Instellingsbesluit Commissie modernisering opsporingsonderzoek in het digitale tijdperk

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 01-01-2018 t/m heden

Besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie van 3 juli 2017, nr.2094030, houdende instelling van de Commissie modernisering opsporingsonderzoek in het digitale tijdperk (Instellingsbesluit Commissie modernisering opsporingsonderzoek in het digitale tijdperk)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. Ministers: de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming;

  • b. commissie: de commissie, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 2

  • 1 Er is een commissie modernisering opsporingsonderzoek in het digitale tijdperk.

Artikel 3

  • 1 De commissie bestaat uit de volgende leden:

    • a. dhr. prof. dr. E.J. Koops, voorzitter;

    • b. dhr. mr. R.J. Verbeek, secretaris;

    • c. dhr. mr. dr. B.W. Schermer;

    • d. mevr. mr. M.J. Grapperhaus;

    • e. dhr. mr. A. Kuijer;

    • f. mevr. mr. D. van der Ven-Laheij;

    • g. mevr. mr. A.M. van Hoorn;

    • h. dhr. mr. T. Dieben;

    • i. mevr. mr. E. van den Bosch;

    • j. dhr. mr. M. Goos;

    • k. mevr. mr. M. Viersma;

    • l. dhr. drs. M. van Barneveld;

    • m. dhr. mr. E. Gilissen;

    • n. dhr. mr. F.J.E. Krips;

    • o. dhr. mr. M. Zoetekouw;

    • p. dhr. mr. P.C. Verloop;

    • q. dhr. mr. E. Franken.

  • 2 De benoeming van de leden geschiedt voor de duur van de commissie.

  • 3 Bij tussentijds vertrek van een lid kunnen de Ministers een ander lid benoemen.

Artikel 4

  • 1 De commissie wordt ingesteld voor de periode van1 juni 2017 tot 1 mei 2018

  • 2 De instellingsduur van de commissie kan eenmaal verlengd worden.

  • 3 De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 5

De voorzitter van de Commissie modernisering opsporingsonderzoek in het digitale tijdperk ontvangt een vaste vergoeding, waarbij de salarisschaal wordt vastgesteld op schaal 18 trede 10 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en de arbeidsduurfactor op 0,2 (1 dag per week).

Artikel 6

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden de eventuele bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juni 2017.

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie modernisering opsporingsonderzoek in het digitale tijdperk.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.

’s-Gravenhage, 3 juli 2017

De Minister van Veiligheid & Justitie,

S.A. Blok

Bijlage – Opdracht Commissie modernisering opsporingsonderzoek in het digitale tijdperk juni 2017

Het doel van de advisering door de commissie is te bezien of de wettelijke regeling van het opsporingsonderzoek, zoals neergelegd in het concept-wetsvoorstel ter vaststelling van Boek 2 van het Wetboek van Strafvordering, voldoet, of bijstelling dan wel aanvulling behoeft in het licht van de volgende vragen:

  • 1. In verband met de toenemende digitalisering van de criminaliteit en de uitdagingen waaraan de opsporing de komende decennia het hoofd moet bieden, heeft de opsporing behoefte aan een wettelijk kader dat snelle, wendbare opsporing mogelijk maakt, vooral in digitale omgevingen. Is het ‘pakket’ van bevoegdheden in Boek 2, waaronder de nieuwe bevoegdheden uit de Wet computercriminaliteit III, voldoende toekomstbestendig met het oog op de technologische ontwikkelingen, die (ook) voor de opsporing van de (cyber)criminaliteit kunnen worden gebruikt? Deze vraag impliceert niet alleen een analyse van, en eventuele aanpassingsvoorstellen voor, het voorgestelde ‘pakket’ van bevoegdheden vanuit het perspectief van digitale ontwikkelingen, maar ook een reflectie op de vraag of de klassieke manier van normeren in het strafprocesrecht flexibel genoeg is om nieuwe fenomenen in de (cyber)criminaliteit aan te pakken of nieuwe technologieën in te passen, en de vraag of nieuwe legislatieve instrumenten nodig zijn en zo ja, op welke wijze daarbij de eisen van een integere opsporing en conformiteit met de grond- en mensenrechten kunnen worden gewaarborgd.

  • 2. Digitaal opgeslagen gegevens zijn een belangrijke bron voor de opsporing. Deze gegevens vallen onder de regeling van hoofdstuk 7 (bevoegdheden betreffende voorwerpen en gegevens) van het nieuwe Boek 2. Nieuw is het voorstel om ook te spreken over de inbeslagneming van gegevens (zie de titels 7.3, 7.4 en 7.5). De commissie heeft tot taak om te onderzoeken in hoeverre de voorgestelde definitie en regeling van beslag op gegevens werkbaar en toereikend zijn en zo neen welke alternatieven (beter) zijn.

  • 3. Een van de nieuwe onderwerpen in hoofdstuk 7 is de normering van het onderzoek aan elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken. Voorgesteld wordt dit onderzoek (ter inbeslagneming van de gegevens of ter kennisneming van de gegevens) altijd met een bevel van de officier van justitie te laten plaatsvinden. Op 4 april heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over deze problematiek (HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584). De Hoge Raad maakt een onderscheid tussen vormen van onderzoek aan elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken naar gelang de mate van inbreuk op de privacy die het onderzoek maakt. In hoeverre geeft het arrest van de Hoge Raad aanleiding om het voorstel aan te passen?

Naar boven