Uitgangspunten strafeis seksueel misbruik van minderjarigen
[Regeling vervallen per 01-07-2024]
Vanuit een streven naar meer rechtseenheid en rechtsgelijkheid in het strafvorderingsbeleid
ten aanzien van zware delicten zijn ook op het gebied van de zedendelicten reeds de
eerste strafvorderingsrichtlijnen tot stand gekomen. Na verkrachting (art 242 Sr) en kinderporno (art 240b Sr) is een strafvorderingsrichtlijn voor seksueel misbruik van minderjarigen een logische
vervolgstap. Met recht behoort dit tot de zwaardere delicten.
Seksueel misbruik van minderjarigen vormt een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke
en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Door de wetgever is de geestelijke
en lichamelijke integriteit van jeugdigen jonger dan zestien jaar uitdrukkelijk beschermd.
Minderjarigen bevinden zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase. Zij moeten gelet op
hun jeugdige leeftijd in het algemeen niet of in onvoldoende mate in staat worden
geacht zelf hun seksuele integriteit te bewaken en/of zelfstandig de (emotionele)
gevolgen van seksueel contact in schatten. Minderjarigen dienen zodoende zowel tegen
zichzelf te worden beschermd als tegen personen die op seksueel gebied misbruik van
hen willen maken. Dit geldt te meer indien dit seksueel contact plaatsvindt met een
(veel oudere) volwassene. Minderjarigen worden in het algemeen onvoldoende in staat
geacht weerstand te bieden aan volwassenen. Door ontuchtige handelingen te plegen
met een minderjarige stelt een verdachte de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens
boven de belangen van het slachtoffer. Hierdoor doorkruist een verdachte de seksuele
ontwikkeling van een minderjarige, terwijl een minderjarige ongestoord hoort te kunnen
groeien tot volwassenheid, zeker ook op seksueel vlak. Het is algemeen bekend dat
slachtoffers van dergelijke delicten nog langdurig nadelige, psychische gevolgen daarvan
(kunnen) ondervinden. Het uitvoeren van seksuele handelingen door het slachtoffer
bij zichzelf kan, mede door schuld- en schaamtegevoel, evenzeer een grote impact hebben
op het slachtoffer als wanneer er daadwerkelijk sprake is van fysiek contact tussen
het slachtoffer en de verdachte.
Naast de impact op het slachtoffer zelf leidt seksueel misbruik van minderjarigen
vaak tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij. Met deze strafvorderingsrichtlijn
sluit het Openbaar Ministerie aan bij de ontwikkeling van het maatschappelijk (straf)klimaat.
Er is een roep vanuit de samenleving om daders van zware delicten zwaarder te straffen.
Dit standpunt kwam eveneens naar voren uit de diverse burgerfora en een online enquête
over seksueel misbruik van minderjarigen. Ook hecht men in het algemeen een groot belang aan behandeling ter voorkoming van
recidive.
Uit onderzoek blijkt dat ook de rechtspraak zwaarder is gaan straffen voor zware delicten.
De aanpak van zaken van seksueel misbruik van minderjarigen loopt in vergelijking
hiermee uit de pas. De strafeis dient te worden geactualiseerd aan de ontwikkelingen
die de laatste jaren zichtbaar zijn in zowel het maatschappelijk klimaat als het strafklimaat.
Uitgangspunt voor verkrachting van een meerderjarige is 36 maanden gevangenisstraf.
In deze richtlijn is hierbij aansluiting gezocht voor wat betreft de meest ernstige
categorieën van seksueel misbruik van minderjarigen, aangezien dit feitelijk dezelfde
soort seksuele handelingen betreffen, maar dan met een minderjarig slachtoffer.
De wettelijke strafmaxima geven uitdrukking aan de ernst van een delict in verhouding
tot andere delicten. Hoewel men in de praktijk niet gauw in de buurt komt van de strafmaxima
en de rechter in beginsel vrij is om de strafmaat te bepalen binnen de door de wetgever
aangegeven grenzen, is het strafmaximum wel een belangrijke indicatie bij het vaststellen
van de uiteindelijke straf. De maxima van de delicten betreffende ontucht met minderjarigen
lijken echter een slechts zeer geringe indicatieve waarde te hebben.
Ten eerste kunnen qua ernst zeer uiteenlopende ontuchtige handelingen onder hetzelfde
wetsartikel vallen. Denk bijvoorbeeld aan het verschil tussen strelen over de met
kleding bedekte billen en het aftrekken van een minderjarige, beide strafbaar onder
art. 247 Sr. Juridisch is er geen verschil, maar feitelijk wel. De wetgever maakt qua strafmaat
wel onderscheid tussen ontuchtige handelingen en ontuchtige handelingen met seksueel
binnendringen.
Ten tweede kan eenzelfde soort handeling onder zeer veel verschillende wetsartikelen
ten laste worden gelegd of zelfs onder meerdere tegelijk. In de kern gaat het bij
elk van de wetsartikelen 242, 243, 244, 245, 246, 247, 248a, 248e, 249 en 250 Sr uiteindelijk om min of meer dezelfde soorten ontuchtige handelingen. Het aanraken
van de borsten van het slachtoffer kan bijvoorbeeld onder 247 Sr worden ten laste
gelegd, maar ook bij dwang onder 246 Sr; indien er sprake is van verleiding onder
248a Sr en bij een gezagsrelatie onder 249 Sr. Hoewel de genoemde wetsartikelen een
extra verwijt verwoorden, zoals dwang, verleiding of misbruik van gezag, is dit bij
art 248a en 249 Sr niet terug te zien in het strafmaximum.
Bovendien blijkt dat de eerdergenoemde extra verwijten ook kunnen worden meegewogen
in de strafmaat als een wetsartikel tenlaste wordt gelegd waarin dat specifieke verwijt
niet in de delictsomschrijving zelf is opgenomen. Dit doet ook het meeste recht aan de specifieke zaak. Als er sprake is van verleidingshandelingen
zoals bedoeld in art 248a Sr zal dit bijvoorbeeld ook kunnen worden meegewogen in de strafmaat bij tenlastelegging
van art 245 Sr., ervan uitgaande dat er zowel sprake is van seksueel binnendringen. Er kan in een
dergelijk geval overigens ook voor worden gekozen om beide artikelen ten laste te
leggen ten aanzien van hetzelfde feitencomplex.
Bovenstaande maakt dat de wettelijke strafmaxima behorend bij de zedenartikelen geen
duidelijkheid geven qua ernstgradatie van de ontuchtige handelingen. Bij het formuleren
van de strafeis bieden de strafmaxima geen houvast. Zodoende acht het OM het niet
noodzakelijk en tevens onwenselijk om voor elk wetsartikel betreffende ontucht met
minderjarigen een aparte strafvorderingsrichtlijn te formuleren. Zoals gezegd is er
in de kern bij al deze artikelen sprake van ontuchtige handelingen met een minderjarige
in diverse ernstgradaties. Deze kern vormt het primaire strafrechtelijk verwijt. De
bijkomende omstandigheden zoals dwang, verleiding of misbruik van gezag, dienen te
worden opgevat als extra verwijten. Voor deze strafvorderingsrichtlijn is er zodoende
voor gekozen om de ontuchtige handelingen zelf centraal te stellen.