Beperking toegankelijkheid
De Oosterschelde is belangrijk als foerageergebied en slaapgebied voor diverse vogelsoorten.
Ook als broedgebied is de Oosterschelde voor diverse vogelsoorten van grote betekenis.
In het oostelijk deel van de Oosterschelde komen op de hogere delen van de platen
en slikken de met zoutplanten begroeide schorren voor. In het belang van de instandhouding
en ontwikkeling van de natuurwaarden van de schorren is het gewenst betreding te reguleren.
Daarnaast fungeren de schorren en de hoogst gelegen gedeelten van het intergetijdengebied,
waaronder de schelpenrug aan de oostkant van de Roggenplaat, als hoogwatervluchtplaats.
Voor het in stand houden en ontwikkelen van de vogelfuncties op slikken, platen en
schorren is het voorkomen van verstoring van groot belang. Daarbij is het handhaven
van de rust essentieel. De Roggenplaat en de Kop van de Vondelingsplaat fungeren tevens
als belangrijk rust-, werp-, en zooggebied voor de gewone zeehond. Rust in deze gebieden
is van cruciaal belang, in het bijzonder in de zoogperiode (juni – augustus).
De toegankelijkheid van het gebied Oosterschelde als geheel of van een aantal deelgebieden
wordt met dit besluit beperkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bescherming van
de natuurwaarden.
Toelichting op de verbodsbepalingen
In artikel 1 is een toegangsbeperking voor burgerluchtvaartverkeer opgenomen. Laagvliegen kan
door silhouetwerking en geluid tot substantiële verstoring van de in het gebied aanwezige
vogels of zeehonden leiden. Het Natura 2000-gebied ‘Oosterschelde’ is dan ook gesloten
voor burgerluchtvaart, tenzij gevlogen wordt boven 1000 voet (circa 300 meter), conform
de ‘gedragscode verantwoord vliegen’.
Daarnaast is vliegen met een modelvliegtuig/modelluchtvaartuig, waaronder ook een
drone (Unmanned aircraft systems (UAS) of Remotely piloted aircraft systems (RPAS))
wordt gerekend, volgens artikel 1 zowel buitendijks als binnendijks boven het Natura 2000-gebied niet toegestaan. Het
gebruik van modelvliegtuigen/modelluchtvaartuigen, kan door de silhouetwerking, die
vergelijkbaar is met die van roofvogels, tot verstoring leiden van broedende, rustende
en/of foeragerende vogels.
Tenslotte is in artikel 1 het kitesurfen in het gebied gereguleerd. Kitesurfers kunnen verstorend werken als
ze in de nabijheid van broed-, rust- en/of foerageergebied, dan wel hoogwatervluchtplaats
voor vogels komen of als ze rust-, werp- en/of zooggebieden voor de gewone zeehond
te dicht naderen. Om ruimte te bieden voor kitesurfen zijn enkele kitesurfzones aangewezen.
Deze zijn gelegen buiten de voor verstoring gevoelige gebieden. Om duidelijkheid te
bieden voor de gebruikers over de ligging en omvang van deze zones zijn ze op de bij
dit besluit behorende kaart aangegeven en zijn de exacte coördinaten in bijlage 1
van dit besluit vermeld.
De toegankelijkheid van in artikel 2 genoemde schorren is beperkt vanwege de kwetsbaarheid van de schorvegetaties en het
voorkomen van vogels. De schorren liggen boven gemiddeld hoog water en stromen bij
vloed incidenteel onder. De toegangsbeperking geldt ook voor de in de schorren gelegen
geulen en prielen. Voor delen van enkele schorgebieden wordt jaarlijks vergunning
verleend voor het snijden van zeegroente.
In de in artikel 3 genoemde niet toegankelijke gebieden is het vanwege de kwetsbaarheid van vogels en
zeehonden voor verstoring niet toegestaan zich daar te bevinden. Door beperking van
de toegankelijkheid van deze gebieden wordt gewaarborgd dat op hoogwatervluchtplaatsen
voor vogels, zeehondenrust- en werpplaatsen en plekken met overige kwetsbare en voor
verstoring gevoelige soorten en/of habitattypen een wezenlijke bijdrage wordt geleverd
aan de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten en habitattypen.
Enkele activiteiten zijn in de niet toegankelijke gebieden wel toegestaan. Het betreft
onder meer het betreden van de hoge schelpenrug aan de oostzijde van de Roggenplaat
in de zomerperiode (15 juni tot en met 14 september), welke tijdens de hoogwaterperiode
permanent droog blijft en doorvaart door de Oliegeul gedurende het gehele jaar. Ter
voorkoming van verstoring van vogels op het resterende deel van de Roggenplaat zijn
loslopende honden op de schelpenrug niet toegestaan.
Daarnaast is het varen en ankeren in een zone van 100 meter buiten (en direct aansluitend
aan) de betonning toegestaan. Deze 100 meter zone biedt onder andere de mogelijkheid
tot beroeps- en sportvisserij.
In de in artikel 4 genoemde beperkt toegankelijke gebieden is het vanwege de kwetsbaarheid van vogels
voor verstoring niet toegestaan zich te bevinden op slikken en platen (drooggevallen
intergetijdengebied). Activiteiten die plaats vinden in het water, zoals zwemmen,
varen en/of ankeren, beroeps- en sportvisserij, kunnen in deze gebieden gewoon doorgang
vinden. Het hoge deel van de plaat tegenover de haven van St. Annaland (Krabbenkreek)
is in de periode 15 juni tot en met 14 september daaropvolgend uitgezonderd van het
verbod om zich de drooggevallen delen te bevinden. Op dit deel van de plaat kan in
deze periode gerecreëerd worden. Ter voorkoming van verstoring van vogels op het resterende
deel van de plaat zijn loslopende honden op de plaat niet toegestaan.
Het betreden van drooggevallen strekdammen in gebieden waar een toegangsverbod geldt
is toegestaan, zodat op een aantal plaatsen sportvissers en andere bezoekers via de
dammen de mogelijkheid hebben bij de waterlijn te komen.
In de Oosterschelde zijn een aantal locaties aangewezen voor het handmatig spitten
van zeeaas. Sportvisserij Nederland beschikt over een vergunning ex artikel 19d van de Nb-wet 1998, die aan individuele spitters mag worden doorgegeven. Het spitten van zeeaas met
een dergelijke vergunning is, voor zover het een aangewezen locatie is, uitgezonderd
van het verbod om zich de drooggevallen delen te bevinden.
De toegankelijkheidsregeling komt grotendeels overeen met de toegankelijkheidsregeling
1990, rekening houdend met de resultaten van de in 1997 uitgevoerde evaluatie van
de toegankelijkheidsregeling 1990, de veranderingen in het abiotische omstandigheden
van het Oosterschelde-ecosysteem, waarbij met name de zandhonger met worden genoemd,
en de ontwikkeling van de natuurwaarden.
De toegankelijkheidsregeling 1990 kende een categorie ‘toegankelijk’, waarbij drooggevallen
slikken en platen betreden konden worden, met uitzondering van schelpdierpercelen,
welke door bebakening zijn aangegeven. Die categorie komt in deze toegankelijkheidsregeling
niet meer terug, omdat op grond van artikel 20 van de Nb-wet 1998 alleen de noodzaak tot bescherming van natuurwaarden aanleiding kan geven de toegankelijkheid
van bepaalde gebieden te beperken. Om deze reden vallen ook de diepere delen van het
Neeltje Jans-Roggenplaatcomplex bij de Oosterscheldekering niet meer onder de toegankelijkheidsregeling
Bij de evaluatie van de toegankelijkheidsregeling is voorgesteld de openstelling van
de Kop van de Vondelingsplaat te verruimen, omdat het gebied toen niet bleek te functioneren
als rustgebied voor zeehonden, zoals aanvankelijk werd voorspeld. Inmiddels blijkt
uit frequente tellingen dat, naast het Roggenplaat-Neeltje Janscomplex, de Kop van
de Vondelingsplaat een vaste ligplaats voor zeehonden is, waardoor het gebied niet
toegankelijk blijft.
In het kader van het opstellen van het beheerplan voor de Deltawateren vindt een brede,
integrale afweging plaats van de verschillende belangen in het gebied van de Oosterschelde.
De in dit besluit opgenomen beperking van de toegankelijkheid van gebieden is in lijn
met de in het beheerplanproces voorgenomen maatregelen ter realisering van de instandhoudingsdoelstellingen.
Vergunningplicht
Er is een aanzienlijk menselijk medegebruik van de Oosterschelde. Een aantal kenmerkende
natuuraspecten (ontwikkeling bodemleven, voldoende rust voor vogels, voldoende rust
voor zeehonden) staat onder druk en zal zonder maatregelen in de toekomst mogelijk
verder onder druk komen. Het is dan ook van belang dat de toegang tot deze gebieden,
vooral de gebieden waar de zeehonden en vogels verblijven, wordt verboden, dan wel
beperkt.
Conform artikel 20 lid 3 van de Nb-wet 1998 is het verboden in strijd met de beperkingen die voortvloeien uit de aanwijzing tot
gesloten gebied zich te bevinden in een dergelijk gebied. Slechts daar waar noodzakelijk,
bijvoorbeeld voor beheer en onderhoud, faunabeheer of onderzoek en monitoring, wordt
betreden en/of bevaren, het vliegen beneden 1000 voet (circa 300 meter), het laten
vliegen van drones boven gesloten gebied door of namens de overheid en/of de terreinbeherende
organisatie is dit toegestaan conform artikel 20, lid 4, van de Nb-wet 1998.
Overige zaken zijn gereguleerd middels een vergunning ex artikel 19d van de Nb-wet 1998, dan wel middels het beheerplan. Het zich bevinden in, het betreden, het bevaren
van of droogvallen binnen een op grond van artikel 20 van de Nb-wet 1998 aangewezen gebied binnen de in dit besluit bepaalde gesloten periodes wordt gezien
als een handeling die per definitie leidt tot een kans op een verslechtering dan wel
significante verstoring van de habitats respectievelijk soorten waarvoor de beperking
van toegankelijkheid van het gebied heeft plaatsgevonden.
Dergelijke handelingen zijn dientengevolge steeds vergunningplichtig ex artikel 19d van de Nb-wet 1998. Indien de effecten van de activiteit op de te beschermen waarden binnen het gesloten
gebied niet voldoende kunnen worden ondervangen door het stellen van voorschriften
in de vergunning, dan kan de vergunning worden geweigerd. Dit vloeit voort uit het
feit dat met het aanbrengen van een toegangsbeperking op het gebied wordt beoogd een
extra mate van bescherming voor de waarden binnen dit gebied te bewerkstelligen naast
de basisbescherming die voortvloeit uit de betreffende aanwijzing tot Natura 2000-gebied.
De noodzaak tot betreden en/of bevaren van het beperkt toegankelijke gebied dient
door de aanvrager in de aanvraag voor een vergunning, conform artikel 41, lid 1, van de Nb-wet 1998, voldoende te worden gemotiveerd.
Ingevolge artikel 20, lid 4, van de Nb-wet 1998 gelden de toegangsbeperkingen niet voor de eigenaar of gebruiker van het betreffende
gebied ten aanzien van het verbod zich binnen het gebied te bevinden indien bedoeld
gebruiksrecht zich daarover uitstrekt. Indien en voor zover de eigenaar of gebruiker
binnen het gebied activiteiten ontplooit, die verder gaan dan louter het zich bevinden
binnen het gebied, geldt onverkort het bepaalde van deze regeling en artikel 19d van de Nb-wet 1998. De begrippen ‘eigenaar’ en ‘gebruiker’ zijn gedefinieerd in artikel 1 van de Nb-wet 1998; kortheidshalve wordt hier naar deze definities verwezen.