Regeling geluidwerende voorzieningen militaire luchthavens 2015

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Regeling van de Minister van Defensie inzake geluidwerende voorzieningen aan woningen rond militaire luchthavens (Regeling geluidwerende voorzieningen militaire luchthavens 2015)

De Minister van Defensie, Directie Juridische Zaken

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op artikel 10.24 jo 8.32 van de Wet luchtvaart;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. minister: Minister van Defensie;

  • b. gebouw: gebouw als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • c. woning: woonfunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • d. geluidsgevoelige ruimten van woningen: ruimten binnen woningen voor zover die kennelijk duurzaam als slaap-, woon- of eetkamer worden gebruikt of voor een zodanig gebruik zijn bestemd;

  • e. ander geluidsgevoelig gebouw: gebouw met een onderwijsfunctie of gezondheidszorgfunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • f. geluidsgevoelige ruimten van andere geluidsgevoelige gebouwen: les-, theorie- en studielokalen van gebouwen met een onderwijsfunctie, alsmede onderzoeks- en behandelings-, recreatie- en conversatieruimten en woon- en slaapruimten van gebouwen met een gezondheidszorgfunctie;

  • g. geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie: grootheid die het verschil tussen het niveau van het invallende geluid aan de buitenzijde van een uitwendige scheidingsconstructie en het geluidsniveau in een ruimte achter deze constructie in een getal weergeeft;

  • h. kostenbegrenzingswaarde: maximaal door de minister ter beschikking te stellen bedrag voor de geluidwerende voorzieningen en het aanbrengen daarvan, dat de uitkomst is van de berekening volgens bijlage I bij deze regeling;

  • i. geluidszone in Ke: geluidszone als bedoeld in artikel 10.17 van de Wet luchtvaart voor de in het tweede lid van dat artikel bedoelde grenswaarde;

  • j. geluidsbelasting in Ke: geluidsbelasting als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit militaire luchthavens;

  • k. omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit of omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet;

  • l. onderzoek: akoestisch en bouwtechnisch onderzoek van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen;

  • m. NEN5077: NEN 5077 als bedoeld in bijlage II bij de Omgevingsregeling;

  • n. NEN-EN-ISO 12354-3: NEN-EN-ISO 12354-3 als bedoeld in bijlage II bij de Omgevingsregeling;

  • o. NPR-5079: door het Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven Nederlandse praktijkrichtlijn ‘Geluidwering in gebouwen – Het bepalen en hanteren van ééngetalsaanduidingen voor de geluidwering in gebouwen en van bouwelementen’, publicatiejaar 1999;

  • p. NPR-5272: door het Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven Nederlandse praktijkrichtlijn ‘Geluidwering in gebouwen – Aanwijzingen voor de toepassing van het rekenvoorschrift voor de geluidwering van gevels op basis van NEN-EN 12354-3’, publicatiejaar 2003.

Hoofdstuk 2. Reikwijdte

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 2

  • 1 Tenzij in deze regeling anders is bepaald, worden op ’s rijks kosten geluidwerende voorzieningen aangebracht aan geluidsgevoelige ruimten van:

    • a. een woning die:

      • 1°. op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone in Ke daarbinnen reeds aanwezig is, of nog niet aanwezig is maar waarvoor de omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, en

      • 2°. een geluidsbelasting van 40 Ke of hoger ondervindt.

    • b. een ander geluidsgevoelig gebouw dat:

      • 1°. op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone in Ke daarbinnen reeds aanwezig is, of nog niet aanwezig is maar waarvoor de omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, en

      • 2°. een hogere geluidsbelasting in Ke ondervindt dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in artikel 8 van het Besluit militaire luchthavens.

  • 2 Onverminderd het eerste lid worden op ’s rijks kosten geluidwerende voorzieningen aangebracht aan geluidsgevoelige ruimten van woningen die direct grenzen aan en een ononderbroken gebouweenheid vormen met een of meer woningen als bedoeld in het eerste lid, mits eerstbedoelde woningen een geluidbelasting van niet minder dan 39 Ke ondervinden.

Afdeling 2. Situaties waarin geen geluidwerende voorzieningen aan woningen worden aangebracht

Artikel 3

Geluidwerende voorzieningen worden niet aangebracht aan de in artikel 2, eerste lid, bedoelde woningen, wanneer ten tijde van de bekendmaking van het isolatieprogramma, bedoeld in artikel 8, eerste lid:

  • a. vast staat dat de geluidsgevoelige ruimten van de desbetreffende woningen reeds voldoen aan artikel 12, dan wel aan overeenkomstige eisen hadden moeten voldoen op grond van de geluidweringsvoorschriften ingevolge de Woningwet 1962 of de Woningwet;

  • b. vaststaat dat zij onteigend maar nog bewoond zijn, dan wel de verwachting bestaat dat zij binnen vijf jaar na de bekendmaking van het isolatieprogramma zullen worden of zijn onteigend of dat de bewoning om andere redenen binnen die termijn zal worden gestaakt;

  • c. vast staat dat zij niet voor permanente bewoning geschikt of bedoeld zijn of daar niet voor worden gebruikt;

  • d. vast staat dat zij behoren tot de categorieën woonschepen of woonwagens;

  • e. de verwachting bestaat dat zij binnen twee jaar na bekendmaking van het isolatieprogramma of na bekendmaking van een deelproject, door het wijzigen of het vervallen van de geluidszone in Ke een geluidsbelasting van minder dan 40 Ke zullen ondervinden;

  • f. vaststaat dat aan de desbetreffende woningen met toepassing van deze regeling of de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 reeds van rijkswege geluidwerende voorzieningen zijn aangebracht, en de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte, bepaald volgens bijlage 2 bij de betrokken regeling zoals die gold op het moment waarop bedoelde geluidwerende voorzieningen werden aangebracht, 3 dB(A) of minder lager is dan de in artikel 12, eerste lid, bedoelde waarde;

  • g. vaststaat dat de desbetreffende woningen reeds in beschouwing voor toepassing van deze regeling of de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 zijn genomen en op grond van de volgende situaties is besloten om niet over te gaan tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen:

    • 1°. er was sprake van constructieve gebreken of achterstallig onderhoud als bedoeld in artikel 5, derde lid, en

    • 2°. de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 12, eerste lid, is minder dan 5 dB(A) lager dan de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie op het moment waarop de woning eerder in beschouwing is genomen.

Afdeling 3. Situaties waarin onder bepaalde voorwaarden geluidwerende voorzieningen aan woningen worden aangebracht

Artikel 4

  • 1 Indien uit het onderzoek blijkt dat:

    • a. de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de geluidsgevoelige ruimten van een woning, bedoeld in artikel 2, eerste lid, meer dan 2 dB(A) lager is dan de waarde die bereikt had moeten worden op grond van de geluidweringsvoorschriften ingevolge de Woningwet 1962 of de Woningwet, en

    • b. de geluidsbelasting in Ke hoger is dan op de datum waarop de omgevingsvergunning voor het bouwen krachtens welke de woning is gebouwd, is verleend,

    wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan voordat bedoelde uitwendige scheidingsconstructie, binnen een door de minister gestelde redelijke termijn, door en op kosten van de eigenaar van de woning in overeenstemming is gebracht met de onder a, bedoelde geluidweringsvoorschriften.

  • 2 Indien het eerste lid van toepassing is, vinden de werkzaamheden tot het in overeenstemming brengen met de geluidweringsvoorschriften, bedoeld in het eerste lid, onder a, en het van rijkswege aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen gelijktijdig plaats indien de eigenaar daarom verzoekt.

  • 3 Indien uit het onderzoek blijkt dat:

    • a. de eigenaar van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde woning ingevolge artikel 13 van de Woningwet een plicht is opgelegd tot het treffen van voorzieningen als in dat artikel bedoeld,

    • b. die voorzieningen verband houden met het kunnen aanbrengen van geluidwerende voorzieningen krachtens deze regeling, en

    • c. die voorzieningen nog niet zijn aangebracht,

    wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan, tenzij burgemeester en wethouders op verzoek van de eigenaar ermee hebben ingestemd dat het treffen van de onder a bedoelde voorzieningen en het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen gelijktijdig plaatsvindt.

Artikel 5

  • 1 Indien uit het onderzoek blijkt dat met betrekking tot de geluidsgevoelige ruimten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, of de bereikbaarheid van die ruimten, niet is voldaan aan de technische voorschriften voor bestaande bouw als opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan voordat bedoelde ruimten en bereikbaarheid, binnen een door de minister gestelde redelijke termijn, door en op kosten van de eigenaar van de woning in overeenstemming zijn gebracht met die technische voorschriften.

  • 2 De minister kan het eerste lid buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 3 Indien uit het onderzoek blijkt dat met betrekking tot de geluidsgevoelige ruimten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, sprake is van zichtbare of aantoonbare constructieve gebreken of van achterstallig onderhoud, waaronder niet wordt verstaan aanpassingen die rechtstreeks voortvloeien uit het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan voordat bedoelde gebreken en achterstallig onderhoud, binnen een door de minister gestelde redelijke termijn, door en op kosten van de eigenaar van de woning zijn opgeheven.

  • 4 Indien het eerste of het derde lid van toepassing is, vinden de werkzaamheden tot het in overeenstemming brengen met de eisen, bedoeld in het eerste lid, alsmede het opheffen van constructieve gebreken en van achterstallig onderhoud, bedoeld in het derde lid, en het van rijkswege aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen gelijktijdig plaats indien de eigenaar daarom verzoekt.

  • 5 Indien uit het onderzoek blijkt dat de kosten van de geluidwerende voorzieningen en het aanbrengen daarvan hoger zijn dan de kostenbegrenzingswaarde, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan, tenzij de eigenaar van de woning het verschil voor zijn rekening neemt.

  • 6 Indien zich gedurende de uitvoering van de werkzaamheden in verband met het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen aan de woning constructieve gebreken openbaren die tot gevolg hebben dat de geluidwerende voorzieningen niet doelmatig kunnen worden aangebracht, en het Rijk die gebreken redelijkerwijs niet had behoeven te voorzien, worden de kosten in verband met het opheffen van die gebreken in overleg met de eigenaar op billijke wijze verdeeld tussen de eigenaar en het Rijk.

Artikel 6

Indien de kosten van het aanbod, bedoeld in artikel 10, derde lid, hoger zijn dan de kosten bedoeld in artikel 9, derde lid, onderdeel d, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan, tenzij de eigenaar van de woning het verschil voor zijn rekening neemt.

Hoofdstuk 3. Procedure

Afdeling 1. Woningen

§ 1. Isolatieprogramma en deelprojecten

Artikel 8

  • 1 De minister stelt in een isolatieprogramma vast welke woningen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in beschouwing zullen worden genomen. Na vaststelling van het isolatieprogramma, kan de minister deelprojecten vaststellen waarin wordt aangegeven voor welke woningen uit het isolatieprogramma in een daarbij aangegeven periode achtereenvolgens uitvoering wordt gegeven aan de artikelen 9 en 10. De minister kan besluiten aan woningen in een deelproject geen uitvoering te geven aan de artikelen 9 en 10 indien op grond van een besluit tot het wijzigen of vervallen van de geluidszone in Ke wordt vastgesteld dat de woningen binnen twee jaar na vaststelling van het deelproject niet meer binnen de geluidscontour die behoort bij de waarde van 40 Ke aanwezig zullen zijn.

    De in artikel 3 bedoelde woningen worden niet in het isolatieprogramma opgenomen.

  • 2 Tot het moment waarop een geluidszone in Ke wordt gewijzigd, wordt een woning door de minister slechts éénmaal in beschouwing genomen.

  • 3 De minister stelt de eigenaren van de in het eerste lid bedoelde woningen die voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in beschouwing worden genomen, hiervan schriftelijk op de hoogte. De minister stelt de eigenaren van de woningen die ingevolge het eerste lid niet in het isolatieprogramma worden opgenomen, hiervan schriftelijk op de hoogte.

  • 4 In verband met het opstellen van het isolatieprogramma of deelprojecten kan de minister burgemeester en wethouders verzoeken met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde woningen in ieder geval de volgende gegevens te verstrekken:

    • a. namen en adressen van eigenaren;

    • b. kadastrale gegevens;

    • c. gegevens uit de registratie met betrekking tot de onroerende-zaakbelasting die de bestemming van de woning betreffen;

    • d. tekeningen van woningen;

    • e. verstrekte omgevingsvergunningen voor het bouwen;

    • f. een overzicht van de voor artikel 3 noodzakelijke gegevens.

§ 2. Onderzoek

Artikel 9

  • 1 Aan de in artikel 8, derde lid, eerste volzin, bedoelde eigenaren wordt zodra de woning die is opgenomen in het isolatieprogramma of een deelproject in uitvoering wordt genomen, verzocht binnen twee maanden na verzending van de mededeling, schriftelijk toestemming te verlenen tot het uitvoeren van een onderzoek.

  • 2 Indien de toestemming niet volledig, niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn of niet voor de gehele woning is verleend, wordt de desbetreffende eigenaren schriftelijk medegedeeld dat geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht.

  • 3 Indien toestemming tot het uitvoeren van een onderzoek is verleend, stelt de minister binnen zes maanden na ontvangst daarvan een onderzoek in. Het resultaat van het onderzoek, met in ieder geval de volgende onderwerpen, wordt de minister medegedeeld:

    • a. een opgave van de geluidsgevoelige ruimten;

    • b. een inventarisatie van bouwtechnische gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van de aan te brengen geluidwerende voorzieningen;

    • c. een opgave van de geluidwerende voorzieningen die moeten worden aangebracht om te voldoen aan artikel 12;

    • d. een raming van de ten laste van het Rijk komende kosten die zijn verbonden aan het aanbrengen van de onder c bedoelde geluidwerende voorzieningen;

    • e. indien van toepassing, een raming van de ten laste van de eigenaren komende kosten voor:

      • 1°. het uitvoeren van extra voorzieningen met betrekking tot het in overeenstemming brengen met de in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, bedoelde geluidweringsvoorschriften;

      • 2°. het uitvoeren van extra voorzieningen als bedoeld in artikel 4, derde lid;

      • 3°. het uitvoeren van extra voorzieningen met betrekking tot het in overeenstemming brengen met de in artikel 5, eerste lid, bedoelde technische voorschriften;

      • 4°. het in artikel 5, derde lid, bedoelde opheffen van gebreken en van achterstallig onderhoud;

      • 5°. het in artikel 5, vijfde lid, bedoelde verschil tussen het geraamde bedrag voor het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen en de kostenbegrenzingswaarde.

  • 4 De minister kan op verzoek van de eigenaar de resultaten van het onderzoek doen controleren.

§ 3. Aanbod en overeenkomst

Artikel 10

  • 1 De minister stelt de eigenaren van de woningen die op basis van het onderzoek in overeenstemming moeten worden gebracht met:

    hiervan binnen zes weken na ontvangst van de resultaten, bedoeld in artikel 9, derde lid, schriftelijk op de hoogte. Aan hen wordt verzocht binnen twee maanden na ontvangst van deze mededeling schriftelijk te verklaren dat zij zich verplichten om binnen een door de minister gestelde redelijke termijn de onder a tot en met d bedoelde werkzaamheden uit te voeren voorafgaand aan het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen, tenzij toepassing wordt gevraagd van artikel 4, tweede lid, of van artikel 5, vierde lid.

  • 2 De eigenaren van de woningen die op basis van het onderzoek voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in aanmerking komen, ontvangen binnen zes weken na het afronden van het onderzoek een aanbod met betrekking tot de aan te brengen geluidwerende voorzieningen, alsmede, indien toepassing wordt gevraagd van artikel 4, tweede lid, of van artikel 5, vierde lid, een voorstel voor een overeenkomst met betrekking tot de in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, bedoelde werkzaamheden.

  • 3 Het aanbod kan op verzoek van de eigenaar betrekking hebben op een kleiner aantal geluidsgevoelige ruimten dan bedoeld in artikel 9, derde lid, onderdeel a. Indien de eigenaar het verschil in kosten, bedoeld in artikel 6, voor zijn rekening neemt, wordt bij het aanbod tevens een voorstel voor een overeenkomst bijgevoegd.

  • 4 Indien artikel 5, vijfde lid, van toepassing is, kan het in het tweede lid bedoelde aanbod op verzoek van de eigenaar betrekking hebben op geluidwerende voorzieningen waarmee een lagere waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte wordt bereikt als bedoeld in artikel 12, zesde lid.

  • 5 Indien van toepassing wordt na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde verklaring, het in het tweede lid bedoelde aanbod gedaan onder de voorwaarde dat de in het eerste lid, onder a tot en met d, bedoelde werkzaamheden binnen een door de minister gestelde redelijke termijn zijn uitgevoerd.

  • 6 De eigenaren van de woningen die op basis van het onderzoek niet in aanmerking komen voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 7 Aan de in het tweede lid bedoelde eigenaren wordt verzocht binnen twee maanden na ontvangst van het aanbod en, indien van toepassing de overeenkomst, door middel van ondertekening schriftelijk te verklaren dat:

    • a. zij voor alle geluidsgevoelige ruimten waar het aanbod betrekking op heeft, instemmen met de voorgestelde geluidwerende voorzieningen en toestemming geven tot het aanbrengen van de voorgestelde geluidwerende voorzieningen;

    • b. zij zich verbinden tot het uitvoeren van de in het eerste lid, onder a tot en met d, bedoelde werkzaamheden;

    • c. zij zich verbinden tot het nakomen van de in artikel 9, derde lid, onder e, bedoelde betalingsverplichtingen;

    • d. zij de bij het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen verwijderde onderdelen prijsgeven;

    • e. zij zich, indien van toepassing, verbinden tot het betalen van de in artikel 6 bedoelde kosten.

  • 8 Na ondertekening van het aanbod en, indien van toepassing, van de overeenkomst, wordt de desbetreffende eigenaren schriftelijk meegedeeld wanneer de geluidwerende voorzieningen naar verwachting zullen worden aangebracht.

  • 9 In geval de ondertekening van het aanbod en, indien van toepassing, van de overeenkomst, niet binnen de in het zevende lid genoemde termijn heeft plaatsgevonden, wordt de desbetreffende eigenaren schriftelijk meegedeeld dat geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht.

Hoofdstuk 4. Eisen aan de voorzieningen

Artikel 12

  • 1 Geluidwerende voorzieningen die worden aangebracht ingevolge artikel 2, eerste lid, dienen een zodanige kwaliteit te bezitten dat de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte, bepaald volgens bijlage 2 bij deze regeling, gelijk is aan:

    • a. 30 tot 35 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 40 Ke, doch niet meer dan 50 Ke bedraagt;

    • b. 35 tot 40 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 50 Ke, doch niet meer dan 55 Ke bedraagt;

    • c. 40 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 55 Ke bedraagt.

  • 2 Indien de geluidsbelasting tussen de in het eerste lid, onderdelen a of b, bedoelde Ke-waarden ligt, wordt de te bereiken waarde van de geluidwering bepaald door middel van de rechtevenredige interpolatie tussen de in het eerste lid, onderdeel a of b, bedoelde dB(A)-waarden van de geluidwering. Indien de waarde van de geluidwering eindigt op een halve eenheid, wordt zij naar beneden op een gehele eenheid afgerond.

  • 3 De krachtens het eerste lid aan te brengen geluidwerende voorzieningen worden bepaald volgens artikel 4 van bijlage 2 bij deze regeling. In afwijking van de eerste volzin kunnen ten aanzien van een aaneengesloten rij woningen om redenen van architectonische waarde of eenvormig aanzicht, identieke geluidwerende voorzieningen worden aangebracht. Bij toepassing van de tweede volzin worden aan de bedoelde woningen de geluidwerende voorzieningen aangebracht die voor de woning met de hoogste geluidsbelasting zijn vastgesteld.

  • 4 Indien de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte, bepaald volgens bijlage 2 bij deze regeling, een waarde heeft die 3 dB(A) of minder lager is dan de in het eerste lid bedoelde waarde van de geluidwering, worden geen geluidwerende voorzieningen aangebracht.

  • 5 Indien sprake is van een aanbod als bedoeld in artikel 10, derde lid, is het eerste lid alleen van toepassing op die geluidsgevoelige ruimten ten behoeve waarvan geluidwerende voorzieningen worden aangebracht.

  • 6 Indien uit het onderzoek blijkt dat:

    • a. de in het eerste lid bedoelde waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte niet wordt bereikt zonder toepassing te geven aan artikel 5, vijfde lid, en

    • b. artikel 4 en artikel 5, met uitzondering van het vijfde lid, niet van toepassing zijn,

    kan de in het eerste lid bedoelde waarde met ten hoogste 5 dB(A) worden verlaagd met dien verstande dat deze waarde minimaal 30 dB(A) bedraagt.

Artikel 13

  • 1 De geluidwerende voorzieningen mogen niet leiden tot een essentiële vermindering van het comfort van de woning of het ander geluidsgevoelig gebouw ten opzichte van de situatie voorafgaand aan het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen.

  • 2 De kwaliteit van de geluidwerende voorzieningen moet zodanig zijn dat de effectiviteit – bij normaal onderhoud – voor een lange periode gewaarborgd is. Onderhoud of vervanging van de geluidwerende voorzieningen moet mogelijk zijn.

Artikel 14

  • 1 Geluidwerende voorzieningen worden aangebracht onder verantwoordelijkheid van de minister.

  • 2 De minister is belast met het toezicht op de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid.

  • 3 De waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 12, wordt bij ten minste één op de twintig woningen of één op de twintig geluidsgevoelige ruimten in andere geluidsgevoelige gebouwen, waaraan geluidwerende voorzieningen krachtens deze regeling zijn aangebracht, door de minister door middel van meting gecontroleerd, volgens de in artikel 3 van bijlage 2 bij deze regeling bedoelde meetmethode. De minister voert de meting uiterlijk één jaar na het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen uit.

  • 4 Indien het resultaat van een meting als bedoeld in het derde lid een waarde oplevert die niet meer dan 2 dB(A) lager is dan de vereiste waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de geluidsgevoelige ruimte, wordt de waarde van de geluidwering geacht gelijk te zijn aan de vereiste waarde. Indien het resultaat van de meting een waarde oplevert die meer dan 2 dB(A) lager is, draagt de minister ervoor zorg dat alsnog wordt voldaan aan artikel 12, eerste lid.

Hoofdstuk 5. Financiën

Artikel 15

Indien anders dan met toepassing van deze regeling aan een in artikel 2, eerste lid, bedoelde geluidsgevoelige ruimte geluidwerende voorzieningen zijn aangebracht, wordt geen vergoeding voor het aanbrengen van die voorzieningen toegekend.

Artikel 16

In het aanbod, bedoeld in artikel 10, tweede lid, dan wel in een afzonderlijk voorstel voor een overeenkomst, wordt een bepaling opgenomen dat indien de woning of het andere geluidsgevoelige gebouw waaraan op ’s rijks kosten geluidwerende voorzieningen zijn aangebracht, naderhand door het Rijk in eigendom wordt verworven, de door het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen toegenomen marktwaarde op de koopprijs in mindering wordt gebracht. Het in mindering te brengen bedrag wordt verlaagd met ééntiende gedeelte daarvan voor elk jaar dat is verstreken na het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen.

Artikel 17

De minister kan een vergoeding toekennen aan de natuurlijke of rechtspersoon die deze regeling geheel of gedeeltelijk krachtens een daartoe met de minister gesloten overeenkomst uitvoert.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 oktober 2015

De

Minister

van Defensie,

J.A. Hennis-Plasschaert

Bijlage 1. Bepaling kostenbegrenzingswaarde geluidwerende voorzieningen luchtvaartgeluid als bedoeld in artikel 1 van de regeling

Verklaring grootheden:

I: geraamde kosten (inclusief BTW) die zijn verbonden aan het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen als bedoeld in artikel 9, derde lid, onderdeel d, van de regeling;

K: kostenbegrenzingswaarde, als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de regeling;

W: waarde van de woning, bepaald volgens de in deze bijlage opgenomen methodiek;

T: term geluidwering, bepaald volgens formule (2);

GA: vereiste waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie in dB(A), bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de regeling, ook wel genoemd de A-gewogen geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie, zoals bedoeld in NPR-5272.

Berekeningswijzen:

K wordt berekend volgens: K=T*W (1)

T wordt berekend volgens: T=0,045* GA -0,8 (2)

W wordt bepaald door middel van berekening conform de berekeningsmethodiek die is aangegeven in paragraaf 3.1 van het rapport `Methodiek en criteria voor de toetsing van isolatiekosten in relatie tot de opstal opnieuw bezien’, nr. 685/90790/R001 d.d. juli 1988 van adviesbureau Heidemij BV en de in de paragrafen 5.2, 5.3 en 5.5 van genoemd rapport opgenomen woningparameters en correctiefactoren.

Indien er sprake is van een uit akoestisch oogpunt lichte bouwkundige constructie, kan W worden bepaald door middel van taxatie. In dat geval wordt de taxatie verricht door een door de minister aan te wijzen beëdigd taxateur. Als uitgangspunt voor taxatie geldt de waarde van de woning in het economisch verkeer, beperkt tot de waarde van de opstallen met een geluidsgevoelige bestemming en exclusief de grond.

De in het rapport genoemde prijzen per kubieke meter worden jaarlijks geactualiseerd.

Isoleerbaarheid:

Indien I < = K, dan is de woning isoleerbaar;

indien I > K, dan is de woning niet isoleerbaar.

Bijlage 2. Technisch voorschrift als bedoeld in de artikelen 2, 12 en 14

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. De bepaling van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in de artikelen 2, 12 en 14 van de regeling, vindt plaats door middel van berekeningen dan wel door middel van metingen.

  • 2. De berekeningen en metingen vinden plaats voor de octaafbanden met de middenfrequenties 125 Hz, 250 Hz, 500 Hz, 1000 Hz en 2000 Hz.

  • 3. Bij de berekeningen wordt uitgegaan van de situatie zoals die voor een bepaling door metingen van de geluidwering volgens dit voorschrift van toepassing zijn.

  • 4. Bij de bepaling van de in het eerste lid bedoelde geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie geschiedt de vaststelling van de A-gewogen geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie (GA) zoals bedoeld in NPR-5272 en NEN-5077, met inachtneming van de in artikel 4, tweede en derde lid, genoemde aanwijzingen.

Artikel 2

  • 1. Voor de toepassing van artikel 12 van de regeling wordt bij de in artikel 1, eerste lid, bedoelde berekeningen en metingen uitgegaan van de herleidingswaarden Ki volgens het standaard referentiespectrum voor luchtverkeersgeluid, zoals opgenomen in tabel 1 van NPR-5272.

  • 2. Indien naar oordeel van de minister het spectrum van het luchtvaartgeluid buiten de woning of het ander geluidsgevoelig gebouw sterk afwijkt van het in het eerste lid bedoelde standaard referentie spectrum voor luchtverkeersgeluid, dan worden de herleidingswaarden Ki van dit afwijkende spectrum in de plaats gesteld van de in het eerste lid genoemde herleidingswaarden die behoren bij het standaard referentiespectrum voor luchtverkeersgeluid.

  • 3. Bij de in artikel 1, eerste lid, bedoelde berekeningen en metingen worden afscherming en reflectie verdisconteerd door toepassing van de correctiefactor CL voor luchtvaartgeluid, zoals opgenomen in tabel 2 van NEN-5077.

  • 4. Voor de toepassing van artikel 12 van de regeling wordt voor het onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie dat het verst van het grondpad is verwijderd, CL =8 dB gehanteerd indien de hoek tussen het onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie en het gemiddelde grondpad kleiner is dan 30°.

  • 5. Bij de in artikel 1, eerste lid, bedoelde berekeningen en metingen worden, indien bij meerdere geluidbelaste onderdelen van de uitwendige scheidingsconstructie deze onderdelen niet gelijktijdig door een vliegtuig direct aangestraald kunnen worden, voor de correctiefactor CL de waarden voor luchtvaartgeluid gehanteerd, zoals opgenomen in tabel 2 van NEN-5077. De geluidwering GA van de uitwendige scheidingsconstructie is de laagste van de te berekenen geluidwering bij mogelijke combinaties van direct en niet direct aangestraalde onderdelen van de uitwendige scheidingsconstructie.

Hoofdstuk 2. Meting van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie

Artikel 3

  • 1. De geluidwering (GA) van de uitwendige scheidingsconstructie wordt bepaald overeenkomstig NEN 5077.

  • 2. Bij de in artikel 1, vierde lid, bedoelde bepalingswijze van de A-gewogen geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie wordt de bepaling voor de ééngetalsaanduiding genoemd in NEN-5077, vervangen door het bronspectrumsysteem zoals beschreven in NPR-5079.

  • 3. Het te gebruiken referentiespectrum, bedoeld in NPR-5079, is het standaard referentiespectrum voor luchtverkeersgeluid, genoemd in artikel 2, eerste lid.

Hoofdstuk 3. Berekening van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie

Artikel 4

  • 1. De geluidwering (GA) van de uitwendige scheidingsconstructie wordt berekend conform NPR-5272 en NEN-EN-ISO 12354-3.

  • 2. Voor de berekeningen van GA worden de NEN-EN-ISO 12354-3 annexen B, C en D als integraal onderdeel van de methode beschouwd. Indien afwijkende waarden als invoergegevens worden toegepast, worden die afwijkingen nader gemotiveerd.

  • 3. Indien de situatie zich voordoet waarbij de flankerende geluidoverdracht van invloed is op de geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie, moet deze overdracht in rekening worden gebracht op de wijze die in NEN-EN-ISO 12354-3 is aangegeven.

Naar boven