Circulaire toepassing Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden bij de rijksoverheid

[Regeling vervallen per 01-01-2020.]
Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 29-03-2017 t/m 31-12-2019

Circulaire toepassing Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden bij de rijksoverheid

Per 1 januari 2015 is vanwege de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden een aantal bepalingen gewijzigd in de Wet arbeid en zorg (Wazo) en in de voormalige Wet aanpassing arbeidsduur thans: Wet flexibel werken (Wfw). Voor ouderschapsverlof dat is ingegaan vóór 1 januari 2015 blijven de bepalingen die van toepassing waren bij de aanvang van dat verlof onverkort van toepassing.

Op 24 april 2015 zijn partijen in het Sectoroverleg Rijk een uitvoeringsakkoord overeengekomen, waarin onderwerpen zijn benoemd waarover partijen zullen overleggen los van het overleg over een nieuwe CAO. Partijen hebben afspraken over deze onderwerpen vastgesteld middels het Uitwerkingsakkoord Sectoroverleg Rijk (verder: Uitwerkingsakkoord) van 24 september 2015.

Afspraken Uitwerkingsakkoord:

‘De wijzigingen in de Wet Arbeid en Zorg (Wazo) vanwege de Wet modernisering verlofregelingen zijn direct van toepassing op de medewerkers bij het Rijk, hoewel het ARAR daarop nog niet is aangepast. De Wazo heeft op enkele punten de mogelijkheid om via een collectieve regeling van enkele bepalingen af te wijken.

Partijen stellen vast dat het ongewenst is om de huidige in het ARAR opgenomen afwijking1, voort te zetten waardoor in geval van een tussentijdse beëindiging van een periode van ouderschapsverlof, het restant van die periode vervalt. Hiertoe zal het elfde lid van artikel 33g worden aangepast.

Omdat vanwege de Wet modernisering verlofregelingen het ouderschapsverlof kan worden opgenomen en opgedeeld in kleine delen over een lange periode, wordt de terugbetalingsverplichting zoals geregeld in het achtste lid van artikel 33g van het ARAR beperkt tot de laatste 36 maanden waarin voorafgaand aan vertrek bij het Rijk betaald ouderschapverlof is genoten.

Met betrekking tot het kortdurend zorgverlof en calamiteiten – en ander kort verzuimverlof spreken partijen af om geen gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid en voor beide verlofvormen dezelfde doelgroep te hanteren en dit verlof betaald te verlenen. Dit met het oog op eenduidigheid voor gebruiker (medewerker en leidinggevende) en de uitvoerbaarheid.

 

De gevolgen van de Wet modernisering verlofregelingen – inclusief bovenstaande afspraken – worden toegelicht in een uitvoeringscirculaire in afwachting van de formalisering daarvan in de rechtspositie.’

Deze circulaire strekt ertoe de wijzigingen van het Uitwerkingsakkoord toe te lichten en aan te geven hoe deze moeten worden uitgevoerd.

Onderstaand wordt een toelichting gegeven op de wijzigingen. In onderdeel A zijn dat de onderwerpen waarvan de bepalingen in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) reeds per 1 januari 2015 als gevolg van de Wet modernisering verlofregelingen als gewijzigd beschouwd moeten worden, omdat de Wazo niet in afwijkingsmogelijkheden voorziet. Deze bepalingen worden sinds 1 januari 2015 (meerlingenverlof sinds 1 april 2016) door P-Direkt overeenkomstig uitgevoerd. Vervolgens wordt in onderdeel B een toelichting gegeven op de onderwerpen waar middels afspraken uit het Uitwerkingsakkoord gebruik is gemaakt van de afwijkingsmogelijkheden die de Wazo biedt. Deze worden door P-Direkt overeenkomstig uitgevoerd vanaf 1 april 2017. Tenslotte wordt in onderdeel C een toelichting gegeven op de wijziging die door P-Direkt vanaf 1 juli 2017 wordt uitgevoerd.

Met het oog op het vervallen van het ARAR vanwege de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren – die naar verwachting in werking zal treden per 1 januari 2020 wordt het ARAR niet dienovereenkomstig aangepast. Dit omdat de wijzigingen van de Wazo rechtstreeks van toepassing zijn en de middels het Uitwerkingsakkoord gemaakte begunstigende afwijkingen van de Wazo op basis van deze circulaire kunnen worden uitgevoerd. In plaats daarvan is als handreiking en uitsluitend ter verduidelijking een bijlage opgenomen bij deze circulaire die aangeeft hoe de relevante bepalingen van het ARAR gelezen kunnen worden gedurende de looptijd van deze circulaire.

A. Wijzigingen sinds 1 januari 2015 (meerlingenverlof sinds 1 april 2016)

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

1. Zwangerschaps- en bevallingsverlof (art. 33fb en 33fc ARAR/art. 3:1 en 3:1a Wazo):

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

1.1. Uitbreiding zwangerschapsverlof bij zwangerschap van een meerling (meerlingenverlof)

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Het reeds bestaande (betaalde) zwangerschapsverlof is vanaf 1 april 2016 uitgebreid indien er sprake is van zwangerschap van een meerling. Dit wordt ook wel ‘meerlingenverlof’ genoemd.

Het recht op zwangerschapsverlof bij een meerling bestaat vanaf tien weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling en duurt tot en met de dag van de bevalling. Het zwangerschapsverlof vangt uiterlijk aan vanaf acht weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.

1.2. Uitbreiding bevallingsverlof bij opname kind in ziekenhuis (couveuseverlof)

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Het bevallingsverlof kan sinds 1 januari 2015 worden verlengd met het aantal dagen dat het kind vanwege zijn medische toestand tijdens de periode van bevallingsverlof in het ziekenhuis heeft verbleven, de zogenaamde ‘opnamedagen’, met een maximum van tien weken. Deze verlenging wordt ook wel ‘couveuseverlof’ genoemd, hetgeen overigens niet geheel terecht is, omdat het bevallingsverlof wordt verlengd vanwege het verblijf in het ziekenhuis. De eerste zeven dagen van de ziekenhuisopname van de baby tellen niet mee voor de verlenging. Dit is om te voorkomen dat een korte opname voor een onderzoek tot een verlenging van het bevallingsverlof zou leiden. Bij gelijktijdig verblijf van meerdere kinderen (meerling) in het ziekenhuis wordt slechts de verblijfsperiode van één kind meegerekend. Indien meerdere kinderen voor een deel van deze tijd gelijktijdig in het ziekenhuis verblijven wordt deze tijd slechts voor één kind gerekend.

Als er sprake is van een verlengd bevallingsverlof omdat er minder zwangerschapsverlof is opgenomen dan de zes weken voorafgaand aan de dag na de vermoedelijke dag van de bevalling, dan wordt het aantal dagen waarmee het bevallingsverlof daarom is verlengd als ‘drempel’ aangemerkt.

Voorbeeld:

Een ambtenaar heeft recht op zes weken zwangerschapsverlof voor de uitgerekende datum. Daarvan neemt ze vier weken verlof op. Vervolgens bevalt ze twee weken voor de uitgerekende datum. De ambtenaar heeft dan voor de bevalling maar twee weken verlof gehad. Het bevallingsverlof duurt dan veertien weken in plaats van tien weken. De baby ligt binnen deze veertien weken bevallingsverlof in totaal zeven weken in het ziekenhuis.

  • 1. Het totaal aantal dagen dat de baby in ziekenhuis ligt is 7 weken, dus 49 dagen.

  • 2. De eerste 7 dagen van de opname wordt hiervan afgetrokken: 49 – 7 = 42 dagen.

  • 3. Van deze 42 dagen tellen alleen het aantal dagen dat binnen het bevallingsverlof ligt. Hier is dat 14 weken. De 42 dagen ziekenhuisopname liggen in dit geval binnen deze periode van 14 weken. Er wordt verder gerekend met deze 42 dagen.

  • 4. Het aantal dagen dat het bevallingsverlof langer duurt dan 10 weken, wordt afgetrokken van het aantal dagen bij stap 3. In dit geval duurde het bevallingsverlof 14 weken. 14 – 10 = 4 weken = 28 dagen. Het aantal dagen extra verlof is dan 42 dagen – 28 dagen = 14 dagen.

De ambtenaar of partner van de ambtenaar moet melding maken van de eerste en de laatste opnamedag van het kind. Uiterlijk op de laatste dag van de opname van het kind in het ziekenhuis overlegt de ambtenaar een schriftelijk bewijs van het ziekenhuis aan de werkgever ten behoeve van het vaststellen van de duur van het aantal opnamedagen (couveuseverlof).

Het recht op bevallingsuitkering maar ook de verlenging van de bevallingsuitkering vanwege het aantal opnamedagen (couveuseverlof) heeft de ambtenaar ook indien haar bevalling plaatsvindt binnen een periode van tien weken nadat aan haar ontslag is verleend en zij dus geen ambtenaar meer is.

De ambtenaar heeft bij de verlenging van het bevallingsverlof ook recht op een Wazo-bevallingsuitkering. Deze uitkering wordt ontvangen door de werkgever. De ambtenaar behoudt haar bezoldiging en voor zover de uitkering meer bedraagt dan de bezoldiging wordt dit meerdere uitbetaald.

Als het bevallingsverlof wordt verlengd vanwege het aantal opnamedagen (couveuseverlof) brengt de werkgever het UWV hiervan op de hoogte. De werkgever verstrekt het UWV de schriftelijke verklaring van het ziekenhuis waaruit de duur van de opname van het kind blijkt.

1.3. Flexibilisering van opname bevallingsverlof na zes weken

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De mogelijkheden om het bevallingsverlof op te nemen zijn flexibeler geworden. Na 6 weken aaneengesloten bevallingsverlof kan de resterende periode (meestal 4 weken) van dat verlof binnen een tijdvak van dertig weken flexibel worden opgenomen op verzoek van de ambtenaar.

Op deze manier is de ambtenaar niet verplicht om het volledige verlof in één keer op te nemen, maar kan de ambtenaar over een langere periode bijvoorbeeld deeltijdverlof aanvragen.

De ambtenaar dient een schriftelijk verzoek hiertoe uiterlijk 3 weken nadat het bevallingsverlof is ingegaan in bij de werkgever. De werkgever stemt uiterlijk 2 weken nadat het verzoek is gedaan in met het verzoek tenzij er sprake is van zwaarwegend dienstbelang.

De flexibele inzet van het bevallingsverlof heeft geen gevolgen voor de duur en de hoogte van dit recht. De aanspraak op het resterende verlof wijzigt niet als gevolg van een eventuele aanpassing van de arbeidsduur tijdens het verlof. Een effect hiervan is dat het ouderschaps- en bevallingsverlof naast elkaar kunnen worden opgenomen.

Voorbeeld:

Als de ambtenaar tijdig heeft verzocht het bevallingsverlof na zes weken op te delen, dan mag zij binnen dertig weken na die zes weken het resterende verlof verspreid opnemen.

1.4. Overgang van bevallingsverlof naar de partner bij overlijden van de moeder

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

In het geval de vrouwelijke ambtenaar tijdens de bevalling of het bevallingsverlof overlijdt, heeft de partner van de overleden ambtenaar aanspraak op het resterende deel van het bevallingsverlof met behoud van loon. De partner dient daarbij werknemer of gelijkgestelde te zijn zoals bedoeld in artikel 3:6 Wazo. Hieronder vallen ook de partners die buiten Nederland werkzaam zijn maar die in Nederland wonen en waarvan de werkgever in Nederland is gevestigd. Verwezen wordt naar de doelgroepen genoemd in artikel 3:6 Wazo.

Tijdens het resterende deel van het bevallingsverlof behoudt de partner van de overleden ambtenaar zijn aanspraak op bezoldiging. De werkgever van de partner betaalt het loon door van zijn werknemer, de partner van de overledene, en kan voor deze loonkosten een declaratie indienen bij het UWV. Van belang is daarbij dat het kind levend moet zijn geboren en er ten aanzien van de partner sprake moet zijn van juridisch ouderschap. Als partner wordt aangemerkt degene die:

  • a. ten tijde van het overlijden van de moeder met haar was gehuwd of een geregistreerd partnerschap was aangegaan; of

  • b. het kind heeft erkend.

In het geval het juist de partner is die werkzaam is als ambtenaar, kan deze op dezelfde wijze aanspraak maken op het resterende bevallingsverlof, of, als de overleden vrouw geen recht had op een Wazo-uitkering, tot maximaal 10 weken bevallingsverlof aanvragen bij het UWV.

In het geval de partner al een uitkering op grond van een werknemersverzekering ontvangt (verstrekt door het UWV) hangt het af van de soort uitkering die wordt ontvangen of er aanspraak bestaat op dit recht.

Partners die al een volledige uitkering ontvangen op grond van de WIA ten tijde van het overlijden krijgen over het algemeen geen bevallingsverlof overgedragen bij het overlijden van de ambtenaar. Zij houden hun bestaande recht op uitkering.

Het overlijden van de vrouwelijke ambtenaar moet door de partner uiterlijk op de tweede dag na overlijden worden gemeld bij de werkgever van de partner. De partner verstrekt aan de werkgever binnen vier weken een afschrift van de akte van geboorte van het kind en van de akte van overlijden van de moeder.

De werkgever kan loon van de partner binnen zes weken na afloop van het resterende bevallingsverlof van de overleden medewerker in rekening brengen bij het UWV. Het UWV betaalt de werkgever. Hiervoor dient de werkgever een afschrift van de akte van geboorte van het kind en van de akte van overlijden van de moeder aan het UWV te sturen.

2. Ouderschapsverlof (art. 33g ARAR/Hoofdstuk 6 Wazo)

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

2.1. De bepalingen m.b.t. de wijze van opnemen van het ouderschapsverlof zijn gewijzigd

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Het aantal uren ouderschapsverlof waarop de ambtenaar recht heeft blijft gelijk.

De bepaling dat het verlof in maximaal drie periodes of (gelijkmatig) binnen een aaneengesloten periode (van maximaal twaalf maanden) genoten dient te worden is komen te vervallen.

De ambtenaar kan verzoeken om elke wijze van het opnemen van het ouderschapsverlof.

De werkgever beoordeelt het verzoek en staat het toe indien er geen zwaarwegend dienstbelang bestaat dat zich hiertegen verzet.

Overleg tussen werkgever en ambtenaar zal hier vooraf over moeten plaatsvinden.

2.2. De eis dat er bij een werkgever minimaal een jaar moet zijn gewerkt is vervallen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Het vereiste dat een ambtenaar minimaal een jaar krachtens zijn aanstelling werkzaamheden verricht voordat een verzoek om ouderschapsverlof kan worden gehonoreerd is vervallen. Daarmee kan een ambtenaar bij zijn aanstelling een verzoek om (opname van het resterende deel van het) ouderschapsverlof indienen. Omdat de Wazo alleen het recht op onbetaald ouderschapsverlof regelt is het vereiste dat de dienstbetrekking van de ambtenaar tenminste een jaar moet hebben geduurd is nog wel van belang voor de aanspraak op de gedeeltelijke doorbetaling van de bezoldiging van het ouderschapsverlof. Zie hierna onderdeel C.

2.3. Meenemen van resterende verlofuren naar een andere werkgever

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Als het ouderschapsverlof nog niet (geheel) is genoten bij een overgang naar een andere werkgever, dan behoudt de ambtenaar aanspraak op de resterende uren van het ouderschapsverlof.

De werkgever dient aan de ambtenaar op zijn verzoek een verklaring (ouderschapsverlofverklaring) te verstrekken over de resterende aanspraak op het ouderschapsverlof. Deze verklaring is vormvrij.

Overgangsmaatregelen:

In de overgangsmaatregelen van artikel 6:10 Wazo is bepaald dat de ‘oude’ bepalingen, zoals deze golden op 31 december 2014, ten aanzien van ouderschapsverlof van toepassing blijven als de werkgever voor de datum van inwerkingtreding van de wetswijzigingen heeft ingestemd met de verlofaanvraag en de wijze van invulling daarvan door de ambtenaar, ook als de ingangsdatum van het aangevraagde verlof ligt na de datum van inwerkingtreding van de wetswijzigingen.

3. Adoptie- en pleegzorgverlof (art. 33h ARAR/3:2 Wazo)

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Het adoptie- of pleegzorgverlof kan op verzoek van de ambtenaar gespreid worden opgenomen in een tijdvak van zesentwintig weken (was achttien weken).

Het verlof kan worden opgenomen vanaf vier weken (was twee weken) voor de feitelijke opname van het kind in het gezin. De werkgever kan het verzoek slechts weigeren als zwaarwegend dienstbelang zich hiertegen verzetten. Adoptieverlof kan naast ouderschapsverlof worden opgenomen. Het UWV betaalt de verlofuitkering uit alsof het verlof in een aaneengesloten periode van (ten hoogte) vier weken is genoten.

4. Calamiteiten- en ander kort zorgverlof (art. 33 fa en 33i ARAR/4:1 Wazo)

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De wijziging van art 4:1 Wazo brengt met zich mee dat een werknemer ook in onvoorziene omstandigheden die een onmiddellijke onderbreking van het werk vragen, calamiteitenverlof kan vragen en geeft een aanvulling van de ‘bijzondere persoonlijke omstandigheden’. Deze aanspraak vereist geen aanpassing van het ARAR omdat de bepalingen van de Wazo rechtstreeks van toepassing zijn.

Dit betekent dat bijvoorbeeld bij de situatie waarin de ambtenaar wegens onvoorziene omstandigheden die een onmiddellijke onderbreking van zijn werk vragen (bijv. inbraak in huis) hij recht op loondoorbetaling heeft op grond van de Wazo.

De doelgroep van de personen voor wier verzorging vanwege calamiteiten of ziekte verlof kan worden verleend is gewijzigd. Naast de gevallen die al zijn genoemd in artikel 33fa en 33i ARAR vallen daar nu ook de geregistreerd partner of de partner met wie ongehuwd wordt samengewoond onder. Tevens vallen hieronder de kinderen van deze partners, de bloedverwanten in tweede graad, personen die deel uitmaken van de huishouding van de ambtenaar zonder dat er sprake is van een arbeidsrelatie en degene met wie de ambtenaar anderszins een sociale relatie heeft.

5. Langdurend zorgverlof (onbetaald verlof) niet in het ARAR geregeld

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Een ambtenaar heeft op basis van artikel 5:9 Wazo recht op onbetaald verlof voor verzorging van een persoon bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, Wazo die levensbedreigend ziek is of voor noodzakelijke verzorging van een persoon in de zin van artikel 5:1, tweede lid, Wazo die ziek of hulpbehoevend is. Voor langdurend onbetaald zorgverlof is een uitbreiding geïntroduceerd van de doelgroep: deze wordt gelijk gesteld met de gewijzigde doelgroep voor het calamiteitenverlof en kortdurend zorgverlof (zie paragraaf 4).

De ambtenaar heeft de mogelijkheid het verlof op elke wijze op te nemen die hij of zij wenst zolang er geen zwaarwegende dienstbelangen zijn die zich hiertegen verzetten.

Het verlof eindigt wanneer verzorging van persoon in de zin van art 5:1, tweede lid, Wazo niet meer levensbedreigend ziek is of geen noodzakelijke verzorging nodig heeft in verband met ziekte/hulpbehoevendheid.

B. Wijzigingen per 1 april 2017

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

1. Ouderschapsverlof (art. 33g ARAR/Hoofdstuk 6 Wazo)

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

1.1. Vervallen ouderschapsverlof

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Indien het verlof op verzoek van de ambtenaar na het tijdstip van ingang niet wordt voortgezet, op grond van onvoorziene omstandigheden, vervalt de aanspraak op het overige deel van het ouderschapsverlof niet, zoals dit wel is bepaald in het huidige artikel 33g, elfde lid, ARAR. De aanspraak op het overige deel schort op en kan op een later moment worden aangewend.

1.2. Terugbetalingsverplichting

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De ambtenaar kan thans verzoeken om elke wijze van opnemen van ouderschapsverlof. Hierdoor kan de lengte van de periode waarover het ouderschapsverlof wordt uitgesmeerd lopen tot het moment dat het kind de leeftijd van acht jaar heeft bereikt. De terugbetalingsverplichting wordt hierdoor gewijzigd en beperkt tot de laatste zesendertig maanden waarin, voorafgaand aan het verlaten van de sector Rijk, betaald ouderschapsverlof is genoten.

Overgangsmaatregelen:

Indien de ambtenaar vóór 1 januari 2015, het tijdstip van de inwerkingtreding van de gewijzigde Wazo (en hiermee het gewijzigde overgangsrecht van de Wazo) en de hiermee verband houdende WAA (Wet Aanpassing Arbeidsduur) en ATW (Arbeidstijdenwet), zijn voornemen tot het opnemen van het ouderschapsverlof heeft gemeld aan de werkgever en die heeft reeds hiermee ingestemd, blijven op dat ouderschapsverlof de bepalingen van de Wazo van toepassingen zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de wijzigingen.

2. Kort zorgverlof (art. 33i ARAR)

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De doelgroep van de personen voor wier verzorging vanwege calamiteiten of ziekte verlof kan worden verleend is gewijzigd (zie onderdeel A, paragraaf 4). Anders dan bij de Wazo is bij kort durend zorgverlof op grond van het ARAR sprake van loondoorbetaling. Zie bijlage artikel 33i ARAR.

C. Wijziging per 1 juli 2017

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

1. Ouderschapsverlof (art. 33g ARAR/Hoofdstuk 6 Wazo)

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Vanaf 1 juli 2017 wordt het vereiste toegepast dat een ambtenaar minimaal een jaar krachtens aanstelling werkzaamheden verricht voordat een verzoek om ouderschapsverlof met aanspraak op de gedeeltelijke doorbetaling van de bezoldiging van het ouderschapsverlof kan worden gehonoreerd. Zoals toegelicht in paragraaf 2.2 van onderdeel A, kan een ambtenaar die nog geen jaar krachtens aanstelling werkzaamheden verricht sinds 1 januari 2015 uiteraard wel een verzoek om ouderschapsverlof indienen zonder aanspraak op gedeeltelijke doorbetaling van de bezoldiging.

Nadere informatie

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Deze circulaire gaat in op de gevolgen van de afspraken uit het Uitwerkingsakkoord en de aanpassingen van de Wazo en Wfw. Voor een totaalbeeld van de in deze circulaire beschreven onderwerpen wordt verwezen naar:

  • a. de informatie op de site van P-Direkt, toegesneden op rijksambtenaren:

    https://www.p-direkt.nl/informatie-rijkspersoneel/vrije-dagen/verlof

  • b. De algemene informatie op de site van UWV:

    • 1. http://www.uwv.nl/werkgevers/werknemer-krijgt-kind/index.aspx

    • 2. http://www.uwv.nl/particulieren/zwanger-adoptie-pleegzorg/index.aspx

    • 3. http://www.uwv.nl/Particulieren/zwanger-adoptie-pleegzorg/zwanger-met-uitkering/

    • 4. http://www.uwv.nl/particulieren/zwanger-adoptie-pleegzorg/zwanger-met-uitkering/tijdens-zwangerschapsverlof/detail/hoelang-duurt-mijn-verlof-na-de-bevalling/verlof-als-mijn-kind-na-de-bevalling-in-het-ziekenhuis-ligt

Ik verzoek u met de inhoud van deze circulaire rekening te houden en daaraan voor zover nodig uitvoering te geven.

De

minister

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
namens deze,

Simone Roos

Directeur-generaal Overheidsorganisatie

Bijlage bij circulaire 2017-0000135863

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Deze bijlage is onderdeel van de circulaire 2017-0000135863. In deze bijlage wordt weergegeven hoe de onderstaande artikelen in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) na verwerking van de afspraken uit het Uitwerkingsakkoord en de wijziging van de Wazo gelezen zouden moeten worden.

De wijzigingen zijn met onderstrepingen (= nieuwe tekst) en vet-cursief tussen haken (= te vervallen tekst) weergegeven.

Artikel 32b

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Onverminderd artikel 76 wordt aan de ambtenaar in de gevallen van onvoorziene omstandigheden die een onmiddellijke onderbreking van de arbeid vergen, en in gevallen en onder de voorwaarden genoemd in de volgende artikelen van deze paragraaf buitengewoon verlof verleend.

  • 2 Onder zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 4:1 van de Wet arbeid en zorg worden in ieder geval begrepen de omstandigheden genoemd in de artikelen 33c, 33d en 33fa.

Artikel 33fa

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die zorg draagt voor een of meer personen als bedoeld in het vierde lid heeft aanspraak op zorgverlof bij calamiteiten onder behoud van zijn volle bezoldiging.

  • 2 Onder calamiteit wordt verstaan ziekte of een andere onverwachte gebeurtenis waardoor een noodsituatie ontstaat in de verzorging van een of meer van de in het vierde lid bedoelde personen, of onvoorziene omstandigheden die een onmiddellijke onderbreking van de arbeid vragen.

  • 3 Het verlof is bedoeld als eerste opvang en voor het treffen van verdere voorzieningen en bedraagt maximaal 1 dag per calamiteit.

  • 4 De personen voor wier verzorging het verlof kan worden verleend zijn:

  • de echtgenote, ouders, stiefouders, pleegouders, bloedverwanten in de eerste of tweede graad, [schoonouders, kinderen,] stiefkinderen, pleegkinderen of aangehuwdkinderen van de ambtenaar;

  • degene, die zonder dat er sprake is van een arbeidsrelatie deel uitmaakt van de huishouding van de ambtenaar; of

  • degene met wie de ambtenaar anderszins een sociale relatie heeft, voor zover de te verlenen verzorging rechtstreeks voortvloeit uit die relatie en redelijkerwijs door de ambtenaar moet worden verleend.

  • 5 De ambtenaar informeert het bevoegd gezag vooraf over het opnemen van het verlof onder vermelding van de reden.

  • 6 Het bevoegd gezag kan eisen dat de ambtenaar achteraf aannemelijk maakt dat daadwerkelijk sprake was van een noodsituatie. Indien de ambtenaar daar naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in slaagt kunnen de opgenomen uren in mindering worden gebracht op het vakantieverlof.

  • 7 Voor de toepassing van dit artikel is het derde lid van artikel 33d van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33fb ARAR Zwangerschap-, bevallings- en couveuseverlof2 3

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De vrouwelijke ambtenaar heeft in verband met haar bevalling aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof.

  • 2 Gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof behoudt de vrouwelijke ambtenaar haar aanspraak op bezoldiging.

  • 3 De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een zwangerschapsverlof vanaf de dag waarop de bevalling blijkens een verklaring van een arts of van een verloskundige aangevende de vermoedelijke datum van de bevalling, binnen zes weken is te verwachten, of binnen tien weken indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft Dit verlof gaat uiterlijk in vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling of uiterlijk acht weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft.

  • 4 De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een bevallingsverlof van tien weken, vanaf de dag volgend op die van de bevalling. Dit verlof wordt verlengd tot ten hoogste zestien weken, voor zover het zwangerschapsverlof voorafgaand aan de vermoedelijke datum van bevalling, om andere redenen dan wegens ziekte minder dan zes weken heeft bedragen.

    5 Als een kind tijdens het bevallingsverlof vanwege zijn medische toestand in een ziekenhuis is opgenomen wordt het bevallingsverlof verlengd met het aantal opnamedagen, te rekenen vanaf de achtste dag van opname tot en met de laatste dag van het bevallingsverlof tot een maximum van tien weken. De in de eerste zin bedoelde verlenging van het bevallingsverlof is uitsluitend van toepassing voor zover de ziekenhuisopname langer duurt dan het aantal dagen waarmee het bevallingsverlof als gevolg van de werkelijke datum van bevalling op grond van het derde lid wordt verlengd.

    [5] 6 Indien de vrouwelijke ambtenaar aan wie verlof is verleend gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet arbeid en zorg, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de doorbetaling van bezoldiging als bedoeld in het tweede lid toegepast welke overeenkomt met het bedrag van bedoelde financiële tegemoetkoming.

    [6] 7 Indien aan de gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het vijfde lid is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de vrouwelijke ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, past het bevoegd gezag het vijfde lid op overeenkomstige wijze toe. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de vrouwelijke ambtenaar zou zijn toegekend indien zij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

Artikel 33fc. Bevalling en ontslag4

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De gewezen vrouwelijke ambtenaar, wier tijdstip van ingang van haar ontslag is gelegen in de periode, bedoeld in artikel 33fb, eerste lid, behoudt haar aanspraak op bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering. De aanspraak eindigt na 16 weken, te rekenen vanaf de eerste dag waarop haar zwangerschapsverlof als bedoeld in artikel 33fb, derde lid, een aanvang heeft genomen.

  • 2 De gewezen ambtenaar, wier bevalling waarschijnlijk is binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, ontvangt haar laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering gedurende de periode die:

    • a. aanvangt op de 41e dag, of op de 69e dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind bedraagt, voorafgaande aan de vermoedelijke datum van bevalling; en

    • b. eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden.

  • 3 De periode, bedoeld in het tweede lid, wordt verlengd tot 16 weken, indien die periode door een voortijdige bevalling minder dan 16 weken heeft bedragen.

  • 4 De gewezen ambtenaar wier bevalling niet wordt verwacht binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, maar die niettemin binnen die termijn bevalt, ontvangt haar laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering gedurende de periode die:

    • a. aanvangt op de datum van bevalling; en

    • b. eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden.

  • 5 De artikelen 33fb, vijfde en zesde lid, 40, tweede lid, en 48a, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33g. Buitengewoon verlof in verband met ouderschap5

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot een kind, heeft aanspraak op verlof. Indien de ambtenaar met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind in familierechtelijke betrekking komt te staan, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen aanspraak op verlof.

  • 2 De ambtenaar die blijkens de basisregistratie personen op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en de opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen, heeft aanspraak op verlof. Indien de ambtenaar met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen aanspraak op verlof.

  • 3 Geen aanspraak op verlof bestaat na de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt.

  • 4 [Het verlof wordt uitsluitend verleend aan de ambtenaar wiens dienstbetrekking ten minste een jaar heeft geduurd.] Indien de dienstbetrekking buiten Nederland wordt vervuld bestaat aanspraak op verlof tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten.

  • 5 Het aantal uren verlof waarop de ambtenaar per keer ten hoogste aanspraak heeft, bedraagt zesentwintig maal de arbeidsduur per week uitgaande van zijn arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof aanvangt. Indien de arbeidsduur van de ambtenaar gedurende het verlof wijzigt, wordt de aanspraak op het verlof opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de mate waarin de arbeidsduur is gewijzigd en de mate waarin de periode gedurende welke het verlof wordt genoten is verstreken.

  • 6 [Het verlof wordt opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf maanden en gelijkmatig over deze periode verdeeld. In afwijking van de eerste volzin kan de ambtenaar het bevoegd gezag verzoeken om het verlof op een andere wijze aaneengesloten te genieten of het verlof op te delen in ten hoogste drie perioden, waarbij iedere periode ten minste een maand bedraagt.] Het bevoegd gezag stemt in met het verzoek als bedoeld in het negende lid tenzij zwaarwegende dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 7 Bij een keuze voor het maximale aantal uren verlof als bedoeld in het vijfde lid, heeft de ambtenaar wiens dienstbetrekking ten minste een jaar heeft geduurd over de verlofuren aanspraak op 27,5% van zijn bezoldiging. Bij een aanvraag van deze ambtenaar voor een geringer aantal uren verlof wordt het percentage evenredig verhoogd tot ten hoogste 55. Zo nodig wordt het percentage rekenkundig afgerond op één decimaal achter de komma.

  • 8 De ambtenaar is verplicht tot terugbetaling van hetgeen hem over de genoten uren ouderschapsverlof is toegekend over de genoten verlofuren wanneer hem tijdens de verlofperiode of binnen een jaar na afloop van het verlof ontslag wordt verleend op aanvraag dan wel niet op aanvraag op grond van aan de ambtenaar te wijten feiten of omstandigheden. De terugbetalingsverplichting wordt beperkt tot de laatste zesendertig maanden waarin, voorafgaande aan het verlaten van de sector Rijk, ouderschapsverlof is genoten. Ontslag op aanvraag gevolgd door een overgang binnen een maand naar een andere functie binnen de rijksdienst wordt niet als ontslag beschouwd. Het bevoegd gezag kan de ambtenaar ontheffen van de in de eerste volzin bedoelde verplichting indien er bijzondere omstandigheden zijn die dat naar het oordeel van het bevoegd gezag rechtvaardigen.

  • 9 De ambtenaar meldt het voornemen verlof op te nemen ten minste twee maanden voor het door hem gewenste tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk aan het tot verlening van het verlof bevoegde gezag.

    Daarbij geeft de ambtenaar op:

    • a. [het] de perioden[tijdvak] waarin het verlof zal worden genoten;

    • b. het aantal uren verlof per periode[week]; en

    • c. de spreiding van de verlofuren over de perioden[week].

    Bij de eerste melding ten aanzien van het desbetreffende kind dient tevens opgave te worden gedaan van het totaal aantal uren dat de ambtenaar wenst op te nemen en de eventuele opdeling daarvan in perioden [op grond van het zesde lid]. Indien de ambtenaar het verlof heeft opgedeeld in meerdere perioden geldt de opgave, bedoeld in de onderdelen a tot en met c, slechts voor één periode[verlofdeel] tegelijk. De tijdstippen van ingang en einde van het verlof kunnen afhankelijk worden gesteld van de datum van de bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging van het kind.

  • 10 Het bevoegd gezag is verplicht in te stemmen met een aanvraag van de ambtenaar het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van het opnemen van zwangerschaps-, bevallings- of adoptieverlof als bedoeld in de artikelen 33fb, onderscheidenlijk 33h.

    Het bevoegd gezag is tevens verplicht in te stemmen met een aanvraag van de ambtenaar het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden, tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten.

  • 11 Het bevoegd gezag behoeft aan een aanvraag als bedoeld in het tiende lid niet met ingang van een vroeger tijdstip dan vier weken na de aanvraag gevolg te geven. In het geval het verlof met toepassing van het tiende lid, [eerste volzin,] na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, wordt de aanspraak op het overige deel van het verlof opgeschort.[In het geval het verlof met toepassing van het tiende lid, tweede volzin, na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, vervalt de aanspraak op het overige deel van dat verlof.

  • 12 Indien op grond van het zesde lid het verlof is opgedeeld, zijn het tiende en elfde lid op iedere periode van toepassing.]

  • [13] 12 Het bevoegd gezag kan, na overleg met de ambtenaar, de spreiding van de uren over de week op grond van gewichtige redenen van dienstbelang wijzigen tot vier weken voor het tijdstip van ingang van het verlof. De eerste volzin is niet van toepassing op de ambtenaar die na het verlof op grond van artikel 33d, eerste lid, onderdeel d, gedurende een periode van vier weken voor drie dagen waarop hij arbeid pleegt te verrichten gebruik maakt van zijn verlof.

  • [14] 13 Indien [het verlof op grond van het zesde lid is opgedeeld en] de aanstelling eindigt voordat het verlof volledig is genoten, heeft de ambtenaar, indien hij een nieuwe arbeidsverhouding aangaat[aanstelling krijgt] bij een andere werkgever [bevoegd gezag], aanspraak op de eventueel resterende deelperioden van het verlof met inachtneming van het bepaalde in dit artikel. Het bevoegd gezag reikt de ambtenaar op diens verzoek een verklaring uit waaruit blijkt op hoeveel uren verlof de ambtenaar nog aanspraak heeft.

  • [15] 14 Op de ambtenaar die voor een kind het verlof geheel of gedeeltelijk heeft opgenomen voor 1 januari 2011, blijven het vijfde en zevende lid, van toepassing zoals die luidden op 31 december 2010 voor wat betreft zijn recht op bezoldiging tijdens de uren waarop hem ouderschapsverlof is verleend, met dien verstande dat aanvullend dertien maal de arbeidsduur per week kan worden opgenomen zonder behoud van bezoldiging.6

Artikel 33h

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar heeft in verband met de adoptie van een kind aanspraak op verlof met behoud van bezoldiging.

  • 2 De aanspraak op verlof in verband met adoptie van een kind bedraagt ten hoogste vier aaneengesloten weken. De aanspraak bestaat gedurende een tijdvak van [achttien] zesentwintig weken te rekenen vanaf [twee] vier weken vóór de eerste dag dat de feitelijke opneming ter adoptie een aanvang heeft genomen of zal nemen zoals die dag is aangeduid in een door de ambtenaar aan het bevoegd gezag overgelegd document waaruit blijkt dat een kind ter adoptie is of zal worden opgenomen.

  • 3 Indien als gevolg van een adoptieverzoek tegelijkertijd twee of meer kinderen feitelijk ter adoptie worden opgenomen, bestaat de aanspraak op verlof slechts ten aanzien van één van die kinderen.

  • 4 In afwijking van het tweede lid, kan de ambtenaar het bevoegd gezag verzoeken om het verlof te spreiden gedurende een tijdvak van zesentwintig weken. Het bevoegd gezag kan dit verzoek afwijzen, indien zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzetten.

  • [4] 5 De ambtenaar meldt aan het bevoegd gezag het verlof in verband met adoptie uiterlijk drie weken voor de dag van ingang van het verlof onder opgave van de omvang van het verlof. Bij de melding worden documenten gevoegd waaruit blijkt dat een kind ter adoptie is of zal worden opgenomen.

  • [5] 6 Indien de ambtenaar aan wie verlof is verleend gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet arbeid en zorg, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de doorbetaling van bezoldiging als bedoeld in het eerste lid toegepast welke overeenkomt met het bedrag van bedoelde financiële tegemoetkoming.

  • [6] 7 Indien aan gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het [vijfde] zesde lid is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, past het bevoegd gezag het [vijfde]zesde lid op overeenkomstige wijze toe. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de ambtenaar zou zijn toegekend indien hij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

  • [7] 8 De bepalingen in dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar die een pleegkind opneemt als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, onderdeel d, van de Wet arbeid en zorg.

Artikel 33i

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet wordt aan de ambtenaar verlof met behoud van bezoldiging verleend voor de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte van de personen genoemd in artikel 33 fa vierde lid.

    • [a. zijn echtgenote of echtgenoot;

    • b. een inwonend kind tot wie de ambtenaar als ouder in een familierechtelijke betrekking staat;

    • c. een inwonend kind van zijn echtgenote of echtgenoot;

    • d. een pleegkind dat blijkens de basisregistratie personen op hetzelfde adres woont als de ambtenaar en dat hij als pleegouder als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet verzorgt.]

  • 2 Tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet wordt aan de ambtenaar verlof met behoud van bezoldiging verleend voor de noodzakelijke verzorging in verband met ernstige ziekte van de personen genoemd in artikel 33 fa, vierde lid. [echtgenote, echtgenoot, ouders, stiefouders, pleegouders, schoonouders, kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen of aangehuwde kinderen.]

  • 3 Het verlof, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt in elk kalenderjaar ten hoogste tweemaal de arbeidsduur per week.

  • 4 De ambtenaar meldt vooraf aan het bevoegd gezag dat hij het verlof, bedoeld in het eerste en tweede lid, opneemt onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is, meldt de ambtenaar het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan het bevoegd gezag onder opgave van de reden. Bij die melding geeft de ambtenaar ook de omvang, de wijze van opneming en de vermoedelijke duur van het verlof aan.

  • 5 Het bevoegd gezag kan achteraf van de ambtenaar verlangen dat hij aannemelijk maakt dat hij zijn arbeid niet heeft verricht in verband met de noodzakelijke verzorging als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  1. Bedoeld wordt de afwijking: ‘met betrekking tot het vervallen van het resterende deel van een ouderschapsverlofperiode’. ^ [1]
  2. NB1. Wazo art 3:1 derde lid spreekt over ‘aaneengesloten’ bevallingsverlof, art 33fb ARAR niet en is daarmee dus niet in strijd. Als gevolg daarvan kan dus op basis van Wazo het verlof flexibel worden opgenomen: na 6 weken kan het restant binnen 30 weken worden opgenomen. ^ [2]
  3. NB2. Het ARAR zegt thans niets over de wijze waarop het bevallingsverlof opgenomen wordt (WAZO 3:1 derde lid). De flexibilisering van de opname van dat verlof wordt ook niet in het ARAR opgenomen. Het zesde id van art. 3:1 WAZO is van toepassing). ^ [3]
  4. NB. Overgang bevallingsverlof geldt op basis van de Wazo, geen nieuw artikel in ARAR nodig. ^ [4]
  5. In het achtste lid, in de eerste zin, staat twee keer de term ‘over de genoten verlofuren’. Dit is een bestaande omissie. Hoewel er geen verband is met deze circulaire wordt erop gewezen dat de zin gelezen kan worden als ware de tweede keer ‘over de genoten verlofuren’ geschrapt. ^ [5]
  6. In het vijftiende lid staat een omissie, hoewel geen verband met deze circulaire wordt opgemerkt dat aan het einde van dit lid toegevoegd zou moeten worden: ‘indien het verlof is aangevangen op of na 1 januari 2009’. ^ [6]
Naar boven