemakkelijking van de uitvoering van dit Verdrag, in zoverre dergelijke regelingen stroken met de wetten van beide Verdragsluitende Partijen.

Artikel 20. Kosten

De aangezochte Staat draagt de kosten die zijn gemoeid met de uitvoering van het verzoek om rechtshulp, met uitzondering van de door de verzoekende Staat te dragen:

  • (a) kosten die verband houden met de overkomst van een persoon van of naar het grondgebied van de aangezochte Staat, alsook alle honoraria, toelagen en onkostenvergoedingen die aan de betrokkene verschuldigd zijn tijdens zijn of haar verblijf in de verzoekende Staat ingevolge een verzoek uit hoofde van de artikelen 12 of 13;

  • (b) kosten die verband houden met de overkomst van ambtenaren die zijn belast met de bewaking of begeleiding; en

  • (c) uitzonderlijke kosten, zo de aangezochte Staat daarom verzoekt, die gemoeid zijn met de uitvoering van het verzoek.

Artikel 21. Overleg

De Verdragsluitende Partijen plegen, op verzoek van één hunner, onverwijld overleg over de uitlegging, de toepassing of de uitvoering van dit Verdrag, hetzij in het algemeen, hetzij met betrekking tot een bijzonder geval.

Artikel 22. Inwerkingtreding

  • 1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkander ervan in kennis hebben gesteld dat aan hun wettelijke vereisten is voldaan.

  • 2 Dit Verdrag is van toepassing op verzoeken die uit hoofde hiervan worden gedaan, ongeacht of het desbetreffende handelen of nalaten zich voordeed voor de inwerkingtreding van het Verdrag.

Artikel 23. Territoriale toepasselijkheid

  • 1 Behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, is dit Verdrag wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft van toepassing op het grondgebied van het gehele Koninkrijk.

  • 2 Dit Verdrag is tussen Australië en de buiten Europa gelegen delen van het Koninkrijk der Nederlanden niet van toepassing op de in artikel 18 bedoelde rechtshulp totdat het Koninkrijk der Nederlanden Australië in kennis stelt van het tegendeel.

Artikel 24. Beëindiging

  • 1 Elk van beide Verdragsluitende Partijen kan dit Verdrag te allen tijde beëindigen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere Partij. De beëindiging wordt van kracht zes maanden na de datum van ontvangst van een zodanige kennisgeving.

  • 2 Beëindiging van dit Verdrag door het Koninkrijk der Nederlanden kan beperkt worden tot één van zijn samenstellende delen.

GEDAAN te Canberra op 26 oktober 1988 in de Nederlandse en de Engelse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Naar boven