Generiek toestemmingsbesluit nevenactiviteiten – cluster 4 (verkopen producten of diensten van derden)

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 04-01-2016 t/m heden

Generiek toestemmingsbesluit nevenactiviteiten – cluster 4 (verkopen producten of diensten van derden)

A. Aard en strekking besluit

  • 1. Zoals volgt uit de Beleidsregels van het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) van 1 januari 2016 houdende beleidsregels omtrent nevenactiviteiten publieke media-instellingen (Beleidsregels nevenactiviteiten 2016), de Consultatie Beleidsregels nevenactiviteiten 2016 en het Rapport evaluatie nevenactiviteiten 2009 – 2014, acht het Commissariaat het opportuun om voor enkele soorten nevenactiviteiten als bedoeld in artikel 2.132, tweede lid, van de Mediawet 2008 een generieke toestemming te geven.

  • 2. Dit besluit bevat een generieke toestemming voor alle publieke media-instellingen voor de volgende activiteiten, binnen de door dit besluit gegeven grenzen:

    • het verkopen van producten of diensten van derden.

  • 3. Het Commissariaat overweegt dat op de publieke media-instellingen de verantwoordelijkheid rust om te beoordelen of een voorgenomen activiteit binnen de reikwijdte van dit generieke toestemmingsbesluit valt.

  • 4. Voorts dienen alle publieke media-instellingen nevenactiviteiten die binnen dit besluit worden verricht separaat bij het Commissariaat te melden, voor aanvang van de nevenactiviteit, via het Meldingsformulier generieke toestemmingen.

  • 5. Deze melding behelst dus geen aanvraag tot het verrichten van een nevenactiviteit als genoemd in artikel 11 van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016, te weten een ‘reguliere’ nevenactiviteit c.q. de standaard meldingsprocedure van nevenactiviteiten. Het Commissariaat zal over onderhavige nevenactiviteiten dus geen separaat besluit nemen. Door onderhavig generiek toestemmingsbesluit hebben de publieke media-instellingen immers al toestemming verkregen voor het verrichten van deze nevenactiviteiten. De melding heeft tot doel om het Commissariaat en derden (via het openbaar register nevenactiviteiten) inzicht te geven in de nevenactiviteiten die binnen de generieke toestemming worden verricht.

  • 6. Een ander laat overigens onverlet dat het Commissariaat te allen tijde – zowel vooraf als achteraf – steekproefsgewijs of indien bij hem een klacht of een handhavingsverzoek wordt ingediend, de betreffende nevenactiviteiten alsnog kan toetsen.

  • 7. Voor de wijze waarop moet worden gehandeld indien een activiteit niet (langer) binnen de reikwijdte van dit toestemmingsbesluit valt, wordt eveneens verwezen naar de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016.

  • 8. Hieronder wordt uiteengezet op grond waarvan en onder welke voorwaarden toestemming wordt verleend.

Overgangsregime voor thans geldende toestemmingen

  • 9. De voor 1 januari 2016 verleende toestemmingen in het voormalig cluster 5 (het verkopen van producten of diensten via een webwinkel) blijven onverkort gelden voor de duur van de toestemming. Dat betekent dat de producten of diensten van derden die al voor 1 januari 2016 via de webwinkel, conform in het verleden afgegeven toestemmingen, werden verkocht niet (opnieuw) hoeven te worden gemeld.

  • 10. Echter, gelet op de per 1 januari 2016 in werking getreden Beleidsregels nevenactiviteiten 2016, dient de financiële verantwoording van deze reeds bestaande activiteiten vanaf 2016 wel op basis van de nieuwe clusterindeling plaats te vinden. Dat betekent dat de verantwoording van de reeds bestaande activiteiten in de nieuwe clusters 4 (het verkopen van producten of diensten van derden) en 5 (het houden van een webshop) moeten worden verantwoord. Zie voor de systematiek en wijze van verantwoording de toelichting op de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016 (overweging 82).

C. Status van de activiteit

Nevenactiviteit

  • 12. Een nevenactiviteit is een activiteit als bedoeld in artikel 2.132, tweede lid, van de Mediawet 2008. Te weten activiteiten, directe of indirecte deelnemingen in rechtspersonen daaronder bergrepen, die niet rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van de uitvoering van de publieke mediaopdracht, met uitzondering van verenigingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.136 van de Mediawet 2008.

  • 13. Het verkopen van producten of diensten van derden houdt niet rechtstreeks verband met en staat niet rechtstreeks ten dienste van de uitvoering van de publieke media-opdracht van de publieke media-instelling en is evenmin een verenigingsactiviteit.

  • 14. De activiteit is derhalve een nevenactiviteit als bedoeld in artikel 2.132, tweede lid, van de Mediawet 2008.

Clusterindeling

D. Motivering en randvoorwaarden

  • 16. Op grond van artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008 kan toestemming alleen worden gegeven als een nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht en direct gerelateerd is aan het media-aanbod van de publieke media-instelling, op marktconforme wijze wordt verricht en ten minste kostendekkend is.

Relatietoets

  • 17. Op grond van artikel 4, vierde lid, van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016, houdt een nevenactiviteit verband met of staat deze ten dienste van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht en is direct gerelateerd aan het media-aanbod van de publieke media-instelling indien in geval van een nevenactiviteit in cluster 4 is voldaan aan de voorwaarde dat de producten of diensten van derden een afgeleide verschijningsvorm zijn van media-aanbod dat door de publieke media-instelling wordt verspreid via één van de beschikbare aanbodkanalen.

  • 18. Hieraan is bijvoorbeeld voldaan in het geval de publieke media-instelling een vastlegging verkoopt van een programma dat zij zelf heeft uitgezonden en waarbij de publieke media-instelling uitsluitend de uitzendrechten op het programma heeft. Ook kan worden gedacht aan het verkopen van een boek van een presentator gebaseerd op een programma van de betreffende publieke media-instelling.

  • 19. Zolang de producten of diensten van derden dus een afgeleide verschijningsvorm zijn van media-aanbod dat door de publieke media-instelling wordt verspreid, voldoet de verkoop daarvan dus aan de voorwaarde voor relatie.

  • 20. Dan houden dit soort activiteiten verband met of staan deze ten dienste van de verwezenlijking van de publieke media opdracht en zijn deze direct gerelateerd aan het media-aanbod van de publieke media-instellingen.

Marktconformiteit

  • 21. Overeenkomstig artikel 5 van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016 wordt bij de beoordeling of het verrichten van de nevenactiviteit marktconform is in ieder geval de kostprijs van de nevenactiviteit, de licentievergoeding en verkoopprijs van de nevenactiviteit en de markt die met de nevenactiviteit wordt betreden, betrokken.

  • 22. Het Commissariaat kan op grond van artikel 5, tweede lid, van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016 bij de beoordeling van de marktconformiteit ook andere factoren betrekken, zoals bijvoorbeeld de waarde van het gebruik van het imago van de publieke media-instelling en de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen.

  • 23. Het Commissariaat acht een verkoopprijs van de producten of diensten van derden binnen een range van vijf gelijke of vergelijkbare producten of diensten marktconform.

  • 24. Zolang sprake is van een verkoopprijs die valt binnen deze range, is het Commissariaat vooralsnog van oordeel dat de activiteit marktconform wordt verricht, zoals bedoeld in artikel 2.132, tweede lid, van de Mediawet 2008.

Kostendekkendheid

  • 25. Toestemming voor een nevenactiviteit kan alleen worden verleend als de nevenactiviteit kostendekkend wordt verricht. Overeenkomstig artikel 8 van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016 is er geen sprake van kostendekkendheid indien de nevenactiviteit direct of indirect wordt bekostigd door of anderszins ten laste komt van de publieke media-opdracht.

  • 26. Omdat het producten of diensten van derden betreft worden die producten of diensten voor rekening en risico van een derde geproduceerd. Met de productie samenhangende financiële risico’s zullen dus niet door de publieke media-instelling worden gedragen.

  • 27. Onder verwijzing naar zijn Beleidsregels nevenactiviteiten 2016 merkt het Commissariaat daarnaast het volgende op. Bij het verkopen van producten of diensten van derden dienen de kosten die verbonden zijn aan het verkopen in de kostprijs te zijn opgenomen. Kosten die bijvoorbeeld verbonden zijn aan het opzetten en de instandhouding van een webwinkel (cluster 5) zullen dus verdisconteerd moeten zijn in de directe of indirecte kosten/organisatiekosten van het aanbod aan nevenactiviteiten (en eventuele verenigingsactiviteiten) dat in de webwinkel wordt aangeboden. Deze kosten maken derhalve integraal deel uit van de kostprijs van de producten of diensten uit nevenactiviteiten (en eventuele verenigingsactiviteiten) die in de webwinkel worden aangeboden.

  • 28. Met inachtneming hiervan heeft het Commissariaat voorshands geen aanleiding te veronderstellen dat de bedoelde nevenactiviteiten niet aan de voorwaarde van kostendekkendheid zullen kunnen voldoen.

  • 29. Het Commissariaat is dan ook vooralsnog van oordeel dat de nevenactiviteit kostendekkend wordt verricht zoals bedoeld in artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008.

  • 30. Het Commissariaat zal de kostendekkendheid jaarlijks controleren aan de hand van de jaarrekening.

Conclusie

  • 31. Aan de vereisten van relatie met de publiek media-opdracht, de marktconformiteit en kostendekkendheid is voldaan.

  • 32. De toestemming wordt verleend voor onbepaalde tijd. Echter indien daartoe aanleiding bestaat, bijvoorbeeld door gewijzigde marktomstandigheden, kan het besluit worden ingetrokken en eventueel worden vervangen door een ander besluit.

  • 33. Het Commissariaat wijst er ten slotte op dat overeenkomstig artikel 15 van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016 op de publieke media-instellingen de zelfstandige verantwoordelijkheid rust om een nevenactiviteit tijdig ter beoordeling aan het Commissariaat voor te leggen of per direct te staken zodra de nevenactiviteit niet langer binnen de reikwijdte van het toestemmingsbesluit valt. In een dergelijk geval is de nevenactiviteit niet langer toegestaan aangezien, bij voortzetting, die nevenactiviteit zal worden verricht zonder de in artikel 2.132, eerste lid, van de Mediawet 2008 genoemde toestemming.

E. Openbaarmaking

  • 34. Het Commissariaat zal de volledige tekst van het besluit bekendmaken door kennisgeving ervan in de Staatscourant en door publicatie op zijn website. Het Commissariaat ziet daartoe geen belemmering op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

F. Besluit

  • 35. Op grond van het voorgaande besluit het Commissariaat als volgt:

    • I. op de voornoemde voorwaarden toestemming te verlenen voor het verkopen van producten of diensten van derden;

    • II. het Commissariaat maakt de volledige tekst van dit besluit openbaar door kennisgeving ervan in de Staatscourant en door publicatie op zijn website.

G. Register

  • 36. De nevenactiviteit is als ‘Generiek toestemmingsbesluit nevenactiviteiten – cluster 4, het verkopen van producten of diensten van derden’ opgenomen in het openbare Register nevenactiviteiten, te vinden op de website van het Commissariaat (www.cvdm.nl).

Een afschrift van dit besluit zendt het Commissariaat aan de NPO.

Hilversum, 15 december 2015

Commissariaat voor de Media,

M. de Cock Buning

voorzitter

E. Eljon

commissaris

Bijlage 1. Juridisch kader

Artikel 2.132 van de Mediawet 2008

  • 1. De NPO en de publieke media-instellingen mogen alleen na voorafgaande toestemming van het Commissariaat nevenactiviteiten verrichten

  • 2. Nevenactiviteiten zijn activiteiten, directe of indirecte deelnemingen in rechtspersonen daaronder begrepen, die niet rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van de uitvoering van de publieke media-opdracht, met uitzondering van verenigingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.136.

  • 3. Toestemming kan alleen worden gegeven als een nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht en direct gerelateerd is aan het media-aanbod van de publieke omroep, op marktconforme wijze wordt verricht en ten minste kostendekkend is.

  • 4. In afwijking van het eerste lid is geen voorafgaande toestemming van het Commissariaat nodig voor het bij wijze van experiment van beperkte omvang en duur verrichten van nevenactiviteiten die bestaan uit het leveren van goederen of diensten, met inbegrip van rechten en verplichtingen aan:

    • a. mediabedrijven ten behoeve van de versterking en verbetering van de nieuws- en informatievoorziening; of

    • b. culturele instellingen.

  • 5. De NPO en de publieke media-instellingen melden nevenactiviteiten als bedoeld in het vierde lid bij het Commissariaat.

  • 6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:

    • a. de wijze van melden;

    • b. de omvang en duur van het experiment;

    • c. de aard en inhoud van de nevenactiviteiten; en

    • d. de samenwerking met de in het vierde lid, onderdelen a en b, bedoelde instellingen.

Artikel 10 van de Wob

  • ‘1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:

    (…)

    • c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;

    (…)

  • 2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

    (…)

    • d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;

    • e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

    (…)’

Naar boven