Regeling fosfaatreductieplan 2017

Geraadpleegd op 09-05-2024.
Geldend van 01-03-2017 t/m 30-03-2017

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 16 februari 2017, nr. WJZ/17023701, houdende invoering van de verplichting tot betaling van een geldsom (Regeling fosfaatreductieplan 2017)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 13, eerste lid, van de Landbouwwet en artikel 2 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. (begripsbepalingen)

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a. houder: houder als bedoeld in artikel 1 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van runderen;

    • b. I&R-systeem: I&R-systeem rund als bedoeld in artikel 14, onderdeel a, van de Regeling identificatie en registratie van dieren;

    • c. rund: vrouwelijk rund van 0 tot 1 jaar, vrouwelijk rund van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd of rund dat ten minste eenmaal heeft gekalfd, waarbij onder rund wordt verstaan een dier als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, met uitzondering van runderen die behoren tot de soorten Bison bison en Bubalus bubalus, en dat is geregistreerd in het I&R-systeem;

    • d. referentieaantal: aantal runderen van de houder dat op 2 juli 2015 in het I&R-systeem is geregistreerd verminderd met 4%, behoudens het bepaalde in artikel 7 en 9, zesde lid;

    • e. doelstellingsaantal: aantal runderen dat overeenkomt met het aantal runderen van de houder dat op 1 oktober 2016 in het I&R-systeem is geregistreerd verminderd met het krachtens artikel 3 toe te passen verminderingspercentage, met dien verstande dat het doelstellingsaantal nooit lager is dan het referentieaantal;

    • f. vleeskalverhouder: houder die uitsluitend mannelijke en vrouwelijke runderen jonger dan een jaar houdt en welke uitsluitend door de houder worden afgevoerd voor de slacht;

    • g. GVE: grootvee-eenheid;

    • h. Verordening (EU) nr. 1408/2013: Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PB L 352);

    • i. bedrijf: bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Meststoffenwet;

    • j. fosfaatruimte: fosfaatruimte als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ll, van de Meststoffenwet, waarbij in afwijking van dat onderdeel ll, voor natuurterrein zijnde grasland, wordt gerekend met 70 kilogram fosfaat per hectare en voor overig natuurterrein 20 kilogram fosfaat per hectare;

    • k. grondgebonden bedrijf: bedrijf waarvan de productie van dierlijke meststoffen door runderen in kilogrammen fosfaat in het kalenderjaar 2015, verminderd met de fosfaatruimte in dat jaar, negatief of nul is, waarbij wordt uitgegaan van een excretieforfait van 9,6 kilogram fosfaat voor een vrouwelijk rund van 0 tot 1 jaar, 21,9 kilogram fosfaat voor een vrouwelijk rund van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd en 41,3 kilogram fosfaat voor een rund dat ten minste eenmaal heeft gekalfd en de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond de hoeveel grond is zoals die blijkt uit de gegevens opgegeven krachtens de Regeling landbouwtelling en gecombineerde opgave 2015;

    • l. minister: Minister van Economische Zaken.

  • 2 Voor de toepassing van deze regeling worden maart en april 2017 aangeduid als periode 1, mei en juni 2017 aangeduid als periode 2, juli en augustus 2017 aangeduid als periode 3, september en oktober 2017 aangeduid als periode 4 en november en december 2017 aangeduid als periode 5.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2017, 18602, datum inwerkingtreding 31-03-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-03-2017.

  • k. grondgebonden bedrijf: bedrijf waarbij de productie van dierlijke meststoffen door runderen in kilogrammen fosfaat in het kalenderjaar 2015 verminderd met de fosfaatruimte in dat jaar negatief of nul is, en de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond de hoeveelheid grond is zoals die blijkt uit de gegevens opgegeven krachtens de Regeling landbouwtelling en gecombineerde opgave 2015 waarbij wordt uitgegaan:

    • 1°. van een excretieforfait van 9,6 kilogram fosfaat voor een vrouwelijk rund van 0 tot 1 jaar, 21,9 kilogram fosfaat voor een vrouwelijk rund van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd en 41,3 kilogram fosfaat voor een rund dat tenminste eenmaal heeft gekalfd, of

    • 2°. van de excretieforfaits voor fosfaat opgenomen in bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, waarbij een vrouwelijk rund van 0 tot 1 jaar wordt aangemerkt als diernummer 101, een vrouwelijk rund van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd als diernummer 102 en een rund dat ten minste eenmaal heeft gekalfd als diernummer 100;.

Artikel 2. (omrekeningsfactor GVE)

Onder rund als bedoeld in artikel 1, onderdelen d en e, en de artikelen, 4, tweede tot en met vijfde lid, 5, tweede lid, 6, tweede tot en met vijfde lid, 7, 9, eerste, tweede lid, vijfde en zesde lid, 11 en 12, tweede tot en met vierde lid, wordt verstaan GVE overeenkomstig de volgende omrekeningsfactoren:

  • a. 0,23 GVE voor een rund van 0 tot 1 jaar;

  • b. 0,53 GVE voor een rund van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd;

  • c. 1 GVE voor een rund dan ten minste eenmaal heeft gekalfd.

Artikel 3. (verminderingspercentage)

  • 1 Het verminderingspercentage, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, bedraagt:

    • a. 5% voor elke maand in periode 1;

    • b. 10% voor elke maand in periode 2;

    • c. ten hoogste 20% voor elke maand in periode 3;

    • d. ten hoogste 40% voor elke maand in de perioden 4 en 5.

  • 2 De verminderingspercentages voor de perioden 3 tot en met 5 worden telkens uiterlijk op de laatste dag van de voorafgaande periode door de minister vastgesteld en bekendgemaakt in de Staatscourant en bedragen niet minder dan het verminderingspercentage van de voorafgaande periode.

Artikel 4. (geldsom houders melkvee)

  • 1 De minister legt de houder die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking over elk van de in artikel 1, tweede lid, genoemde maanden, met uitzondering van maart en april, een verplichting tot betaling van een geldsom in euro’s op.

  • 2 De hoogte van de geldsom, bedoeld in het eerste lid, komt overeen met de uitkomst van de volgende vermenigvuldiging:

    (het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 240.

  • 3 De minister legt de houder, bedoeld in het eerste lid, een verplichting tot betaling van een geldsom op over de maand april van periode 1, waarbij de hoogte van de geldsom overeenkomt met de uitkomst van de volgende vermenigvuldiging:

    (het gemiddeld aantal runderen in april van periode 1 verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 480.

  • 4 De geldsom is niet verschuldigd indien in de desbetreffende maand:

    • a. het gemiddeld aantal runderen niet hoger is dan het referentieaantal, of

    • b. het gemiddeld aantal runderen gelijk of lager is dan het getal dat overeenkomt met het doelstellingsaantal voor die maand.

  • 5 Indien in de tweede maand van een periode het gemiddeld aantal runderen overeenkomt met of lager is dan het doelstellingsaantal voor die maand, is de geldsom die op grond van het eerste lid in voorkomend geval verschuldigd is over de voorafgaande maand alsnog niet verschuldigd.

Artikel 5. (geldsom houders runderen overig)

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De minister legt de houder die geen producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking over elk van de in artikel 1, tweede lid, genoemde perioden een verplichting tot betaling van een geldsom in euro’s op.

  • 2 De hoogte van de geldsom komt overeen met de uitkomst van de volgende vermenigvuldiging:

    (het gemiddeld aantal runderen in de tweede maand van desbetreffende periode verminderd met het aantal runderen dat op 15 december 2016 werd gehouden) vermenigvuldigd met 480.

  • 3 De geldsom is niet verschuldigd indien er na 15 december 2016 op het bedrijf van de houder maximaal twee runderen zijn aangevoerd.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing indien de houder in de desbetreffende periode op elke dag 5 runderen of minder houdt.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2017, 18602, datum inwerkingtreding 31-03-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-03-2017.

2 De hoogte van de geldsom komt overeen met de laagste uitkomst van de in onderdeel a en b opgenomen vermenigvuldigingen:

  • a. (het gemiddeld aantal runderen in de tweede maand van de desbetreffende periode verminderd met het aantal runderen dat op 15 december 2016 werd gehouden) vermenigvuldigd met 480;

  • b. het gemiddeld aantal runderen in de tweede maand van de desbetreffende periode verminderd met het aantal runderen dat gemiddeld werd gehouden in:

    • 1. april 2016, voor wat betreft periode 1;

    • 2. juni 2016, voor wat betreft periode 2;

    • 3. augustus 2016, voor wat betreft periode 3;

    • 4. oktober 2016, voor wat betreft periode 4;

    • 5. december 2016, voor wat betreft periode 5,

    vermenigvuldigd met 480.

Stcrt. 2017, 25117, datum inwerkingtreding 01-05-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-03-2017.

Artikel 5 vervalt.

Artikel 6. (solidariteits-geldsom)

  • 1 De minister legt de houder die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking over elk van de in artikel 1, tweede lid, genoemde maanden, met uitzondering van maart en april, een verplichting tot betaling van een solidariteits-geldsom in euro’s op.

  • 2 De hoogte van de solidariteits-geldsom, bedoeld in het eerste lid, komt overeen met de uitkomst van de volgende vermenigvuldiging:

    (het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 56.

  • 3 De minister legt de houder, bedoeld in het eerste lid, een verplichting tot betaling van een geldsom op over periode 1, waarbij de hoogte van de geldsom overeenkomt met de uitkomst van de volgende vermenigvuldiging:

    (het gemiddeld aantal runderen in de maand april van periode 1 verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 112.

  • 4 De solidariteits-geldsom is niet verschuldigd indien in de desbetreffende maand de houder:

    • a. op grond van artikel 4 een geldsom is verschuldigd, of

    • b. een gemiddeld aantal runderen houdt dat gelijk is of lager dan zijn referentieaantal.

  • 5 Indien in de tweede maand van een periode het gemiddeld aantal runderen overeenkomt met of lager is dan het referentieaantal, is de geldsom die op grond van het eerste lid in voorkomend geval verschuldigd is over de voorafgaande maand alsnog niet verschuldigd.

  • 6 In het geval artikel 4, vijfde lid, van toepassing is en in de perioden 2 tot en met 5 voor de tweede maand van de desbetreffende periode ingevolge het eerste lid een solidariteits-geldsom verschuldigd is, is deze geldsom, berekend overeenkomstig het tweede lid, eveneens verschuldigd over de eerste maand van die periode.

Artikel 7. (referentieaantal grondgebonden bedrijf)

Indien houder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking en runderen hield op 2 juli 2015 op een grondgebonden bedrijf, is het referentieaantal voor de toepassing van de artikelen 4 en 6 niet verminderd met 4%.

Artikel 8. (inwinning)

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De geldsommen, bedoeld in de artikelen 4 tot en met 6, worden door of vanwege de minister ingewonnen:

    • a. in het geval de houder een producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking in de maand die volgt op de maand waarover de geldsom is verschuldigd;

    • b. in het geval de houder geen producent is als bedoeld in onderdeel a in de periode die volgt op de periode waarover de geldsom is verschuldigd.

  • 2 In het geval de geldsommen, bedoeld in de artikelen 4 tot en met 6, verschuldigd zijn door een houder die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, geschiedt de inwinning door het zuivelbedrijf waaraan de houder melk levert indien dat zuivelbedrijf op grond van een overeenkomst is aangesloten bij ZuivelNL.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2017, 25117, datum inwerkingtreding 01-05-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-03-2017.

(inwinning)

1 De geldsommen, bedoeld in de artikelen 4 en 6, worden door of vanwege de minister uiterlijk ingewonnen in de tweede maand die volgt op de maand waarover de geldsom is verschuldigd.

2 De inwinning van de geldsommen, bedoeld in de artikelen 4 en 6, geschiedt door het zuivelbedrijf waaraan de houder melk levert indien dat zuivelbedrijf op grond van een overeenkomst is aangesloten bij ZuivelNL.

Artikel 9. (bonus-geldsom)

  • 1 De minister kent de houder van runderen uit de opbrengsten van de artikelen 4 en 6 over elk van de in artikel 1, tweede lid, genoemde maanden, met uitzondering van maart en april, een bonus-geldsom toe indien het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand lager is dan het referentieaantal, waarbij de hoogte van de geldsom een bedrag bedraagt in euro’s dat overeenkomt met de uitkomst van de vermenigvuldiging:

    (het referentieaantal verminderd met het gemiddeld aantal runderen in desbetreffende maand) vermenigvuldigd met 60 in de perioden 2 en 3 en vermenigvuldigd met 150 in de perioden 4 en 5.

  • 2 De minister kent de houder, bedoeld in het eerste lid, uit de opbrengsten van de artikelen 4 en 6 over de maand april van periode 1 een bonus-geldsom toe indien het gemiddeld aantal runderen in die maand lager is dan het referentieaantal, waarbij de hoogte van de geldsom een bedrag bedraagt in euro’s dat overeenkomt met de uitkomst van de vermenigvuldiging:

    (het referentieaantal verminderd met het gemiddeld aantal runderen in april) vermenigvuldigd met 120.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid, bedraagt, indien de uitkomst van de in die leden tussen haken geplaatste aftreksom lager is dan het referentieaantal verminderd met 10%, de hoogte van de geldsom een bedrag in euro’s dat overeenkomt met de uitkomst van de vermenigvuldiging:

    (het referentieaantal verminderd met het referentieaantal verminderd met 10%) vermenigvuldigd met 120 in de maand april en vermenigvuldigd met 60 in de maanden van de perioden 2 en 3 en vermenigvuldigd met 150 in de maanden van de perioden 4 en 5.

  • 4 In het geval de opbrengsten, bedoeld in het eerste en tweede lid, ontoereikend zijn om aan alle houders een bonus-geldsom te verstrekken overeenkomstig het eerste tot en met derde lid, worden de bonus-geldsommen naar rato van het ontstane tekort verlaagd.

  • 5 In het geval na toekenning van de bonus-geldsommen over de periode 1 tot en met 5 er een batig saldo aan opbrengsten resteert, kan de minister elke houder van runderen die in december 2017 gemiddeld minder runderen hield dan het aantal dat hij op 1 oktober 2016 hield een bonusplus-geldsom toekennen, die wordt gefinancierd uit het door de minister uit het hiervoor bedoelde batig saldo beschikbaar gestelde bedrag, waarbij de hoogte van de geldsom per rund een bedrag bedraagt in euro’s dat gelijk is aan: de hoogte van het hiervoor bedoelde beschikbaar gestelde bedrag gedeeld door het totaal aantal runderen van alle hiervoor bedoelde houders op 1 oktober 2016 verminderd met de uitkomst van de optelsom van het aantal runderen dat door die houders gemiddeld in december 2017 werd gehouden.

  • 6 In het geval de houder runderen hield op 2 juli 2015 op een grondgebonden bedrijf, is het referentieaantal voor de toepassing van dit artikel niet verminderd met 4%.

  • 7 De geldsommen, bedoeld in dit artikel, zijn de-minimissteun als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1408/2013 en worden uitsluitend aan de houder toegekend indien de houder een verklaring als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1408/2013 heeft ingediend.

  • 8 Dit artikel is uitsluitend van toepassing op een houder die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking.

Artikel 10. (uitkering bonus-geldsom)

  • 1 De geldsom, bedoeld in artikel 9, eerste lid:

    • a. wordt uitgekeerd door het zuivelbedrijf waaraan de houder melk levert indien dat zuivelbedrijf op grond van een overeenkomst is aangesloten bij ZuivelNL;

    • b. wordt uitgekeerd in de maand die volgt op de maand waarin het recht op de geldsom is ontstaan.

  • 2 Indien het eerste lid, onderdeel a, niet van toepassing is, wordt in afwijking van onderdeel b van dat lid de geldsom uiterlijk uitgekeerd in de tweede maand die volgt op de periode waarin het recht op de geldsom is ontstaan.

Artikel 11. (in- en uitscharing)

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Indien een houder van runderen aantoont dat hij op 2 juli 2015 runderen had uitgeschaard die tussen 1 januari 2015 en 2 juli 2015 naar een inschaarder zijn gegaan, op 2 juli 2015 door die inschaarder werden gehouden en die uiterlijk op 31 december 2015 zijn teruggekomen op het bedrijf van de houder, kan de minister op zijn verzoek zijn referentieaantal verhogen in de periode 1 en 5 mits de inschaarder aantoonbaar instemt met verlaging van zijn referentieaantal in die perioden.

  • 2 De verhoging en de verlaging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste het aantal op 2 juli 2015 uitgeschaarde onderscheidenlijk ingeschaarde runderen.

  • 3 Indien het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt gehonoreerd, wordt in het geval de houder tevens in 2016 runderen had uitgeschaard het doelstellingsaantal van de houder in de periode 1 en 5 verhoogd en het doelstellingsaantal van de inschaarder in die perioden verlaagd, met het aantal runderen dat op 1 oktober 2016 door de houder was uitgeschaard bij de inschaarder.

  • 4 In het geval een houder aantoont dat hij geen runderen in 2015 had uitgeschaard maar wel in 2016, kan de minister op verzoek van de houder het doelstellingsaantal van die houder in de perioden 1 en 5 verhogen indien de inschaarder aantoonbaar instemt met verlaging van zijn doelstellingsaantal in die perioden, met het aantal runderen dat op 1 oktober 2016 door de houder was uitgeschaard bij de inschaarder.

  • 5 In het geval de inschaarder, bedoeld in het derde of vierde lid, een houder is als bedoeld in artikel 5, eerste lid, kan de minister op zijn verzoek voor de perioden 2 tot en met 4 het gemiddeld aantal runderen als bedoeld in artikel 5, tweede lid, verhogen met het aantal runderen dat bij die inschaarder op 1 oktober 2016 was ingeschaard, mits de uitschaarder aantoonbaar instemt met verlaging van zijn referentie- en doelstellingsaantal in die perioden.

  • 6 De verhoging en de verlaging, bedoeld in het vierde en vijfde lid, bedraagt ten hoogste het aantal op 1 oktober 2016 ingeschaarde onderscheidenlijk uitgeschaarde runderen.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2017, 18602, datum inwerkingtreding 31-03-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-03-2017.

(in- en uitscharing)

1 Indien een houder die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking aantoont dat hij op 2 juli 2015 runderen had uitgeschaard die tussen 1 januari 2015 en 2 juli 2015 naar een inschaarder zijn gegaan, op 2 juli 2015 door die inschaarder werden gehouden en die uiterlijk op 31 december 2015 zijn teruggekomen op het bedrijf van de houder, kan de minister wanneer hiervoor door de houder uiterlijk voor 15 april 2017 een verzoek is ingediend zijn referentieaantal verhogen in de periode 1 en 5 mits, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze aantoonbaar instemt met verlaging van zijn referentieaantal in die perioden.

2 De verhoging en de verlaging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste het aantal op 2 juli 2015 uitgeschaarde onderscheidenlijk ingeschaarde runderen.

3 Indien het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt gehonoreerd, wordt in het geval de houder tevens in 2016 runderen had uitgeschaard het doelstellingsaantal van de houder in de periode 1 en 5 verhoogd en, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, het doelstellingsaantal van de inschaarder in die periode verlaagd, met het aantal runderen dat op 1 oktober 2016 was uitgeschaard bij de inschaarder.

4 Indien een houder die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking aantoont dat hij geen runderen in 2015 had uitgeschaard maar wel in 2016, kan de minister wanneer hiervoor door de houder uiterlijk voor 15 april 2017 een verzoek is ingediend het doelstellingsaantal van die houder in de periode 1 en 5 verhogen mits, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze aantoonbaar instemt met verlaging van zijn doelstellingsaantal in die perioden.

5 De verhoging en de verlaging, bedoeld in het vierde lid, bedraagt ten hoogste het aantal op 1 oktober 2016 uitgeschaarde onderscheidenlijk ingeschaarde runderen.

6 Indien een houder die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking aantoont dat hij in 2015 of 2016 runderen had uitgeschaard en verklaart in 2017 geen runderen uit te scharen, kan de minister wanneer hiervoor door de houder uiterlijk voor 15 april 2017 een verzoek is ingediend:

  • a. zijn referentieaantal verhogen indien hij in 2015 runderen had uitgeschaard mits, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze aantoonbaar instemt met verlaging van zijn referentieaantal, of

  • b. zijn doelstellingsaantal verhogen indien hij in 2016 runderen had uitgeschaard, mits, in het geval de inschaarder geen producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze instemt met verlaging van het gemiddeld aantal runderen dat in 2016 werd gehouden in april, juni, augustus en oktober, of, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze instemt met verlaging van zijn doelstellingsaantal.

7 Indien het verzoek, bedoeld in het zesde lid, aanhef en onderdeel a, wordt gehonoreerd en de houder, bedoeld in de aanhef van het zesde lid, tevens in 2016 runderen had uitgeschaard, wordt het zesde lid, aanhef en onderdeel b, toegepast.

8 Indien een houder die geen producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking aantoont dat hij in 2016 runderen had uitgeschaard en verklaart dat hij in 2017 geen runderen uitschaart, kan de minister wanneer hiervoor door de houder uiterlijk voor 15 april 2017 een verzoek is ingediend het gemiddeld aantal runderen dat in 2016 werd gehouden in april, juni, augustus en oktober verhogen met het aantal runderen dat was uitgeschaard, mits:

  • a. in het geval de runderen waren ingeschaard bij een houder die geen producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze instemt met verlaging van het gemiddeld aantal runderen dat door deze houder in 2016 werd gehouden in april, juni, augustus en oktober;

  • b. in het geval de runderen waren ingeschaard bij een houder die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze instemt met verlaging van zijn doelstellingsaantal.

9 De verhoging en de verlaging, bedoeld in:

  • a. het zesde lid, onderdeel a, bedraagt ten hoogste het aantal op 2 juli 2015 uitgeschaarde onderscheidenlijk ingeschaarde runderen;

  • b. het zesde lid, onderdeel b, en achtste lid, bedraagt ten hoogste het aantal op 1 oktober 2016 uitgeschaarde onderscheidenlijk ingeschaarde runderen.

Stcrt. 2017, 25117, datum inwerkingtreding 01-05-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-03-2017.

Abusievelijk is voor het zesde lid, onderdeel b, een wijzigingsopdracht geformuleerd die niet geheel juist is.

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1 In het eerste lid en vierde lid vervalt telkens de zinsnede ‘die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking’.

2 In het zesde lid vervalt in de aanhef de zinsnede ‘die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking’ en vervalt in onderdeel b de zinsnede ‘ in het geval de inschaarder geen producent is van koemelk voor consumptie of verwerking, deze instemt met verlaging van het gemiddeld aantal runderen dat in 2016 werd gehouden in april, juni, augustus en oktober, of,’.

3 Het achtste lid vervalt en het negende lid wordt vernummerd tot achtste lid.

4 In het achtste lid (nieuw) vervalt in onderdeel b ‘, en achtste lid,’.

5 Na het achtste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Een houder die een verzoek heeft ingediend als bedoeld in het eerste of vierde lid kan voor de toepassing van deze regeling tevens bij de minister voor 20 mei 2017 een verzoek indienen voor berekening van het jongveegetal in de perioden 2, 3 en 5 op de volgende, van artikel 1, eerste lid, onderdeel l, afwijkende berekeningswijze: (het aantal runderen van de houder op 28 april 2017 van 0 tot 1 jaar en van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd verminderd met het aantal uitgeschaarde runderen overeenkomstig het tweede lid) gedeeld door het aantal runderen van de houder op 28 april 2017 dat ten minste eenmaal heeft gekalfd.

Artikel 12. (bedrijfsovername en bijzondere omstandigheden)

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Indien de houder, bedoeld in artikel 4, meldt en aantoont dat na 2 juli 2015 een beëindigd bedrijf is overgenomen, kan de minister het referentieaantal van die houder op zijn verzoek verhogen met het referentieaantal dat op grond van deze regeling van toepassing zou zijn geweest op de houder van het beëindigde bedrijf. Bij gedeeltelijke overname kan het referentieaantal naar rato worden verhoogd.

  • 2 Indien de houder, bedoeld in artikel 4, meldt en aantoont dat het referentieaantal minimaal 5% lager is door bouwwerkzaamheden, diergezondheidsproblemen, ziekte, ziekte of overlijden van een persoon van het samenwerkingsverband van de houder of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, of vernieling van melkveestallen, kan de minister op zijn verzoek het referentieaantal bepalen aan de hand van het aantal runderen dat voor de intreding van deze buitengewone omstandigheden is geregistreerd.

  • 3 Indien de houder, bedoeld in artikel 5, meldt en aantoont dat na 15 december 2016 een beëindigd bedrijf is overgenomen, kan de minister het aantal runderen dat op 15 december 2016 werd gehouden, bedoeld in artikel 5, tweede lid, verhogen met het aantal runderen dat op 15 december 2016 van toepassing zou zijn geweest op de houder van het beëindigde bedrijf. Bij gedeeltelijke overname wordt het aantal naar rato verhoogd.

  • 4 Indien een houder die geen producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, meldt en aantoont dat het aantal runderen dat op 15 december 2016 werd gehouden, bedoeld in artikel 5, tweede lid, minimaal 5% lager is door bouwwerkzaamheden, diergezondheidsproblemen, ziekte, ziekte of overlijden van een persoon van het samenwerkingsverband van de houder of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, of vernieling van veestallen, kan de minister op zijn verzoek het aantal runderen bepalen aan de hand van het aantal runderen dat voor de intreding van deze buitengewone omstandigheden is geregistreerd.

  • 5 Een verzoek als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid wordt uiterlijk op 1 april 2017 ingediend, dan wel, indien het een verzoek betreft als bedoeld in het eerste lid of derde lid, uiterlijk 1 maand na de bedrijfsoverdracht indien die overdracht na 1 maart 2017 heeft plaatsgevonden.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2017, 18602, datum inwerkingtreding 31-03-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-03-2017.

1 Indien de houder, bedoeld in artikel 4, meldt en aantoont dat na 2 juli 2015 een beëindigd bedrijf is overgenomen, kan de minister het referentieaantal of het doelstellingsaantal van die houder op zijn verzoek verhogen met het referentieaantal of het doelstellingsaantal dat op grond van deze regeling van toepassing zou zijn geweest op de houder van het beëindigde bedrijf. Bij gedeeltelijke overname kan het referentieaantal of het doelstellingsaantal naar rato worden verhoogd.

Stcrt. 2017, 25117, datum inwerkingtreding 01-05-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-03-2017.

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1 In het eerste en tweede lid vervalt telkens’, bedoeld in artikel 4’.

2 Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt uiterlijk op 1 april 2017 ingediend, dan wel, indien het een verzoek betreft als bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 1 maand na de bedrijfsoverdracht indien de overdracht na 1 maart 2017 heeft plaatsgevonden.

3 Het vierde lid en vijfde lid vervallen.

Artikel 13. (vleeskalverhouders)

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Deze regeling is niet van toepassing op vleeskalverhouders.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2017, 18602, datum inwerkingtreding 31-03-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-03-2017.

(uitzonderingen)

1 Deze regeling is niet van toepassing op:

  • a. een vleeskalverhouder;

  • b. een houder die geen producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking en aantoonbaar uitsluitend runderen houdt in een op grond van artikel 21 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s erkend verzamelcentrum of in een door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit goedgekeurde inrichting of voorziening, waar de runderen die bestemd zijn voor uitvoer binnen de Europese Unie of voor export naar derde landen in afzondering worden gehouden zonder direct of indirect contact met andere dieren teneinde gedurende een bepaalde periode de runderen te observeren en te testen.

2 Deze regeling is niet van toepassing op een houder die geen producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, voor zover:

  • a. het de vrouwelijke runderen van 0 tot 1 jaar van de houder betreft en die runderen voor het bereiken van de leeftijd van 1 jaar worden afgevoerd voor de slacht, en

  • b. de houder, bedoeld in onderdeel a, op een door de minister aangegeven wijze meldt welke runderen als bedoeld in onderdeel a het betreft.

3 De melding, bedoeld in het tweede lid, geschiedt voor 15 april 2017, dan wel binnen een maand nadat de houder de runderen, bedoeld in het tweede lid, is gaan houden.

Stcrt. 2017, 25117, datum inwerkingtreding 01-05-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-03-2017.

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13. (uitzonderingen)

1 Bij het gemiddeld aantal runderen, bedoeld in de artikelen 4, 6 en 9, is niet inbegrepen:

  • a. het aantal runderen dat door de houder in de desbetreffende maand is geplaatst in een op grond van artikel 21 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s erkend verzamelcentrum of in een door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit goedgekeurde inrichting of voorziening, waar de runderen die bestemd zijn voor uitvoer binnen de Europese Unie of voor export naar derde landen in afzondering worden gehouden zonder direct of indirect contact met andere dieren teneinde gedurende een bepaalde periode runderen te observeren en te testen;

  • b. de vanaf 1 oktober 2016 door de houder gehouden aanwas van runderen die behoren tot de volgende rassen: Brandrood rund, Fries Hollands vee, Roodbont Fries vee, Groninger blaarkop, Lakenvelder.

2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is uitsluitend van toepassing indien de houder van de runderen op een door de minister aangegeven wijze meldt welke runderen het betreft.

Artikel 14. (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 2017.

Artikel 15. (citeertitel)

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling fosfaatreductieplan 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 16 februari 2017

De

Staatssecretaris

van Economische Zaken,

M.H.P. van Dam

Naar boven