Besluit grote inrichtingen milieubeheer BES

[Regeling vervalt per 01-04-2024.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-04-2015 t/m heden

Besluit van 5 maart 2015, houdende regels met betrekking tot de vergunningverlening, het toezicht daarop en de handhaving daarvan voor bepaalde categorieën grote inrichtingen op Bonaire, St. Eustatius en Saba (Besluit grote inrichtingen milieubeheer BES)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 6 maart 2014, nr. IenM/BSK-2014/54479, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 1.2, derde lid, 5.1, tweede lid, 5.6, tweede lid, 5.9, eerste lid, 5.14, vierde lid, 5.25, zesde lid, 7.1, eerste tot en met vierde lid, 8.6, eerste lid, en tweede lid, onderdeel a, en 11.24 van de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 april 2014, nr. W14.14.0059/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 2 maart 2015, nr. IenM/BSK-2014/265867, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 2

  • 1 Als categorie van inrichtingen als bedoeld in de artikelen 1.2, derde lid, 5.1, tweede lid, en 5.6, tweede lid, van de wet worden aangewezen inrichtingen voor het opslaan of overslaan van aardolie, aardolieproducten of koolwaterstoffen in vloeibare toestand met een capaciteit voor de opslag van deze stoffen of producten van 2.500 m3 of meer.

  • 2 Als categorie van inrichtingen als bedoeld in artikel 8.6, eerste lid, van de wet worden aangewezen inrichtingen voor het opslaan of overslaan van aardolie, aardolieproducten of koolwaterstoffen in vloeibare toestand met een capaciteit voor de opslag van deze stoffen of producten van 25.000 m3 of meer.

Artikel 4

Degene die een inrichting als bedoeld in artikel 2 opricht, in werking heeft of, onverminderd artikel 5.1, derde lid, en 5.25 van de wet, de inrichting of de werking daarvan wil veranderen, vraagt een vergunning aan bij Onze Minister.

Artikel 5

  • 1 Bij de aanvraag om een vergunning worden de volgende stukken en gegevens over hierna genoemde onderwerpen verstrekt:

    • a. de naam en het adres van degene die de inrichting opricht dan wel verandert of de werking daarvan verandert of de inrichting in werking heeft, en, indien dit iemand anders is, van degene die de inrichting drijft of zal drijven;

    • b. het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van de inrichting;

    • c. een afschrift van of uittreksel uit hetgeen over de inrichting in het handelsregister is ingeschreven of krachtens wettelijk voorschrift daar is gedeponeerd;

    • d. de aard, de indeling en de uitvoering van de inrichting;

    • e. de activiteiten en de processen in de inrichting en de ten behoeve daarvan toe te passen technieken of installaties, waaronder begrepen de wijze van energievoorziening, voor zover die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken;

    • f. de voor de activiteiten en de processen, bedoeld in onderdeel e, kenmerkende gegevens met betrekking tot grondstoffen, tussen-, neven- en eindproducten;

    • g. de maximale capaciteit van de inrichting en het totale nominale motorische of thermische ingangsvermogen van de tot de inrichting behorende installaties;

    • h. de tijden en dagen, dan wel perioden waarop de inrichting of de te onderscheiden onderdelen daarvan in bedrijf zullen zijn;

    • i. een situatieschets, met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de ligging van de inrichting ten opzichte van de omgeving is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl;

    • j. gedetailleerde tekeningen van de tot de inrichting behorende installaties en locaties waar emissies plaatsvinden;

    • k. de aard en omvang van de belasting van het milieu die de inrichting tijdens normaal bedrijf kan veroorzaken, daaronder begrepen een overzicht van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die daardoor kunnen worden veroorzaakt;

    • l. een kwantitatieve risicoanalyse;

    • m. de maatregelen of voorzieningen ten behoeve van:

      • 1°. het voorkomen of beperken van het ontstaan van afvalstoffen in de inrichting;

      • 2°. nuttige toepassing dan wel het geschikt maken voor nuttige toepassing van de afvalstoffen die in de inrichting ontstaan;

      • 3°. het opslaan van de afvalstoffen in de inrichting;

      • 4°. het zich ontdoen van de afvalstoffen die in de inrichting ontstaan;

    • n. de aard en de inhoud van de andere maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken;

    • o. de wijze waarop gedurende het in werking zijn van de inrichting de belasting van het milieu, die de inrichting veroorzaakt, wordt vastgesteld en geregistreerd;

    • p. de voor de aanvrager redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de inrichting die redelijkerwijs voor de beslissing op de aanvraag van belang kunnen zijn;

    • q. in geval van een inrichting als bedoeld in artikel 2, tweede lid, het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 8.6, eerste lid, van de wet;

    • r. een aanduiding van het grootste insluitsysteem, de maximale hoeveelheid stof die daarin aanwezig kan zijn, een aanduiding van de betrokken stof, de plaats van het insluitsysteem in de inrichting, de druk en de temperatuur van de betrokken stoffen en preparaten in het insluitsysteem;

    • s. de ligging van leidingen in de inrichting;

    • t. indien voorgeschreven op grond van artikel 12, een milieueffectrapport dat voldoet aan de eisen van hoofdstuk 7 van de wet, en

    • u. alle gegevens, voor zover de aanvrager daarover beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, die Onze Minister redelijkerwijs nodig heeft of, desgevraagd, naar het oordeel van Onze Minister nodig zijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag voor een vergunning.

  • 2 De aanvraag gaat vergezeld van een niet-technische samenvatting van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De bij de aanvraag behorende stukken worden door of namens de aanvrager gewaarmerkt als behorende tot de aanvraag.

Artikel 6

Indien de inrichting waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, naar haar aard tijdelijk is, vermeldt de aanvrager dit in de aanvraag. Hij vermeldt daarbij tevens zo mogelijk het tijdstip waarop de inrichting buiten werking zal worden gesteld.

Artikel 7

Voor zover Onze Minister van oordeel is dat die gegevens nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag, verstrekt de aanvrager als onderdeel van de aanvraag gegevens met betrekking tot:

  • a. ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 8.1 van de wet, die redelijkerwijs mogelijk zijn te achten;

  • b. de aard en de omvang van de bij voorvallen als bedoeld in onderdeel a te onderscheiden vormen van belasting van het milieu;

  • c. de maatregelen die worden getroffen om de belasting van het milieu die de inrichting, ten gevolge van voorvallen als bedoeld in onderdeel a, kan veroorzaken, te voorkomen of te beperken;

  • d. de resultaten van een onderzoek naar de kwaliteit van de bodem op de plaats waar de inrichting zal zijn of is gelegen.

Artikel 8

De gegevens, bedoeld in de artikelen 5 en 7, behoeven niet te worden verstrekt voor zover Onze Minister over die gegevens beschikt.

Artikel 9

Bij een melding als bedoeld in artikel 5.25, eerste lid, onderdeel b, van de wet, verstrekt de vergunninghouder de volgende gegevens:

  • a. zijn naam en adres;

  • b. de vergunning of vergunningen krachtens welke de inrichting opgericht dan wel in werking is;

  • c. de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan;

  • d. gegevens waaruit blijkt van welke onderdelen en in welke mate van de vergunning of vergunningen als bedoeld in onderdeel b en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften wordt afgeweken;

  • e. een situatieschets waarop de beoogde verandering is weergegeven;

  • f. gegevens waaruit blijkt dat de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, en

  • g. het tijdstip waarop beoogd wordt de voorgenomen verandering te verwezenlijken.

Artikel 10

  • 1 Onze Minister geeft openbaar kennis van de verklaring, bedoeld in artikel 5.25, vierde lid, van de wet door kennisgeving daarvan in één of meer plaatselijke dagbladen en voorts op de voor publicatie van officiële mededelingen gebruikelijke wijze, en legt die verklaring ter inzage.

  • 2 Bij de openbare kennisgeving van de verklaring, vermeldt Onze Minister ten minste:

    • a. de zakelijke inhoud van de verklaring;

    • b. de uren waarop en de plaats waar de stukken kunnen worden ingezien.

Artikel 11

  • 1 Onze Minister houdt bij het bepalen van de voor een inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken rekening met:

    • a. de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;

    • b. de toepassing van technieken waarbij gebruik wordt gemaakt van de minst gevaarlijke stoffen;

    • c. de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en afvalstoffen;

    • d. vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd;

    • e. de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;

    • f. de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies;

    • g. de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen;

    • h. de tijd die nodig is om een betere techniek te gaan toepassen;

    • i. het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie;

    • j. de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;

    • k. de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken;

    • l. door internationale of volkenrechtelijke organisaties bekendgemaakte informatie met betrekking tot de bepaling van beste beschikbare technieken, en

    • m. andere informatie met betrekking tot het bepalen van de beste beschikbare technieken.

  • 2 Onze Minister bepaalt de beste beschikbare technieken mede op grond van de aard en het type van de inrichting en de staat van de daarin aanwezige installaties en processen, de geldende afspraken over de ontwikkeling van de technieken, de omgeving en de lokale milieuomstandigheden van de betreffende inrichting.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld over het bepalen van de beste beschikbare technieken en omtrent de wijze waarop aan dit artikel uitvoering wordt gegeven.

Artikel 12

Artikel 13

  • 1 Een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Hinderverordening Bonaire of artikel 3 van de Hinderverordening Sint Eustatius 1993 die direct voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit van kracht is, wordt aangemerkt als een vergunning als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet.

  • 2 Beroepen bij een administratieve rechter of vorderingen die betrekking hebben op besluiten die op basis van een hinderverordening zijn vastgesteld, worden afgedaan met toepassing van het oude recht.

Artikel 16

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 5 maart 2015

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

W.J. Mansveld

Uitgegeven de eenendertigste maart 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur

Naar boven