Besluit experiment instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie

[Regeling vervalt per 01-10-2024.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-02-2019 t/m heden

Besluit van 15 december 2017, houdende bepalingen voor een experiment met instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie gericht op onder meer een vermindering van de lasten die gepaard gaan met de accreditatie in het hoger onderwijs (Besluit experiment instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 25 april 2017, nr. WJZ/1084526 (7158), directie Wetgeving en Juridische Zaken, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 1.7a, eerste en tweede lid, en 5a.2, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 24 augustus 2017, nr. W05.17.0122/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 december 2017, nr. 1262175 (7158), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • accreditatiekader: accreditatiekader als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • deelnemende instelling: instelling voor hoger onderwijs die op grond van artikel 10 is geselecteerd voor deelname aan het experiment;

  • erkenning ITK: erkenning ITK als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • instelling voor hoger onderwijs: instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • instellingsaccreditatie: instellingsaccreditatie, verleend op grond van artikel 11;

  • instellingsbestuur: instellingsbestuur als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • kwaliteitsaspecten I:

    • a. het beoogde eindniveau van de opleiding, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is; en

    • b. het gerealiseerde eindniveau van de opleiding, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is;

  • kwaliteitsaspecten II:

    • a. voor zover het een deelnemende instelling betreft waaraan een erkenning ITK is verleend:

      • 1°. de inhoud en opzet van het onderwijsprogramma;

      • 2°. de kwaliteit van het docententeam; en

      • 3°. de deugdelijkheid van de beoordeling, toetsing en examinering van de studenten;

    • b. voor zover het een deelnemende instelling betreft waaraan geen erkenning ITK is verleend:

      • 1°. de inhoud en opzet van het onderwijsprogramma;

      • 2°. de kwaliteit van het docententeam;

      • 3°. de opleidingsspecifieke voorzieningen alsmede de instellingsbrede voorzieningen die van invloed zijn op de kwaliteit van de opleiding, daaronder mede begrepen voldoende studiebegeleiding en voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen;

      • 4°. de vormgeving en effectiviteit van de interne kwaliteitszorg gericht op de systematische verbetering van de opleiding; en

      • 5°. de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering van de studenten;

  • medezeggenschapsraad: gezamenlijke vergadering als bedoeld in artikel 9.30a, 10.16b, of 11.13 van de wet, universiteitsraad als bedoeld in artikel 9.31 of 11.13 van de wet, of medezeggenschapsraad als bedoeld in artikel 10.17 van de wet;

  • NVAO: accreditatieorgaan als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de wet;

  • Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • wet: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Hoofdstuk 2. Doel, duur en inhoud van het experiment

Paragraaf 2.1. Doel en duur van het experiment

Artikel 2. Doel van het experiment

Het doel van het experiment is te onderzoeken of de introductie van instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie voor de deelnemende instellingen voor hoger onderwijs leidt tot:

  • a. het versterken van de kwaliteitscultuur binnen de instelling voor hoger onderwijs;

  • b. meer eigenaarschap voor studenten en docenten;

  • c. een doelmatiger accreditatiestelsel, met minder ervaren lasten, minder administratieve lasten en hogere baten.

Artikel 3. Start en duur van het experiment

Onverminderd artikel 10, vijfde lid, vangt het experiment aan op 1 september 2018 en eindigt op 30 september 2024.

Paragraaf 2.2. Afwijkingen van de wet

Artikel 5. Afwijking van de wet; accreditatiekader

  • 1 Het accreditatieorgaan werkt in afwijking van artikel 5.3 van de wet voor de verlening van de accreditatie in het kader van dit experiment volgens de wijze beschreven in de bijlage bij dit besluit. Voor zover in bijlage 1, behorende bij dit besluit, geen afwijking is beschreven, is het accreditatiekader, bedoeld in artikel 5.3 van de wet, van toepassing.

  • 2 Voor de beoordeling van de kwaliteitsaspecten II wordt in afwijking van artikel 5.3 van de wet ten minste voldaan aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 2, behorende bij dit besluit.

Artikel 6. Afwijking van de wet; lichte opleidingsaccreditatie

Indien aan een instellingsbestuur instellingsaccreditatie is verleend worden de opleidingen aan die instelling, in afwijking van de artikelen 5.11 tot en met 5.19 en 5.25 van de wet, bij accreditatie beoordeeld op grond van paragraaf 2.5.

Paragraaf 2.3. Aanvraag en selectie deelname aan het experiment

Artikel 8. Aanvraag tot deelname aan het experiment

  • 1 Een aanvraag tot deelname aan het experiment wordt uiterlijk 8 weken na de datum van inwerkingtreding van dit besluit door het instellingsbestuur ingediend bij Onze Minister.

  • 2 Een aanvraag die na deze datum wordt ingediend, kan uitsluitend door Onze Minister worden gehonoreerd indien minder dan zes instellingen voor hoger onderwijs zijn toegelaten tot deelname aan het experiment en indien niet meer dan een jaar is verstreken na 1 september 2018. Volledige aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

Artikel 9. Vereisten voor deelname aan het experiment

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag van een instellingsbestuur toestemming verlenen voor deelname aan het experiment, indien:

    • a. het instellingsbestuur:

      • 1°. van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs, instemming van de medezeggenschapsraad heeft verkregen voor deelname aan het experiment met bepaalde opleidingen, of

      • 2°. van een niet-bekostigde instelling voor hoger onderwijs, voldoende draagvlak voor deelname aan het experiment met bepaalde opleidingen aantoont onder studenten en docenten;

    • b. aan de opleidingen waarmee het instellingsbestuur wenst deel te nemen aan het experiment, accreditatie bestaande opleiding als bedoeld in artikel 5.11 van de wet is verleend;

    • c. het instellingsbestuur beschrijft op welke wijze de met dit besluit geboden innovatieruimte ten aanzien van de kwaliteitsaspecten II wordt benut;

    • d. voor zover aan een opleiding van het instellingsbestuur in de periode van zes jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag tot deelname aan het experiment accreditatie bestaande opleiding onder voorwaarden is verleend als bedoeld artikel 5.17, tweede lid, van de wet, na afloop van de termijn voor herbeoordeling, bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, in alle gevallen accreditatie bestaande opleiding is verleend als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, van de wet of indien het visitatierapport niet is overgelegd op de datum, bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de wet, dan wel de datum, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid, van de wet, indien Onze Minister daaraan toepassing heeft gegeven; en

    • e. voor zover aan een opleiding van het instellingsbestuur in de periode van zes jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag tot deelname aan het experiment een herstelperiode is verleend op grond van artikel 5a.12a, eerste lid, van de wet zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat, en na afloop van die herstelperiode in alle gevallen opnieuw accreditatie is verleend, of de aanvraag tot het verlenen van accreditatie is ingetrokken.

  • 2 Een instelling voor hoger onderwijs waaraan geen erkenning ITK is verleend, kan slechts deelnemen aan het experiment, indien de instelling voor hoger onderwijs in de periode van zes jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag tot deelname aan het experiment, voor alle opleidingen aan die instelling:

  • 3 Een instelling voor hoger onderwijs waaraan een erkenning ITK is verleend kan slechts deelnemen aan het experiment indien de erkenning ITK niet onder voorwaarden is verleend of verlengd als bedoeld in artikel 5.27, tweede lid, van de wet.

Artikel 10. Advies NVAO en selectie deelnemende instellingen

  • 1 Onze Minister vraagt advies aan de NVAO alvorens op de aanvraag, bedoeld in artikel 9, eerste lid, te beslissen.

  • 2 De NVAO toetst of aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 9, is voldaan. Ten aanzien van de voorwaarde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, wordt uitsluitend getoetst of de beschrijving aanwezig is.

  • 3 Aan het experiment nemen ten hoogste zes instellingen voor hoger onderwijs deel.

  • 4 Indien meer dan zes aanvragen tot deelname aan het experiment kunnen worden goedgekeurd, weegt de NVAO de diversiteit van instellingen voor hoger onderwijs mee in het advies en indien nodig de resterende looptijd van de verleende erkenning ITK.

  • 5 Onze Minister kan besluiten af te zien van de aanvang van het experiment indien er onvoldoende aanvragen zijn ingediend of de aanvragen onvoldoende divers zijn om de doeltreffendheid en de effecten van het experiment te meten.

Paragraaf 2.4. Verlening instellingsaccreditatie

Artikel 11. Verlening instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie aan geselecteerde instelling

  • 1 Aan een instelling voor hoger onderwijs die is toegelaten tot deelname aan het experiment wordt van rechtswege een instellingsaccreditatie verleend.

  • 2 De instellingsaccreditatie vervalt met ingang van 1 oktober 2024. De instellingsaccreditatie blijft van toepassing voor een aanvraag tot verlening van accreditatie die bij de NVAO is ingediend indien de visitaties zijn gestart op een tijdstip voor de vervaldatum, genoemd in de eerste volzin.

Paragraaf 2.5. Lichtere opleidingsaccreditatie

Artikel 12. Deelnemende opleidingen

  • 1 Het instellingsbestuur deelt binnen een redelijke termijn na het verkrijgen van instellingsaccreditatie aan de NVAO mede met welke opleidingen zij deelneemt aan het experiment.

  • 2 Het instellingsbestuur besluit niet tot deelname van andere opleidingen dan de opleidingen waarvoor instemming van de medezeggenschapsraad als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, is verkregen of waarvoor draagvlak is aangetoond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, voordat het instellingsbestuur:

    • a. van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs, instemming van de medezeggenschapsraad heeft verkregen voor de wijziging, of

    • b. van een niet-bekostigde instelling voor hoger onderwijs, voldoende draagvlak onder studenten en docenten heeft aangetoond voor de wijziging.

  • 3 Een wijziging van de deelnemende opleidingen wordt onverwijld medegedeeld aan de NVAO.

Artikel 13. Visitatiegroep en visitatiepanel

  • 1 Het instellingsbestuur van een deelnemende instelling kan een commissie van deskundigen samenstellen ter beoordeling van een opleiding op de kwaliteitsaspecten II.

  • 3 Het instellingsbestuur kan besluiten de opleidingen waarmee de instelling deelneemt aan dit experiment, in afwijking van artikel 5.2, tweede lid, onder a, niet door de NVAO in te laten delen in visitatiegroepen. Indien het instellingsbestuur dat besluit, geeft de deelnemende instelling op andere wijze vorm aan de beoordeling van de vergelijkbaarheid van de opleidingen voor de kwaliteitsaspecten I.

Artikel 14. Beoordeling opleidingen met lichtere opleidingsaccreditatie

  • 1 Een opleiding van een deelnemende opleiding wordt in het kader van behoud van accreditatie bestaande opleiding als bedoeld in artikel 5.16 van de wet, uitsluitend herbeoordeeld op de kwaliteitsaspecten I.

  • 2 De kwaliteitsaspecten II worden op een door de instelling te bepalen wijze beoordeeld overeenkomstig bijlage 2 behorende bij dit besluit.

  • 3 Gedurende de experimenteerperiode worden de deelnemende opleidingen ten minste eenmaal beoordeeld op de kwaliteitsaspecten II overeenkomstig de voorschriften van dit besluit. De beoordeling geschiedt uiterlijk twee jaar na de datum van overlegging van het visitatierapport, bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de wet, dan wel uiterlijk een jaar na de datum van overlegging van het visitatierapport, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid, van de wet, indien Onze Minister daaraan toepassing heeft gegeven.

Artikel 15. Zorgplicht gereglementeerde opleidingen en beroepen

Indien een instellingsbestuur met een gereglementeerde opleiding als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties of een opleiding die opleidt tot een gereglementeerd beroep als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties deelneemt aan het experiment, draagt het instellingsbestuur er zorg voor dat bij de beoordeling van de opleiding de conformiteit met de wettelijke beroepsvereisten wordt beoordeeld.

Artikel 16. Rapport visitatiepanel lichtere opleidingsaccreditatie en transparantie

  • 1 De aanbevelingen uit het rapport van de commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, worden binnen zeven dagen na vaststelling van dat rapport bekendgemaakt binnen de onderwijsgemeenschap.

  • 2 Het rapport wordt binnen redelijke termijn na de vaststelling, respectievelijk na de beoordeling van de kwaliteitsaspecten I door de NVAO, op een algemeen toegankelijke wijze bekend gemaakt.

Artikel 17. Norm behoud accreditatie bestaande opleiding

Een deelnemende opleiding behoudt accreditatie bestaande opleiding als bedoeld in artikel 5.16 van de wet, tenzij:

  • a. niet wordt voldaan aan de voorschriften, bedoeld in de artikelen 13 en 14;

  • b. de opleiding op het kwaliteitsaspect «het beoogde eindniveau van de opleiding, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is» het oordeel onvoldoende verkrijgt; of

  • c. de opleiding op het kwaliteitsaspect «het gerealiseerde eindniveau van de opleiding, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is» tekortkomingen bevat die naar het oordeel van de NVAO niet binnen afzienbare tijd kunnen worden weggenomen.

Artikel 18. Verplichtingen verbonden aan de deelname aan het experiment

De deelnemende instelling voldoet aan de volgende verplichtingen:

  • a. het ten behoeve van de evaluatie leveren van de daartoe benodigde gegevens aan Onze Minister of aan de onafhankelijke deskundige bedoeld in artikel 24, derde lid.

  • b. het desgevraagd aan Onze Minister verstrekken van nadere informatie over de deelname aan het experiment;

  • c. het verlenen van medewerking aan de monitoring van het experiment, waaronder deelname aan de studiedag die wordt georganiseerd drie jaar na de aanvang van de experimenteerperiode.

Paragraaf 2.6. Beëindiging deelname aan het experiment

Artikel 19. Geen lichtere opleidingsaccreditatie bij onvoldoende voor gerealiseerd eindniveau

  • 2 De opleiding, bedoeld in het eerste lid, wordt door de NVAO beoordeeld op de kwaliteitsaspecten II.

  • 3 De beoordeling, bedoeld in het tweede lid vindt plaats binnen een redelijke termijn en voor deze beoordeling is een indeling in een visitatiegroep, in afwijking van artikel 5.2, tweede lid, van de wet, niet verplicht.

Artikel 20. Intrekken instellingsaccreditatie in belang van kwaliteit van onderwijs

Onze Minister kan de instellingsaccreditatie, na advies van de Inspectie van het onderwijs, intrekken in het belang van de kwaliteit van het onderwijs.

Artikel 21. Intrekken instellingsaccreditatie op verzoek medezeggenschapsraad

Een aanvraag tot het intrekken van instellingsaccreditatie, bedoeld in artikel 20, kan worden ingediend bij Onze Minister door:

Artikel 22. Intrekken instellingsaccreditatie bij niet opnieuw of onder voorwaarden verleende instellingstoets kwaliteitszorg

De instellingsaccreditatie wordt door Onze Minister ingetrokken indien aan een deelnemende instelling gedurende de experimenteerperiode, bedoeld in artikel 3, de verlenging van de erkenning ITK wordt geweigerd op grond van artikel 5.27, eerste lid, van de wet of de verlenging van de erkenning ITK onder voorwaarden wordt verleend op grond van artikel 5.27, tweede lid, van de wet.

Artikel 23. Afwikkeling lopende accreditatieprocedures bij intrekking instellingsaccreditatie

  • 1 Een opleiding wordt beoordeeld op grond van dit besluit indien de visitaties zijn gestart op een tijdstip voordat de instellingsaccreditatie op grond van artikel 20, 21 of 22 wordt ingetrokken.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister in het belang van de kwaliteit van het onderwijs besluiten dat de opleiding niet langer op grond van dit besluit wordt beoordeeld.

Hoofdstuk 3. Evaluatie

Artikel 24. Evaluatiewijze

  • 1 Onze Minister evalueert uiterlijk in 2022 het experiment.

  • 2 Bij de evaluatie wordt in ieder geval onderzocht of de wijze waarop instellingsaccreditatie is vormgegeven doelmatig is, mede in relatie tot de administratieve lasten die het gevolg zijn van de deelname aan het experiment.

  • 3 Onze Minister kan zich in het kader van de evaluatie laten bijstaan door een van Onze Minister onafhankelijke deskundige.

  • 4 Onze Minister betrekt de Inspectie van het onderwijs en de NVAO bij de evaluatie van het experiment.

Artikel 25. Evaluatiecriteria

Onze Minister evalueert het experiment in ieder geval op basis van de volgende aspecten:

  • a. de kwaliteitscultuur binnen de deelnemende instelling, waarbij in ieder geval wordt onderzocht op welke wijze;

    • 1°. de geboden experimenteerruimte ten aanzien van de invulling van de kwaliteitsaspecten II van invloed is geweest op het interne kwaliteitszorgsysteem en op het accreditatieproces;

    • 2°. de geboden experimenteerruimte om verschillende panels in te richten voor de kwaliteitsaspecten I en de kwaliteitsaspecten II van invloed is geweest op het accreditatieproces;

    • 3°. de deelnemende instellingen uitwerking hebben gegeven aan onderlinge vergelijkbaarheid van de kwaliteitsaspecten I;

    • 4°. de deelnemende instellingen vorm hebben geven aan openbaarmaking van het rapport, bedoeld in artikel 16;

    • 5°. door de deelnemende instellingen uitwerking is gegeven aan de overige ruimte die het experiment biedt om het accreditatieproces in te richten;

  • b. het eigenaarschap van studenten en docenten, waarbij in ieder geval wordt onderzocht op welke wijze de geboden experimenteerruimte van invloed is geweest op de rol en het vertrouwen van studenten en docenten in het accreditatieproces;

  • c. de doelmatigheid van instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie, waarbij in ieder geval wordt onderzocht welk effect de instellingsaccreditatie heeft op;

    • 1°. de administratieve lasten in het accreditatieproces;

    • 2°. de lasten en de ervaren lasten van studenten en docenten in het accreditatieproces;

    • 3°. de baten van het accreditatieproces.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 26. Inwerkingtreding en vervaldatum

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 oktober 2024, met dien verstande dat dit besluit van toepassing blijft op een op grond van dit besluit verleende accreditatie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 15 december 2017

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

I.K. van Engelshoven

Uitgegeven de tweeëntwintigste december 2017

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus

Bijlage 1. behorende bij artikel 5, eerste lid, van het Besluit experiment instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie

In afwijking van en in aanvulling op het accreditatiekader, bedoeld in artikel 5.3 van de wet, geldt voor de verlening van accreditatie in het kader van dit experiment de volgende werkwijze.

  • 1. Het panel bestaat uit ten minste drie externe leden, waaronder begrepen het studentlid en de voorzitter.

  • 2. Het is toegestaan voor het panel een interne secretaris te benoemen zolang die niet is verbonden aan de opleiding.

  • 3. Aan de deelnemende opleiding wordt in de beoordeling uitsluitend het eindoordeel «voldoende» of «onvoldoende» verleend.

  • 4. Bij de aanvraag tot verlening van opleidingsaccreditatie worden de bijlagen die betrekking hebben op de kwaliteitsaspecten I niet bijgevoegd.

Bijlage 2. behorende bij artikel 5, tweede lid, van het Besluit experiment instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie

Deel A. Standaarden waaraan de beoordeling op kwaliteitsaspecten II door de commissie van deskundigen ten minste dient te voldoen

  • 1. De beoordeling dient omschreven en uitgewerkt te worden op een wijze die garandeert dat de gestelde doelen en doelstellingen bereikt kunnen worden, met inachtneming van de relevante voorschriften. De stakeholders dienen betrokken te worden bij de uitwerking en voortdurende verbetering ervan.

  • 2. Het beoordelingsproces dient betrouwbaar en nuttig te zijn, vooraf vastgesteld, consequent uitgevoerd en gepubliceerd te worden. Ze omvat:

    • een zelfevaluatie of iets vergelijkbaars;

    • een visitatie met normaal gesproken een locatiebezoek;

    • een rapport naar aanleiding van de visitatie;

    • een consequent vervolgproces.

  • 3. De beoordeling op kwaliteitsaspecten II dient te worden uitgevoerd door een commissie van externe deskundigen, waarin tenminste één student zitting heeft.

  • 4. Alle resultaten of oordelen die voortvloeien uit de beoordeling op kwaliteitsaspecten II dienen gebaseerd te zijn op expliciete en bekendgemaakte criteria die consequent worden toegepast, ongeacht of het proces al dan niet leidt tot een officiële beslissing.

  • 5. De volledige rapporten van de deskundigen dienen gepubliceerd te worden zodat ze duidelijk en toegankelijk zijn voor de onderwijsgemeenschap, externe partners en andere geïnteresseerden.

Deel B. Standaarden die ten minste onderdeel zijn van de beoordeling op kwaliteitsaspecten II door de commissie van deskundigen

  • 1. De vormgeving van de opleidingen dient zodanig te zijn dat ze voldoen aan de gestelde doelen, met inbegrip van de beoogde eindkwalificaties.

  • 2. Instellingen voor hoger onderwijs dienen ervoor te zorgen dat de opleidingen zodanig opgezet zijn dat de studenten gestimuleerd worden een actieve rol te spelen in de totstandkoming van het leerproces en dat deze benadering tot uiting komt in de toetsing van studenten.

  • 3. Instellingen voor hoger onderwijs dienen zich ervan te verzekeren dat hun docenten competent zijn.

  • 4. Instellingen voor hoger onderwijs dienen zeker te stellen dat er toereikende en makkelijk toegankelijke leermiddelen alsmede ondersteuning voor studenten voorhanden zijn.

Deel C. Aanvullende standaarden die onderdeel zijn van de beoordeling op kwaliteitsaspecten II door de commissie van deskundigen wanneer de instelling niet beschikt over een instellingstoets kwaliteitszorg

  • 1. Interne stakeholders dienen het instellingsbeleid inzake kwaliteitszorg uit te werken en uit te voeren door middel van passende structuren en processen. De externe stakeholders dienen daarbij betrokken te worden.

  • 2. Instellingen dienen rechtvaardige en transparante processen te hanteren voor de werving en professionalisering van de staf.

  • 3. Instellingen voor hoger onderwijs dienen informatie te verzamelen, analyseren en gebruiken die relevant is voor een doeltreffend beheer van hun opleidingen en andere activiteiten.

Naar boven