2.3. Niveau waarop de eindtermen moeten worden beheerst
[Regeling vervallen per 31-12-2015]
Voor de eindtermen wordt uitgegaan van één niveau, namelijk het niveau van de beginnend
beroepsbeoefenaar. Dat wil zeggen dat voor het groeipad richting het niveau van de
beginnend beroepsbeoefenaar geen aparte niveau-aanduidingen zijn opgenomen.
Het niveau van de in het kader van de praktijkopleiding te realiseren eindtermen wordt
bepaald door de volgende elementen:
-
− de complexiteit van de werkzaamheden;
-
− het inzicht dat de trainee heeft ontwikkeld;
-
− de functie waarin de trainee werkzaam is.
Een eindterm kan worden gerealiseerd, als:
-
− er sprake is van complexe(re) werkzaamheden. Er moet sprake zijn van een integrale
afweging. De complexiteit wordt bepaald door de breedte en/of diepgang van de verrichtte
opdrachten. In ieder geval moet een trainee voor de gehele controlecyclus zelfstandig
zowel gegevens- als systeemgerichte controlewerkzaamheden kunnen verrichten.
-
− er sprake is van voldoende inzicht in het eigen handelen. Dat betekent dat de trainee
vanuit een theoretisch kader integrale afwegingen heeft moeten maken. Werkzaamheden
worden verricht vanuit een helikopterview. De trainee handelt vanuit een professioneel-kritische
houding en is in staat te reflecteren op zijn eigen werkzaamheden en dat van anderen.
-
− de trainee werkzaam is in een gevorderde functie. Dat wil zeggen dat de trainee in
staat is zelfstandig afwegingen te maken. Het niveau waarop de werkzaamheden zijn
verricht, komt mede tot uitdrukking in de functie waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd
(bijv. relatiebeheerder, cliëntmanager, controleleider, etc.).
Of de eindtermen op het niveau van de beginnend beroepsbeoefenaar zijn behaald, wordt
bepaald door degene die de beoordelingen uitvoert. Op basis van ‘professional judgement’
wordt het oordeel geveld.
Om inzicht te hebben in het eigen handelen dient de trainee de verworven theoretische
kennis en vaardigheden geïntegreerd toe te passen in de praktijk.
De belangrijkste elementen van de kernvakgebieden Externe Verslaggeving, Bestuurlijke
Informatieverzorging en Auditing & Assurance, vormen de theoretische grondslag voor
het verrichten van jaarrekeningcontroles. De theoretische kennis moet op een evenwichtige
wijze en in samenhang met de praktijk kunnen worden toegepast om op het niveau van
een beginnend beroepsbeoefenaar uit te komen. Daarmee is er sprake van een verband
tussen de eindtermen voor de praktijkopleiding en de eindtermen voor de theoretische
opleiding.
Hierna wordt aangegeven welke theoretische kennis mogelijkerwijze nodig is om een
eindterm voor de praktijkopleiding te behalen. Afhankelijk van de omgeving waarin
de trainee werkzaam is, de opdrachten die door de trainee worden behandeld en de specifieke
situaties waarin zijn klanten zich bevinden, zal bepaald moeten worden welke theoretische
kennis nodig is om in bepaalde praktijksituaties op een juiste wijze te functioneren.
Verondersteld wordt dat kennis van de kernvakgebieden nodig is, maar dat niet alle
theoretische eindtermen van deze kernvakken om bovengenoemde reden noodzakelijkerwijze
tijdens de praktijkopleiding aan bod komen.
De eindtermen voor de praktijkopleidingen moeten worden behaald door het uitvoeren
van opdrachten van enige complexiteit. De complexiteit wordt bepaald door de breedte
en de diepgang waarmee praktijkcases worden behandeld. De trainee moet aan deze opdrachten
een substantiële bijdrage hebben geleverd. De rol van de trainee kan variëren van
zelfstandige uitvoering van de werkzaamheden tot uitvoering van werkzaamheden onder
begeleiding en uitvoering van werkzaamheden in teamverband.
De achterliggende gedachte hierbij is dat de trainee zelfstandig(er) moet kunnen werken
naarmate de opdracht of de casus minder complex is en daarbij zijn eigen vaktechnische
positie bepaalt c.q. evalueert. Dat geldt ook voor delen van een opdracht. In de opleidingsprogramma’s
van de beroepsorganisatie wordt nader uitgewerkt hoe dit in de praktijkopleiding zichtbaar
moet worden gemaakt.