Besluit taakuitoefening IGJ

Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 01-08-2018 t/m heden

Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 augustus 2017, kenmerk 1193476-166555-WJZ, houdende regels voor de taakuitoefening van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd (Besluit taakuitoefening IGJ)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. minister: Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor zover van toepassing Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • b. secretaris-generaal: secretaris-generaal van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of plaatsvervangend secretaris-generaal;

  • c. inspectie: Inspectie gezondheidszorg en jeugd;

  • d. inspecteur-generaal: inspecteur-generaal van de inspectie;

  • e. werkplan: plan waarin de activiteiten van de inspectie voor de periode van een kalenderjaar zijn vastgesteld;

  • f. jaarverslag: jaarlijkse rapportage over de uitvoering van het werkplan en de overige werkzaamheden van de inspectie, de bedrijfsvoering en financiële verantwoording en de bevindingen op basis van de uitgevoerde werkzaamheden.

Artikel 2

De inspecteur-generaal draagt zorg voor een systematische, consistente en toegankelijke werkwijze van de inspectie en waarborgt een verantwoorde taakuitoefening door de inspectie.

Artikel 3

  • 1 Een aanwijzing die betrekking heeft op de inspectie, wordt schriftelijk gegeven door de minister aan de inspecteur-generaal.

  • 2 Een algemene aanwijzing wordt in de Staatscourant geplaatst.

  • 3 De minister geeft aan de inspectie geen bijzondere aanwijzingen die zien op:

    • a. het weerhouden van de inspectie om een specifiek onderzoek te verrichten of af te ronden;

    • b. de wijze waarop de inspectie een specifiek onderzoek verricht, of

    • c. de bevindingen, oordelen en adviezen van de inspectie.

  • 4 Indien de minister een bijzondere aanwijzing geeft doet hij daarvan onverwijld mededeling aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

  • 5 De bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen aan de inspectie wordt niet gemandateerd.

  • 6 Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op aanwijzingen die betrekking hebben op de bedrijfsmatige aspecten van de inspectie.

Artikel 4

  • 1 De inspectie richt haar werkzaamheden in op basis van een werkplan, dat wordt gepubliceerd voor aanvang van het betreffende kalenderjaar. In het werkplan wordt de inzet van personeel en middelen van de inspectie voor de diverse werkzaamheden op hoofdlijnen gekwantificeerd aangegeven.

  • 2 De secretaris-generaal maakt, na raadpleging van de betrokken beleidsonderdelen en andere betrokkenen, zijn bevindingen en opvattingen ten aanzien van het conceptwerkplan kenbaar. De inspectie stelt vervolgens het werkplan op en betrekt hierin deze bevindingen en opvattingen.

  • 3 De inspecteur-generaal stelt het werkplan vast en biedt het via de secretaris-generaal aan de minister aan ter goedkeuring.

  • 4 Indien de minister het werkplan niet goedkeurt, wordt de inspecteur-generaal in de gelegenheid gesteld het opnieuw vast te stellen, met inachtneming van de opmerkingen van de minister.

  • 5 Het werkplan wordt door de minister aan de Staten-Generaal aangeboden.

Artikel 5

  • 1 De minister stelt de inspectie tijdig in staat een toets op toezicht- en handhaafbaarheid uit te voeren op ontwerp-regelgeving die de taakuitoefening van de inspectie raakt.

  • 2 De minister overlegt met de inspecteur-generaal voordat hij opdracht geeft tot het verrichten van niet in het werkplan opgenomen werkzaamheden.

Artikel 6

  • 1 De inspecteur-generaal stelt jaarlijks een jaarverslag vast, waarin hij verslag doet van de uitvoering van het werkplan en de overige werkzaamheden van de inspectie, de bedrijfsvoering en financiële verantwoording en de bevindingen op basis van de uitgevoerde werkzaamheden.

  • 2 In het jaarverslag wordt de gerealiseerde inzet van personeel en middelen voor de uitgevoerde werkzaamheden op hoofdlijnen gekwantificeerd aangegeven.

  • 3 Het jaarverslag wordt gepubliceerd door de inspecteur-generaal. De minister verzendt het jaarverslag aan de Staten-Generaal.

Artikel 7

  • 1 Als besloten is dat een rapport naar aanleiding van een onderzoek door de inspectie actief openbaar wordt gemaakt, maakt de inspecteur-generaal het rapport openbaar.

  • 2 Voordat een rapport openbaar wordt gemaakt, stelt de inspecteur-generaal de minister en voor zover noodzakelijk de minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid om het rapport te doen vergezellen van een beleidsreactie. Deze beleidsreactie wordt tegelijk met het rapport openbaar gemaakt, uiterlijk zes weken nadat het rapport aan de minister is aangeboden.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op rapporten van de inspectie die betrekking hebben op een of meer specifieke instanties of personen dan wel op de stelselverantwoordelijkheid van de minister.

  • 4 Een rapport naar aanleiding van een onderzoek door de inspectie op verzoek van de minister, toegezegd aan de Staten-Generaal, wordt zonder gebruikmaking van de in het tweede lid genoemde termijn van zes weken door de minister aangeboden aan de Staten-Generaal.

Artikel 8

  • 1 De inspecteur-generaal informeert de minister en/of de secretaris-generaal onverwijld over aangelegenheden die van belang zijn voor de uitoefening van de ministeriële verantwoordelijkheid.

  • 2 De minister, onderscheidenlijk de secretaris-generaal informeert de inspecteur-generaal onverwijld over aangelegenheden die van belang zijn voor de inspectie.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E.I. Schippers

Naar boven