Besluit vaststelling beleidsregels en subsidieplafond subsidieverlening ex Subsidieregeling [...] en Investeringsvoorbereidingsstudies)

[Regeling vervallen per 15-01-2019.]
Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 29-03-2018 t/m 14-01-2019

Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 26 februari 2016, nr. MinBuza-2016.119392, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidieverlening op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Demonstratieprojecten, Haalbaarheidsstudies en Investeringsvoorbereidingsstudies)

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op de artikelen 6 en 7 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

Voor subsidieverlening op grond van artikel 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 in het kader van Demonstratieprojecten, Haalbaarheidsstudies en Investeringsvoorbereidingsstudies gelden de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

Voor subsidieverlening in het kader van Demonstratieprojecten, Haalbaarheidsstudies en Investeringsvoorbereidingsstudies geldt voor de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2016 een subsidieplafond van € 5 miljoen voor het ondersteunen van Nederlandse MKB-ondernemingen die zich richten op dergelijke nieuwe activiteiten in opkomende markten en € 4 miljoen voor activiteiten in ontwikkelingslanden. Deze subsidieplafonds worden uitgeput in twee ronden, met dien verstande dat het subsidieplafond voor de eerste ronde de helft bedraagt van het jaarplafond. Indien een plafond voor de eerste ronde niet volledig wordt uitgeput, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het plafond voor de tweede ronde.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

De verdeling van het subsidieplafond vindt plaats op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de beleidsregels zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven, de aanvragen die het beste voldoen aan de maatstaven het eerst voor subsidieverlening in aanmerking komen.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

Aanvragen voor een subsidie in het kader van Demonstratieprojecten, Haalbaarheidsstudies en Investeringsvoorbereidingsstudies worden ingediend aan de hand van het door de Minister vastgestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden, voor de eerste ronde vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 8 april 2016, 15:00 Nederlandse tijd, voor de tweede ronde vanaf 8 augustus 2016 tot en met 19 september 2016, 15.00 uur Nederlandse tijd.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2020, met dien verstande dat het besluit van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
Namens deze,

de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking,

C. Rebergen

De Directeur-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen,

M. van der Berg

Bijlage

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

Paragraaf 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

1.1. Inleiding

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

Economische groei en werkgelegenheid zijn onlosmakelijk verbonden met handhaving van de Nederlandse positie in de internationale handels- en investeringsstromen. Ruim 30% van ons inkomen wordt in het buitenland verdiend, handel bedraagt 72% van het BNP en levert 2,2 miljoen voltijdbanen op. De ambitie van overheid en bedrijfsleven is handhaving van de positie op ‘traditionele’ markten en versterking van de positie op ‘nieuwe’ markten. Het midden- en kleinbedrijf (MKB) is sterk afhankelijk van de binnenlandse markt en het is cruciaal dat ook zij kunnen internationaliseren en profiteren van groeikansen.

Onbekendheid met buitenlandse markten, de complexiteit daarvan en de spelers op deze markten vormen barrières die risico’s en kosten met zich mee brengen. Nederlandse MKB-ondernemingen kunnen daardoor kansen mislopen, mede omdat banken en investeerders het risico in bepaalde landen (opkomende markten) hoog inschatten en voorzichtig zijn met financieren en investeren. Dit terwijl er ondanks eventuele extra risico’s juist kansen zijn voor Nederlandse ondernemingen om bedrijfsactiviteiten uit te breiden naar het buitenland.

Als het MKB internationaal gaat, dan betreden deze bedrijven meestal eerst de ontwikkelde markten in West-Europa. Ook in deze landen vormt onbekendheid met de markt een belemmering voor de ondernemer. Daarnaast bepaalt de omvang van de MKB-er de financiële slagkracht van een onderneming om zich op nieuwe markten te begeven. Kleinbedrijven hebben niet altijd de financiële middelen om hun product op een nieuwe markt te introduceren.

In het geval van ontwikkelingslanden kunnen deze Nederlandse ondernemingen daarnaast een belangrijke en positieve impuls geven aan verdere lokale ontwikkeling. Export en investeringen kunnen een bijdrage leveren aan duurzame economische groei en lokale werkgelegenheid, aan overdracht van kennis, vaardigheden en technologie en aan verbetering van lokale productiekracht.

De Minister heeft daarom besloten om economische activiteiten te financieren die een bijdrage leveren aan het slechten van bovengenoemde barrières, waardoor kansen gecreëerd worden om nieuwe activiteiten op nieuwe markten te ontplooien.

1.2. Doelstellingen en reikwijdte

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

Deze beleidsregels – hierna aangeduid als ‘DHI’ – geven mede invulling aan het beleid gericht op internationalisering van het Nederlandse MKB. Internationaal ondernemen is een belangrijk element in het streven naar duurzame economische groei in Nederland.

DHI geeft tevens invulling aan de synergie tussen handel enerzijds en hulp anderzijds binnen de agenda van de Minister voor Handel en Ontwikkelingssamenwerking, waarin stimulering van internationalisering van het MKB en bijdrage aan lokale en inclusieve economische groei samengaan. Met name voor ontwikkelingslanden geldt dat gezocht wordt naar ontwikkelingsrelevante economische activiteiten van het Nederlandse MKB dat daar marktkansen ziet.

De hoofddoelstelling van DHI is:

Het verhogen en versterken van het aantal Nederlandse ondernemingen dat succesvol internationaliseert door in een vroege fase te onderzoeken of een export/investeringsproject haalbaar is of om te demonstreren dat een bepaald exportproduct of technologie toepasbaar is. Hiermee wordt tevens een positieve bijdrage geleverd aan de lokale ontwikkeling van ontwikkelingslanden waar deze internationaliseringen plaatsvinden.

Specifieke doelstellingen van DHI zijn:

  • Het vergroten van het aantal Nederlandse ondernemingen dat zich (sterker) positioneert in nieuwe markten door het wegnemen van (financiële)knelpunten als verdere stap in de internationalisering van deze ondernemingen.

  • Het vergroten van de Nederlandse export.

  • Het vergroten van de Nederlandse investeringen.

En via bovenstaande 3 doelstellingen het leveren van een bijdrage aan duurzame lokale economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden, in de vorm van groei van de lokale werkgelegenheid, duurzame overdracht van kennis, vaardigheden en technologie en verbetering van lokale productiekracht.

1.3. Subsidiabele projecten

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

Aanvragen voor subsidie hebben betrekking op demonstratieprojecten, haalbaarheidsstudies en investeringsvoorbereidingsstudies, zoals gedefinieerd in paragraaf 2.

1.4. Uitvoerder

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

De Minister heeft de uitvoering van deze beleidsregels opgedragen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), agentschap van het ministerie van Economische Zaken. RVO.nl zal deze beleidsregels uitvoeren namens de Minister op grond van een aan RVO.nl verleend mandaat.

1.5. Administratieve lasten

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de aanvrager bij DHI te maken krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening gehouden met de indiening van een aanvraag, de beheerfase, de afronding van het project, waarna de aanvrager een verzoek tot vaststelling van de subsidie moet indienen, en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare subsidiebudget 3,6% bedraagt.

Paragraaf 2. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

  • Aanvrager: de MKB-onderneming die de subsidie aanvraagt;

  • Buitenlandse potentiële afnemer: een buitenlandse partij die als gastheer optreedt voor een uit te voeren demonstratieproject, dan wel een investerende buitenlandse afnemer die overtuigd dient te worden middels een haalbaarheidsstudie, dan wel een buitenlandse samenwerkingspartner waarmee een Nederlandse onderneming een investeringsproject wil opzetten;

  • De-minimisverordening: de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb. 2013, L 352/1;

  • Demonstratieproject: het demonstreren van Nederlandse technologie (met name kapitaalgoederen) in een doelland in een reële praktijksituatie, waarbij:

    • er sprake moet zijn van specifieke lokale omstandigheden die een knelpunt vormen waardoor de introductie van de technologie op de betreffende markt wordt belemmerd;

    • de inzet van de demonstratie is dat het knelpunt wordt weggenomen en dat de toegevoegde waarde van de technologie wordt aangetoond;

    • de omvang en duur niet groter zijn dan strikt noodzakelijk om het knelpunt weg te nemen;

    • er sprake moet zijn van een noodzaak om de technologie in het land te demonstreren om deze te kunnen introduceren en deze noodzaak gerelateerd is aan specifieke lokale omstandigheden in het land;

    • voldoende bijgedragen wordt aan de positionering van de betreffende Nederlandse onderneming(en) in het land;

    • er sprake moet zijn van het demonstreren onder een brede groep potentiële afnemers in de betreffende markt, niet zijnde consumenten;

    • onderbouwd en aannemelijk gemaakt moet worden dat binnen 3 jaar na uitvoering van de demonstratie de betrokken ondernemingen gezamenlijk export met een omvang van ten minste tienmaal het subsidiebedrag zullen realiseren;

    • de maximale termijn waarbinnen de demonstratie moet worden uitgevoerd 3 jaar is.

  • Doelland: land waar de export of investeringen, te realiseren via een demonstratieproject, haalbaarheidsstudie of investeringssubsidie, op gericht zijn, met dien verstande dat doelland slechts kunnen zijn:

    • wat betreft aanvragers, gevestigd in Europees Nederland: landen buiten het Koninkrijk der Nederlanden alsmede Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • wat betreft aanvragers, gevestigd op Aruba, Curaçao of Sint Maarten: landen buiten het Koninkrijk der Nederlanden;

    • wat betreft aanvragers, gevestigd op Bonaire, Sint Eustatius of Saba: landen buiten het Koninkrijk der Nederlanden alsmede Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

  • Expert: een medewerker die over aantoonbare expertise beschikt op het onderdeel waarop deze in een project functioneel wordt ingezet, niet zijnde ondersteunende werkzaamheden en blijkend uit het bij te voegen cv;

  • Export: de levering aan een buitenlandse potentiële afnemer van Nederlandse goederen en diensten, waarbij de omvang van de export wordt bepaald door de in Nederland toegevoegde waarde;

  • Fragiele staten: de landen vermeld in annex 1 van de bijlage bij het Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 10 juni 2014, tot vaststelling van beleidsregels voor het verstrekken van subsidie in het kader van onderdeel 1 van het Dutch Good Growth Fund (Stcrt 2014, nr 16589; hierna: DGGF);

  • Haalbaarheidsstudie: een onderzoek dat wordt uitgevoerd in het kader van een door een buitenlandse potentiële afnemer te nemen investeringsbesluit en waarmee wordt bepaald of het technisch en/of commercieel haalbaar is een concrete investering in het doelland uit te voeren. Waarbij geldt dat:

    • een buitenlandse potentiële afnemer door middel van een studie overtuigd moet worden dat de beoogde investering in Nederlandse kapitaalgoederen en diensten technisch en/of commercieel in het land haalbaar is. Deze afnemer geeft door middel van een intentieverklaring aan dat er een voornemen bestaat tot samenwerking met de betrokken Nederlandse ondernemingen bij de totstandkoming van de investering;

    • vóór aanvang van de studie voldoende duidelijkheid bestaat over de omvang van de markt, de beoogde opzet van de investering, de locatie, de exploitatie, de financiering en de lokale impact. De studie heeft als doel om de details rond de voorgenomen investering helder te krijgen. In de studie wordt de beoogde investering ontworpen op hoofdlijnen (basic design);

    • de studie resulteert in een rapport in de vorm van een businessplan of een projectplan, op basis waarvan de buitenlandse potentiële afnemer een investeringsbesluit kan nemen;

    • er een noodzaak moet zijn dat de betrokken Nederlandse onderneming(en)een haalbaarheidsstudie uitvoert/uitvoeren waarmee de buitenlandse potentiële afnemer in staat wordt gesteld een investeringsbesluit te nemen;

    • onderbouwd en aannemelijk gemaakt moet worden dat de beoogde investering leidt tot export van Nederlandse kapitaalgoederen en diensten door de betrokken Nederlandse onderneming(en) met een omvang van ten minste tienmaal het subsidiebedrag;

    • de maximale termijn waarbinnen een haalbaarheidsstudie moet worden uitgevoerd 2 jaar is;

    Het is mogelijk om in één studie twee investeringen voor twee potentiële afnemers te ontwikkelen.

  • Investeringsvoorbereidingsstudie: een onderzoek dat wordt uitgevoerd door een Nederlandse onderneming met substantiële activiteiten in Nederland die de intentie heeft om te investeren in het buitenland. Met investeren wordt bedoeld dat in land een nieuwe productiefaciliteit wordt neergezet of een bestaande productie- of dienstfaciliteit wordt uitgebreid. De investering dient logischerwijze voort te vloeien uit de huidige activiteiten, core business en strategie van de Nederlandse onderneming. Waarbij verder geldt dat:

    • het onderzoek moet worden uitgevoerd door de betrokken Nederlandse onderneming(en) om aan te tonen dat de voorgenomen investering technisch en/of commercieel haalbaar is. De uitkomst is een compleet en gedetailleerd businessplan op waarmee de Nederlandse investeerder financiering voor zijn investering kan proberen te verkrijgen.

    • vóór aanvang van de studie bestaat voldoende duidelijkheid over de omvang van de markt, de beoogde opzet van de investering, de locatie, de exploitatie, de benodigde financiering en de lokale impact. De studie heeft als doel om de details rond de voorgenomen investering helder te krijgen. In de studie wordt het beoogde project ontworpen op hoofdlijnen (basic design).

    • voor onderzoek op opkomende en ontwikkelde markten sprake is van één van de volgende situaties:

      • a. Het onderzoek versterkt de exportpositie van de aanvrager. Onderbouwd en aannemelijk gemaakt moet worden dat binnen 3 jaar na uitvoering van de studie de aanvrager dankzij de investering in het land export uit Nederland met een omvang van ten minste tienmaal het subsidiebedrag zal realiseren; of

      • b. Het onderzoek behelst Nederlandse export van kapitaalgoederen en/of diensten met een omvang van ten minste tienmaal het subsidiebedrag van andere Nederlandse exporteurs dan de aanvrager. De beoogde belangrijkste exporteur is in het samenwerkingsverband opgenomen.

    • voor onderzoek op ontwikkelingslanden geldt dat de investering ontwikkelingsrelevant is en significant bijdraagt aan minimaal één van de volgende zaken:

      • a. Groei van de lokale werkgelegenheid;

      • b. Duurzame overdracht van kennis en vaardigheden, technologie en innovatie;

      • c. Het verbeteren van de lokale productiekracht van de betrokken lokale onderneming.

    • de maximale termijn waarbinnen een onderzoek moet worden uitgevoerd 2 jaar is.

  • Kinder- of dwangarbeid: elke vorm van arbeid die de Internationale Arbeidsorganisatie beoogt te verhinderen met het Verdrag betreffende den gedwongen of verplichten arbeid, 1930 (C29), het Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (C 105), het Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973 (C138, Trb. 1974, 71) of het Verdrag betreffende de ergste vormen van kinderarbeid, 1999 (C182, Trb. 2000, 152);

  • MKB-onderneming: een onderneming behorende tot de bedrijfssector als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003, Pb 2003 L 124/36, betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen;

  • Nederland: Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  • Nederlandse onderneming: een in Nederland gevestigde entiteit die, ongeacht de rechtsvorm, economische activiteiten verricht en die staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. ‘Economische activiteiten verrichten’ houdt in goederen of diensten op de markt aanbieden;

  • Ontwikkelingslanden: de landen vermeld in annex 1 van de bijlage bij het Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 10 juni 2014 tot vaststelling van beleidsregels voor het verstrekken van subsidie in het kader van onderdeel 1 van het Dutch Good Growth Fund (Stcrt 2014, 16589), hierna: DGGF).

  • Ontwikkelingsrelevant: een positieve bijdrage leverend aan minimaal één van de volgende aspecten, waarbij geldt dat de score op ten minste één van deze aspecten positief moet zijn en de score op de overige aspecten ten minste neutraal:

    • a. Groei van de lokale werkgelegenheid;

    • b. Duurzame overdracht van kennis en vaardigheden, technologie en innovatie;

    • c. Het verbeteren van de lokale productiekracht van de betrokken lokale onderneming;

  • Ontwikkelde & opkomende markten: alle landen met uitzondering van Nederland en de landen van het Dutch Good Growth Fund (DGGF).

  • Penvoerder: de deelnemer in een samenwerkingsverband die namens het samenwerkingsverband de subsidie aanvraagt;

  • Project: een demonstratieproject, haalbaarheidsstudie of investeringsvoorbereidingsstudie;

  • Samenwerkingsverband: een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkend samenwerkingsverband, bestaande uit twee of meer exporterende of investerende Nederlandse ondernemingen, dat via een penvoerder de subsidie aanvraagt.

Paragraaf 3. Subsidiabele projecten

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

  • 1. De aanvraag voor subsidie heeft betrekking op een project gericht op een land, waarvan de activiteiten plaats zullen vinden na indiening van de aanvraag. Aanvragen hebben betrekking op activiteiten in niet meer dan een land, tenzij overwegingen van effectiviteit of doelmatigheid zich daar in betekenende mate tegen verzetten.

  • 2. Het project draagt bij aan de doelstellingen van DHI, vermeld in paragraaf 1.2.

  • 3. Ten aanzien van de met het project gemoeide kosten geldt dat er sprake is van minimaal € 50.000 aan subsidiabele kosten.

  • 4. In ieder geval geen subsidie wordt verleend voor een project gericht op:

    • Onderzoek en ontwikkeling. Hieronder wordt tevens verstaan het aanpassen en testen van producten of het ontwikkelen van trainingsprogramma’s;

    • Promotionele en verkoopactiviteiten en activiteiten gericht op marktonderzoek;

    • Activiteiten opgenomen op de uitsluitingslijst van FMO, geplaatst op www.fmo.nl/exclusion-list;

    • Activiteiten die strijdig zijn met de door de OESO vastgestelde richtlijnen ten aanzien van (I)MVO en de door de ILO vastgestelde Verklaring inzake Fundamentele beginselen en Rechten op het Werk;

    • Leningen op revolverende financiering gegeven aan derde partijen;

    • Demonstratie van de betreffende technologie op een beurs of het tentoonstellen ervan aan een potentiële afnemer;

    • Activiteiten bestaande uit een haalbaarheidsstudie en aansluitend een demonstratieproject;

    • Activiteiten die leiden tot een verlies aan arbeidsplaatsen in Nederland.

  • 5. Evenmin wordt subsidie verleend voor projecten die activiteiten omvatten die als export- of investeringsactiviteiten zijn aan te merken. Dit wil zeggen dat er geen subsidie wordt verleend voor projecten waarbij na afloop ervan de gedemonstreerde technologie wordt verkocht. Een demonstratieproject is niet bedoeld om een (voorbeeld)project te realiseren, maar slechts om een technologie te demonstreren. De gedemonstreerde technologie dient teruggebracht te worden naar Nederland dan wel lokaal te worden achtergelaten of om niet te worden overgedragen.

Paragraaf 4. Aanvragers van subsidie

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

  • 1. DHI is primair gericht op het Nederlandse MKB. Indien er sprake is van één aanvrager, dan dient deze een Nederlandse MKB-onderneming te zijn. Indien er sprake is van een samenwerkingsverband, dan kunnen ook grotere ondernemingen in aanmerking komen voor subsidie zover dit binnen dat samenwerkingsverband noodzakelijk is voor het MKB waarmee zij samenwerken en als in die samenwerking het accent op het MKB ligt.

  • 2. Subsidie wordt aangevraagd door individuele Nederlandse MKB-ondernemingen of door een samenwerkingsverband van twee of meer Nederlandse ondernemingen, waaronder ten minste een MKB-onderneming. In het geval van een samenwerkingsverband treedt een van de deelnemende Nederlandse MKB-ondernemingen op als penvoerder, die namens het samenwerkingsverband de subsidie aanvraagt.

  • 3. Voor de penvoerder geldt dat deze een deel van de middelen ter beschikking dient te stellen aan de andere deelnemers van het samenwerkingsverband. Dat maakt die deelnemers in economische zin tot subsidieontvangers en niet tot ‘onderaannemers’. In het geval van wijzigingen in het eventuele samenwerkingsverband, zoals toetredingen, uittredingen of het geheel stoppen van een deelnemer, is de penvoerder altijd het aanspreekpunt en de verantwoordelijke. De penvoerder dient wijzigingen in het samenwerkingsverband ter goedkeuring voor te leggen aan de Minister. In het geval van een samenwerkingsverband zal een eventueel terugvorderingsbesluit gericht zijn aan de penvoerder. Of en hoe de penvoerder de daarmee gemoeide bedragen kan verhalen op de overige deelnemers van het samenwerkingsverband is een aangelegenheid waarmee de Minister geen bemoeienis heeft.

  • 4. Aanvragers dienen:

    • a. Nederlandse exporterende en/of in het buitenland investerende MKB-ondernemingen te zijn;

    • b. Minimaal 3 werknemers (inclusief directie) te hebben. Ingeval de aanvrager deel uitmaakt van een groep, geldt deze eis uitsluitend voor de aanvrager.

    • c. Substantiële omzet te hebben gerealiseerd. De gemiddelde jaaromzet over de laatste drie kalenderjaren voorafgaand aan de aanvraag bedraagt ten minste € 100.000. Ingeval de aanvrager deel uitmaakt van een groep, geldt deze eis uitsluitend voor de aanvrager.

    • d. Indien er sprake is van een samenwerkingsverband, dan gelden de vereisten b en c uitsluitend voor de penvoerder. Voor alle deelnemers geldt dat het exporterende of in het buitenland investerende ondernemingen moeten zijn.

  • 5. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd is de aanvrager de subsidieontvanger en als zodanig verantwoordelijk voor de uitvoering van het project, onverschillig welke deelnemer van het samenwerkingsverband de uitvoering van de activiteiten ter hand neemt.

  • 6. Op de aanvrager rusten als subsidieontvanger alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, onverschillig welk van de deelnemers van het eventuele samenwerkingsverband feitelijk is belast met de uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve van het project en onverschillig of de subsidie mede strekt tot bekostiging van de activiteiten van de deelnemers van het samenwerkingsverband of de activiteiten (deels) worden uitgevoerd door (een) deelnemer(s).

  • 7. Voor zover de subsidie mede strekt tot bekostiging van activiteiten van andere deelnemers van het eventuele samenwerkingsverband dan de penvoerder, blijkt dat uit de aanvraag. De aanvraag verschaft inzicht in ieders aandeel in de uitvoering van het project en de daarmee gemoeide kosten.

  • 8. Een aanvrager of deelnemer komt niet in aanmerking voor subsidie indien deze:

    • a. is veroordeeld voor een delict dat zijn zakelijk handelen betreft;

    • b. zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig zakelijk wangedrag of wanbeheer;

    • c. niet heeft voldaan aan de verplichtingen met betrekking tot het betalen van sociale zekerheids-premies en/of belasting in overeenstemming met de geldende juridische bepalingen van Nederland of het doelland;

    • d. veroordeeld is of vervolgd wordt voor een misdrijf, daaronder begrepen schending van internationaal geaccepteerde mensenrechten of onder sterke verdenking staat van directe of indirecte betrokkenheid bij zulke activiteiten;

    • e. jegens aanvrager of, indien van toepassing, jegens een of meer deelnemers in een samenwerkingsverband internationale sancties van toepassing zijn.

Paragraaf 5. Omvang van de subsidie

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele projectkosten per project tot een maximum van:

  • € 200.000 voor demonstratieprojecten

  • € 100.000 voor haalbaarheidsstudies

  • € 100.000 voor investeringsvoorbereidingsstudies.

De subsidie valt onder de de-minimisverordening. Het bedrag van de subsidie wordt verlaagd voor zover dit nodig is op basis van deze verordening.

Paragraaf 6. Subsidiabele projectkosten

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

In deze paragraaf is een omschrijving opgenomen van de projectkosten die in aanmerking kunnen worden genomen bij het bepalen van de subsidie. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd voor het project wordt geen subsidie verleend;

  • voor kosten die niet direct zijn gerelateerd aan het project wordt geen subsidie verleend;

  • voor kosten voor projectmanagement geldt een maximum van 10% van het totaal opgevoerde dagen onder tijdsbesteding Nederland en buitenland;

  • de interne kosten van de aanvragers worden zonder winstopslag in aanmerking genomen;

  • kosten die in de doellanden worden gemaakt, worden aan lokale maatstaven getoetst;

  • een financiële bijdrage van derden (bijvoorbeeld van de buitenlandse klant of van een overheidspartij) in de kosten van het project leidt tot een even zo grote verlaging van de subsidiabele kosten.

De subsidiabele kosten betreffen uitsluitend, na indiening van de aanvraag, het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken experts ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt, vermenigvuldigd met een vast uurtarief van € 87,50, waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen. Deze kosten kunnen worden vermeerderd met:

  • a. De kosten van het gebruik van te leveren technologie in het geval van demonstratieprojecten. Hierbij geldt dat voor wat betreft de te demonstreren technologie subsidie wordt bepaald op basis van de economische afschrijving gedurende de demonstratieperiode. Voor het bepalen van de economische afschrijving worden vaste afschrijvingstermijnen gehanteerd:

    • Hardware (machines, installaties): 5 jaar

    • Gebouwen (indien gedemonstreerd binnen het demonstratieproject): 30 jaar

    • Software: 3 jaar.

    De grondslag voor het bepalen van de afschrijvingskosten is de kostprijs van het product, niet de commerciële verkoopprijs, vermeerderd met eventuele aanpassingskosten.

  • b. Alleen in Nederland gevestigde exporterende of investerende ondernemingen die een substantieel belang hebben in het resultaat van de activiteit kunnen subsidie ontvangen. Andere partijen die betrokken zijn bij de haalbaarheidsstudie of het demonstratieproject worden beschouwd als derden. De kosten van derden zijn subsidiabel voor zover deze kosten worden betaald door de subsidie aanvragende bedrijven. Voor deze kosten geldt een maximum-uurtarief van € 87,50. Voor de kosten van derden geldt dat deze subsidiabel zijn tot een maximum van 40% van de totale projectkosten voor wat betreft demonstratieprojecten en van 25% voor wat betreft haalbaarheidsstudies en investeringsvoorbereidingsstudies.

  • c. Reiskosten: internationale reiskosten en interlokale reiskosten buiten Nederlands op basis van economy class;

  • d. Verblijfkosten: de maximale vergoeding voor verblijfkosten is het aantal overnachtingen maal de logies- en overige kosten conform de Daily Subsistence Allowance Rates (DSA-lijsten) van het ministerie van Binnenlandse Zaken, geldend op de startdatum van het project: Bijlage I behorende bij artikel 3, eerste lid, van de Reisregeling buitenland.

Voor projecten in fragiele staten kunnen in aanvulling op de hierboven genoemde reis- en verblijfskosten ook extra reis- en verblijfkosten vanwege de risico’s, verzekering en negatief reisadvies subsidiabel zijn, mits goed onderbouwd in de aanvraag.

In afwijking op het hierboven genoemde vaste uurtarief wordt het uurtarief voor personeel van aanvragers in het doelland naar lokale maatstaven vastgesteld tot maximaal dit vaste uurtarief.

Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:

  • Kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere kosten die voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;

  • Financieringskosten en rentevergoedingen;

  • Omzetbelasting;

  • Kosten veroorzaakt door inflatie en wisselkoersschommelingen;

  • Kosten gerelateerd aan promotionele of verkoopactiviteiten of promotiemateriaal;

  • Algemene vertaalkosten;

  • Kosten van tenaamstelling en instandhouding van rechten van intellectueel eigendom;

  • Kosten voor productontwikkeling;

  • Kosten voor marktonderzoek;

  • Licentiekosten;

  • Certificeringskosten;

  • Kosten voor aanpassing van de te demonstreren technologie, voor zover deze niet specifiek zijn, niet direct gerelateerd zijn aan het doel van het demonstratieproject en daarvoor niet noodzakelijk zijn;

  • Kosten voor het ontwikkelen van trainingsprogramma’s.

Paragraaf 7. Aanvraag

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

  • 1. Er kan pas een aanvraag voor subsidie ingediend worden nadat RVO.nl advies heeft uitgebracht over een daartoe door de aanvrager ingediende quick scan. Meer informatie hierover staat op www.rvo.nl/dhi. Als de quick scan is afgerond en een advies van RVO.nl op de quick scan is ontvangen kan er overgegaan worden tot het indienen van een aanvraag. Aangezien met de verwerking van een verzoek om een quick scan een tweetal weken is gemoeid, kan RVO.nl niet tijdig reageren op verzoeken die twee weken of korter voor de sluiting van de aanvraagtermijn worden gedaan.

  • 2. De aanvraag wordt gesteld in de Nederlandse of Engelse taal met gebruikmaking van een door de Minister vastgesteld middel, dat beschikbaar wordt gesteld op www.rvo.nl/dhi en voorzien van de daarbij vereiste bijlagen.

  • 3. De hiervoor bedoelde bijlagen omvatten in elk geval:

    • a. een verklaring van ontvangst van een advies van RVO.nl op een ingediende quickscan onder vermelding van een bij het advies ontvangen unieke code;

    • b. een machtigingsformulier indien de aanvraag door een andere organisatie wordt ingediend dan de penvoerder.

    • b. projectplan;

    • c. projectbegroting (projectuitgaven versus projectinkomsten);

    • d. ingevulde en ondertekende de-minimisverklaring voor zowel de aanvrager als, in het geval van een samenwerkingsverband, de overige deelnemers aan het samenwerkingsverband, niet zijnde derden;

    • e. voor een project in een ontwikkelingsland een bijlage over de ontwikkelingsrelevantie van het project.

    Voor haalbaarheidsstudies is een intentieverklaring van de buitenlandse potentiële afnemer vereist. Voor demonstratieprojecten is een intentieverklaring van de gastheer benodigd, indien het demonstratieproject wordt uitgevoerd bij een externe organisatie die als gastheer optreedt. Voor investeringsvoorbereidingsstudies is een intentieverklaring van een onderneming in het doelland noodzakelijk, indien deze onderneming mede zal gaan investeren in het investeringsproject.

  • 4. Indien de aanvraag betrekking heeft op een samenwerkingsverband omvat de aanvraag een door alle betrokken organisaties getekende samenwerkingsovereenkomst, waarin in ieder geval afspraken zijn neergelegd over (i) de wijze waarop elk van de partijen bijdraagt aan de werkzaamheden van het samenwerkingsverband, (ii) de wijze waarop de besluitvorming in het samenwerkingsverband plaatsvindt, (iii) de wijze waarop de kosten en de risico’s worden gedeeld over de deelnemers en (iv) de wijze waarop de naleving van de aan een subsidie verbonden verplichtingen jegens de minister is gewaarborgd.

  • 5. Aanvragers en in het geval van een samenwerkingsverband de deelnemers verklaren op de hoogte te zijn van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over maatschappelijk verantwoord ondernemen, de VN-Conventie over Biologische Diversiteit en de doelstellingen van de Internationale Arbeidsorganisatie, en dat zij hierna handelen; op de hoogte te zijn van de FMO-uitsluitingslijst en geen activiteiten onder het project uit te voeren die op deze lijst benoemd staan.

  • 6. In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister vragen om een aanvulling. Als datum van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum waarop de aanvraag is aangevuld. Indien een aanvraag pas in de laatste twee weken voor het verstrijken van de deadline wordt ingediend, loopt de aanvrager dan wel penvoerder het risico dat de Minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om een aanvulling te vragen aangezien een dergelijke aanvulling niet meer mogelijk is zonder de deadline te overschrijden. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair is ingediend.

Paragraaf 8. Afwijzingsgronden

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet voldaan wordt aan het bepaalde in deze beleidsregels of indien het beschikbare budget ontoereikend is, gelet op de plaats op de ranking van de aanvraag.

Aanvragen ten behoeve van transacties in een land waarop een sanctieregime van de Veiligheidsraad en/of van de EU van toepassing is, zullen met extra zorg beoordeeld worden. In geen geval mag de beoogde transactie leiden tot overtreding of ontduiking van de sancties of tot ondergraving van het Nederlandse beleid t.a.v. het onder sancties vallende land. Het VR- en EU-sanctiebeleid wordt – uiteraard – in alle gevallen gehandhaafd.

Vigerend exportbeleid en restricties die hieruit voortvloeien, zoals betreffende export van strategische en ‘dual use’ goederen, worden in alle gevallen gehandhaafd.

Voorts kan de verlangde subsidie worden geweigerd indien verstrekking niet verenigbaar is met het beleid ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen, de buitenlandse handel en de ontwikkelingssamenwerking, zoals onder andere kenbaar uit de memories van toelichting bij de begrotingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, uit het verkeer met de Staten-Generaal, uit de bekendmaking van beleidsregels of uit andere geschikte vormen van bekendmaking of mededeling.

Paragraaf 9. Criteria

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

Ontvangen aanvragen worden in eerste instantie getoetst op de volgende ontvankelijkheids- en drempelcriteria:

  • a. Met betrekking tot de formele vereisten:

    • Zijn de aanvragen door RVO ontvangen voor het verstrijken van de vastgestelde deadline?

    • Zijn de aanvragen volledig, dat wil zeggen zijn alle in paragraaf 7 genoemde formulieren en bijlagen ingediend en zijn alle velden ingevuld?

    • Zijn de aanvragen ondertekend op de daarvoor aangewezen plaatsen?

  • b. Met betrekking tot de aanvrager en de deelnemers van een samenwerkingsverband:

    • Zijn het exporterende en/of in het buitenland investerende Nederlandse (MKB)-ondernemingen?

    • Heeft de aanvrager minimaal 3 werknemers, inclusief directie?

    • Blijven de aanvragers en deelnemers binnen hun de-minimisplafond?

    • Is er geen sprake van de omstandigheden, genoemd in paragraaf 4 onderdeel 7?

  • c. Met betrekking tot de aanvraag:

    • Is er sprake van een demonstratieproject, haalbaarheidsstudie of investeringsvoorbereidingsstudie?

    • Is na een correctie voor de niet-subsidiabele kosten meer dan de helft van de oorspronkelijk opgevoerde kosten subsidiabel?

Indien het project betrekking heeft op meer dan een land: is voldoende onderbouwd aannemelijk gemaakt dat de effectiviteit of doelmatigheid van het project in betekenende mate wordt bevorderd door uitvoering in of ten behoeve van meer dan een land?

  • Bedraagt de aangevraagde subsidie niet meer dan 25% van de gemiddelde jaaromzet over de afgelopen 3 jaar van de aanvrager?

  • Bedragen de kosten van derden niet meer dan 40% van de totale projectkosten bij demonstratieprojecten en niet meer dan 25% van de totale kosten bij haalbaarheidsstudies en investeringsvoorbereidingsstudies?

  • Bedraagt het exportpotentieel minimaal tienmaal het gevraagde subsidiebedrag? Dit drempelcriterium geldt niet voor investeringsvoorbereidingsstudies in ontwikkelingslanden.

Slechts de aanvragen die voldoen aan deze ontvankelijkheids- en drempelcriteria, worden (nader) inhoudelijk beoordeeld op onderstaande beoordelingscriteria door middel van een puntenscore. Aanvragen voor projecten in fragiele staten starten met een basisaantal van 10 punten omdat de Minister projecten in fragiele staten wil stimuleren.

Uitsluitend aanvragen die voor elk van de onderdelen ‘Beleidsmatig’, ‘Doelmarkt’, ‘Organisatie’ en ‘Uitvoering’ een voldoende scoren kunnen voor subsidie in aanmerking komen.

Bij meerdere aanvragen van dezelfde aanvrager komt slechts de hoogst gerangschikte aanvraag in aanmerking voor subsidie. Daarnaast geldt, zoals bepaald in artikel 8, lid 3 onder d, van het Subsidiebesluit van het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat de Minister bij de beoordeling van subsidieaanvragen rekening kan houden met een evenwichtige spreiding over doelgroepen, regio's, thema's, aard van de activiteiten, vorm van de subsidie en andere voor de subsidieverstrekking relevante invalshoeken.

Beoordelingscriteria:

  • a. Beleidsmatig

    De mate waarin het project beleidsmatig relevant is, wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

    • De mate waarin er sprake is van een nieuwe technologie of dienst op de doelmarkt of een nieuwe doelmarkt voor de aanvrager.

    • De mate waarin het project nut en noodzaak van overheidsondersteuning rechtvaardigt.

    • De mate waarin onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt dat het project in het geval van ontwikkelingslanden een bijdrage levert aan duurzame lokale ontwikkeling, in de vorm van groei van de lokale werkgelegenheid, duurzame overdracht van kennis, vaardigheden en technologie en verbetering van lokale productiekracht.

  • b. Doelmarkt

    Ten aanzien van de doelmarkt gelden de volgende criteria:

    • De mate waarin onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt dat er sprake is van een realistisch exportpotentieel op de doelmarkt en de mate waarin onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt dat het project leidt tot het substantieel vergroten van de export naar die doelmarkt door de betrokken Nederlandse ondernemingen; dan wel, in het geval van investeringsvoorbereidingsstudies in ontwikkelingslanden, de mate waarin door middel van het investeringsplan onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt dat de beoogde investering daadwerkelijk gaat plaatsvinden.

    • De vraag hoe reëel het is dat de doelmarkt de betreffende technologie/dienst kan bekostigen/financieren, dan wel dat de uiteindelijke investering gefinancierd kan worden.

    • De (politieke) haalbaarheid van de activiteiten in het doelland.

    • De mate waarin de activiteiten lokaal geborgd zijn dan wel de mate waarin er lokaal maatregelen zijn genomen om ervoor te zorgen dat het project succesvol wordt opgezet en uitgevoerd.

  • c. Organisatie

    Ten aanzien van de aanvrager worden de volgende criteria in acht genomen:

    • De mate waarin de aanvrager over voldoende (aantoonbaar) relevante ervaring en kennis beschikt om het project succesvol te kunnen uitvoeren en de daaraan verbonden doelstellingen te realiseren, dan wel de mate waarin aanvrager(s) over voldoende (aantoonbaar) relevante ervaring en kennis beschikt om de studie en het uiteindelijke investeringsproject succesvol te kunnen uitvoeren en de daaraan verbonden doelstellingen te realiseren.

    • De mate waarin de continuïteit van de aanvrager en de betreffende activiteiten zijn gewaarborgd, rekening houdend met de financiële en organisatorische capaciteiten van de aanvrager.

    • De mate waarin het project logisch aansluit aan bij de reguliere activiteiten en/of strategie van de aanvrager.

  • d. Uitvoering

    Ten aanzien van de inhoudelijke kwaliteit van het project worden de volgende criteria betrokken in de beoordeling:

    • De mate waarin het projectplan begrijpelijk is geformuleerd.

    • De mate waarin het projectplan logisch is geformuleerd.

    • De mate waarin sprake is van adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate risicoanalyse en adequate mitigerende maatregelen.

      • ○– De mate van redelijkheid en noodzakelijkheid van de hoogte van de projectbegroting.

      • ○– De mate waarin het geborgd is dat het voorgestelde project geen negatieve implicaties heeft voor het milieu.

      • ○– De mate waarin het voorgestelde project positieve implicaties heeft voor lokale sociale omstandigheden.

Paragraaf 10

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

Aan de subsidie zal de bijzondere meldingsplicht, bedoeld in de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten subsidies, worden verbonden: Aanvrager en deelnemers dienen er zorg voor te dragen dat de projectpartners en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maken van kinderarbeid en/of dwangarbeid, noch voor het project waar de aanvraag betrekking op heeft, noch voor andere activiteiten. De aanvrager dient eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder- of dwangarbeid bij deze bedrijven onverwijld te melden bij RVO.nl.

Indien na verlening van subsidie blijkt dat de aanvrager onjuiste informatie heeft aangeleverd, kan dat leiden tot een wijziging van de beschikking en tot terugvordering van betaalde voorschotten.

Tot slot

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

Vragen over de toepassing van deze beleidsregels kunnen per mail worden voorgelegd aan RVO.nl: dhi@rvo.nl. Vragen die binnen twee weken na inwerkingtreding dan wel binnen twee weken na de aanvang van een subsidieronde worden ingediend, zullen geanonimiseerd worden beantwoord op de website van RVO.nl: www.rvo.nl/dhi.

Annex

[Regeling vervallen per 15-01-2019]

Resultaatketen

De gekozen methodiek voor het soort projecten onder DHI is de resultaatketen. Deze fungeert tevens als basis voor de monitoring en evaluatie. De resultaatketen beschrijft de logische stappen tussen de input van het project en korte- en langetermijneffecten die ermee worden beoogd. De resultaatketen bestaat uit de volgende hieronder beschreven afzonderlijke stappen.

Input

Onder input wordt verstaan de inzet van middelen (met name financieel, menselijk, materieel en technologisch) die nodig zijn voor de uitvoering van het project.

Activiteiten

Activiteiten zijn de maatregelen of werkzaamheden waarmee input wordt gemobiliseerd om een specifieke output te bewerkstelligen. Onder DHI zijn 3 projectsoorten benoemd waarvan de activiteiten subsidiabel zijn (zie paragraaf 1.3): demonstratieprojecten, haalbaarheidsstudies en investeringsvoorbereidingsstudies.

Output

Onder output wordt verstaan hetgeen na de voltooiing van de activiteiten in het kader van DHI is gerealiseerd/opgeleverd. Bij demonstratieprojecten betreft dit de introductie van de betreffende technologie in het doelland. Bij haalbaarheidsstudies is dit een rapport ten behoeve van een te nemen investeringsbesluit door een buitenlandse potentiële afnemer. Bij investeringsvoorbereidingsstudies gaat het om een businessplan om financiering voor het beoogde project te verkrijgen.

Outcome

Outcome is het beoogde of verwezenlijkte korte-termijneffect van een interventie. In het geval van DHI wordt specifiek gedoeld op de tot stand gekomen positionering van Nederlandse ondernemingen in nieuwe markten en, in het geval van ontwikkelingslanden groei van werkgelegenheid, overdracht van kennis en vaardigheden bij zowel eigen personeel als in de keten en versterking van de productiekracht van betrokken lokale ondernemingen.

Impact

Impact betreft de lange-termijneffecten van een project. Voor wat betreft DHI zijn in dit kader de volgende doelstellingen geïdentificeerd: het vergroten van de Nederlandse export, het vergroten van de Nederlandse investeringen en, in het geval van ontwikkelingslanden, het leveren van een positieve bijdrage aan duurzame lokale ontwikkeling.

Project resultaatsketen DHI:

Input

Activiteiten

Output

Outcome

Impact

Projectbudget

Demonstratieprojecten (D)

Haalbaarheidsstudies (H)

Investerings-voorbereidingsstudies (I)

D: Introductie van de betreffende technologie in het doelland gerealiseerd

H: Rapport t.b.v. te nemen investeringsbesluit door buitenlandse potentiële afnemer opgesteld

I: Businessplan om financiering voor het beoogde project te verkrijgen opgesteld

De tot stand gekomen positionering van Nederlandse ondernemingen in nieuwe markten

In het geval van ontwikkelingslanden ook: groei van werkgelegenheid, overdracht van kennis en vaardigheden bij eigen personeel en in de keten en versterking van productiekracht van betrokken lokale ondernemingen

Vergroting van Nederlandse export

Vergroting van de Nederlandse investeringen

In het geval van ontwikkelingslanden ook: positieve bijdrage aan duurzame lokale ontwikkeling

Naar boven