Beleidsregel personeel Spoorwegwet

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-07-2015 t/m 16-12-2021

Besluit van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu houdende beleidsregels omtrent personeel als bedoeld in de Spoorwegwet

Artikel 1

Artikel 2

Indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van artikel 13, vijfde lid, van het Besluit spoorwegpersoneel 2011 om de bevoegdheid van rangeerder of wagencontroleur aan te tekenen op het bevoegdheidsbewijs, wordt het bevoegdheidsbewijs van de betreffende machinist voor de uitoefening van zijn werkzaamheden als rangeerder of wagencontroleur door de Inspectie Leefomgeving en Milieu tevens aangemerkt als een bedrijfspas als bedoeld in artikel 51 van de Spoorwegwet.

Artikel 3

Bij de beoordeling of is voldaan aan artikel 50, derde lid, van de Spoorwegwet is het toegestaan om de kennis van de infrastructuur in te laten brengen door een tweede machinist in de cabine, mits is voldaan aan bijlage 2 bij deze beleidsregel.

Artikel 4

  • 1 Een machinist is in beginsel niet bevoegd om werkzaamheden als rangeerder uit te oefenen.

  • 2 Een machinist die bevoegd is als machinist met volledige bevoegdheid of als machinist met beperkte bevoegdheid op 15 november 20111, mag werkzaamheden als rangeerder uitoefenen, mits:

    • a. degene onder wiens gezag die functie wordt uitgeoefend ervoor zorg heeft gedragen dat de machinist periodiek een herinstructie heeft gevolgd ten aanzien van de juiste uitvoering van werkzaamheden als rangeerder en

    • b. blijvend voldaan is aan de medische en psychologische eisen van rangeerder.

  • 3 Het splitsen en samenstellen van reizigerstreinen met een automatische koppeling, waarbij vanuit de cabine wordt ge- of ontkoppeld, is een activiteit die behoort tot de bevoegdheid van een machinist, voor zover opgeleid, geëxamineerd en geherinstrueerd als machinist Reizigers.

Artikel 5

Een ontheffing als bedoeld in artikel 54a van de Spoorwegwet kan op verzoek worden verleend aan een machinist die tot 1 juli 2014 werd aangemerkt als machinist minimaal bevoegd als bedoeld in het Besluit spoorwegpersoneel, indien de betreffende persoon spoorvoertuigen bestuurt op delen van de hoofdspoorweginfrastructuur die functioneel zijn gescheiden van de rest van de hoofdspoorweginfrastructuur.

Artikel 6

  • 1 Deze beleidsregel wordt met toelichting in de Staatscourant geplaatst.

  • 2 Deze beleidsregel, uitgezonderd artikel 5, treedt in werking met ingang van 1 juli 2015.

Artikel 7

De citeertitel van deze beleidsregel is: Beleidsregel personeel Spoorwegwet.

De

Staatssecretaris

van Infrastructuur en Milieu,
namens deze,

De inspecteur-generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport

J. Thunnissen

Bijlage 1

Voorwaarden voor verwijzingen

De Inspectie Leefomgeving en Transport hanteert bij het toezicht op de naleving en de handhaving van artikel 13, tweede, derde en vierde lid, van het Besluit spoorwegpersoneel 2011, de volgende voorwaarden:

  • 1. Het bevoegdheidsbewijs voldoet aan bijlage II van Verordening EU 36/20102.

  • 2. Wat betreft het vermelden van de spoorvoertuigen en de hoofdspoorweginfrastructuur waarop het bevoegdheidsbewijs betrekking heeft, mag er worden verwezen naar een ander document of digitaal hulpmiddel, mits:

    • a. dat andere document of digitaal hulpmiddel onmiddellijk raadpleegbaar en begrijpelijk is voor een toezichthouder, en

    • b. deze werkwijze is beschreven in een procedure die deel uitmaakt van het veiligheidsbeheerssysteem van de spoorwegonderneming die het bevoegdheidsbewijs heeft uitgegeven.

  • 3. Als er, wat betreft het vermelden van de hoofdspoorweginfrastructuur waarop het bevoegdheidsbewijs betrekking heeft, gebruik wordt gemaakt van afkortingen, dan moeten dat de in bijlage 6 bij de Regeling spoorverkeer gebruikte afkortingen zijn.

Bijlage 2

Inbreng van kennis van de infrastructuur door een tweede machinist in de cabine

Het is toegestaan om kennis van de betreffende infrastructuur ‘in te brengen’ door aanwezigheid van een tweede machinist in de cabine, in de volgende situaties:

  • a. Wanneer verstoring van de spoordienst de omleiding van treinen of het onderhoud van de sporen noodzakelijk maken, volgens de instructies van de infrastructuurbeheerder;

  • b. Voor uitzonderlijke, eenmalige goederenvervoerdiensten, indien de infrastructuurbeheerder hiermee instemt;

  • c. Voor het afleveren of demonstreren van een nieuwe trein of locomotief;

  • d. Voor uitzonderlijke eenmalige diensten van historische treinen;

  • e. Voor het opleiden en examineren van machinisten.

Het is toegestaan om kennis van de betreffende infrastructuur ‘in te brengen’ door aanwezigheid van een tweede machinist in de cabine, onder de volgende voorwaarden.

  • 1. Ook de tweede persoon moet ‘machinist’ zijn, dus beschikken over een geldige machinistenvergunning en bevoegdheidsbewijs.

  • 2. De spoorwegonderneming onder wiens gezag de rit plaatsvindt heeft het werken met twee machinisten opgenomen in een procedure die deel uitmaakt van het veiligheidsbeheersysteem. De spoorwegonderneming besteedt daarbij aandacht aan de volgende aspecten:

    • a. Wie is de juridisch bestuurder?

    • b. Wie kan/moet ingrijpen in geval van nood?

    • c. Wie voert de (veiligheids-)communicatie met de treindienstleider?

  • 3. De machinisten moeten elkaar kunnen horen en begrijpen.

  • 4. De infrastructuurbeheerder wordt vooraf van de rit in kennis gesteld.

  1. Dit is de datum van inwerkingtreding van het ‘personeelsdeel’ van het Besluit spoorwegpersoneel 2011, zie Stb. 2011, 240 en Stb. 2011, 518. ^ [1]
  2. Verordening (EU) nr. 36/2010 van de Commissie van 3 december 2009 inzake communautaire modellen voor vergunningen van machinisten, aanvullende bevoegdheidsbewijzen, gewaarmerkte afschriften van aanvullende bevoegdheidsbewijzen en aanvraagformulieren voor vergunningen van machinisten, in het kader van Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad. ^ [2]
Naar boven