•
Activiteitentoets voor een beleggingsentiteit
In artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de NL IGA is aangegeven dat een entiteit
die in het kader van de bedrijfsuitoefening voor of namens een cliënt een of meer
van de in dat onderdeel vermelde activiteiten uitvoert, wordt beschouwd als een beleggingsentiteit.
Als een beleggings-BV met een directeur-grootaandeelhouder als enige aandeelhouder
in aandelen belegt, dan is geen sprake van een cliëntrelatie tussen de besloten vennootschap
en de directeur-grootaandeelhouder, zodat de vennootschap geen beleggingsentiteit
is. Indien echter de beleggingswerkzaamheden worden uitgevoerd door een professionele
derde partij, dan is wel sprake van een cliëntrelatie tussen die derde partij en de
vennootschap of de directeur-grootaandeelhouder. In dat geval is die professionele
derde partij een beleggingsentiteit; in de systematiek van de NL IGA is de beleggings-BV
zelf daardoor ook een beleggingsentiteit.
Een vennootschap die meer dan één aandeelhouder heeft en die de in artikel 1, eerste
lid, onderdeel j, van de NL IGA vermelde activiteiten uitvoert is een beleggingsentiteit,
ongeacht of zij zelf belegt of dat laat doen door een professionele derde partij.
Met betrekking tot de term ‘uitvoeren in het kader van de bedrijfsuitoefening’ is
in §1.1471-5(e)(4)(i)(A) van de Final Regulations aangegeven dat sprake is van een
beleggingsentiteit indien de bedrijfsuitoefening overwegend (‘primarily’) bestaat
uit de beleggingsactiviteiten zoals die ook staan vermeld in artikel 1, eerste lid,
onderdeel j, van de NL IGA. Dit betekent volgens §1.1471-5(e)(4)(iii)(A) van de Final
Regulations dat pas van een beleggingsentiteit kan worden gesproken als voldaan wordt
aan een inkomenstoets die inhoudt dat het bruto-inkomen uit beleggingsactiviteiten
ten minste 50% van het totale bruto-inkomen moet bedragen gedurende:
-
– een periode van drie jaren eindigend op 31 december van het jaar voorafgaand aan het
jaar waarin de beoordeling plaatsvindt; of
-
– de periode van bestaan van de entiteit indien deze korter is dan die drie jaren.
Gelet op artikel 4, zevende lid, van de NL IGA en artikel 2a, derde lid, van het UB WIB staat het een FI vrij om te kiezen voor de definitie van ‘investment entity’ uit
de Final Regulations. Als een FI dat doet, kiest zij voor integrale toepassing van
de definitie van ‘investment entity’ zoals omschreven in §1.1471-5(e)(4), zodat conform
§1.1471-5(e)(4)(i)(B) van de definitie, zij eerder een beleggingsentiteit is als haar
activiteiten gemanaged worden door een andere beleggingsentiteit, een instelling die
deposito’s neemt, een bewaarinstelling zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel
h, van de NL IGA, of een verzekeringsmaatschappij of holdingmaatschappij zoals omschreven
in §1.1471-5(e)(1)(iv) van de Final Regulations, en de gemanagede beleggingsentiteit
voldoet aan de inkomenstoets van §1.1471-5(e)(4)(iv)(A).
De definitie van beleggingsentiteit in de Final Regulations ziet ook op het begrip
‘financial assets’ dat in de NL IGA niet voorkomt maar wel is gedefinieerd in §1.1471-5(e)(4)(ii)
en waartoe onroerende zaken niet behoren. Entiteiten die rechtstreeks onroerende zaken
houden, zijn daarom alleen een beleggingsentiteit volgens de Final Regulations als
is voldaan aan de inkomenstoets van §1.1471-5(e)(4)(iii) voor een self-managing entiteit
of §1.1471-5(e)(4)(iv)(A) voor een gemanagede entiteit. Dit betekent dat het bruto-inkomen
uit beleggingsactiviteiten (exclusief bruto-inkomsten uit (her)investering en handel
in onroerende zaken) ten minste 50% van het totale bruto-inkomen van de entiteit moet
bedragen gedurende:
-
– een periode van drie jaren eindigend op 31 december van het jaar voorafgaand aan het
jaar waarin de beoordeling plaatsvindt; of
-
– de periode van bestaan van de entiteit indien deze korter is dan die drie jaren.
Entiteiten waarvan de activa bestaan uit kasgeld of beleggingen – of een holdingmaatschappij
daarvan –, met een (zeer) beperkte groep van onmiddellijke en middellijke aandeelhouders
of participanten die behoren tot één familie, die zich niet presenteren als beleggingsentiteit
en die geen kapitaal uit de markt hebben aangetrokken noch (zullen) aantrekken, zijn
geen beleggingsentiteit in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de NL
IGA, ook niet als de activa gemanaged worden door een FI. Een dergelijke entiteit
– of een holdingmaatschappij daarvan – wordt aangemerkt als passieve NFFE.
Onder het toepassingsbereik van artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de NL IGA
vallen collectieve beleggingsinstellingen, private equity funds, hedge funds, mutual
funds, exchange traded funds, venture capital funds, leveraged buyout funds en vergelijkbare
beleggingsentiteiten. Dit geldt ook voor een special purpose vehicle in een securitisatiestructuur
of in een Collateral Loan Obligations/Collatoral Debt Obligations-structuur, voor
treasury centers binnen een groep van FI’s, fiscale beleggingsinstellingen (tenzij
deze op grond van de Final Regulations in verband met het houden van onroerende zaken
geen FI zijn), vrijgestelde beleggingsinstellingen, unit-linked fondsen en holdingmaatschappijen
als onderdeel van een private equity-structuur.
Een holdingmaatschappij als onderdeel van een private equity- of andere beleggingsstructuur
is echter geen beleggingsentiteit maar een passieve NFFE, indien alle aandelen onmiddellijk
en middellijk gehouden worden door het private equity- of ander beleggingsfonds zelf.
Op het niveau van (het) fonds(en) wordt immers al gerapporteerd.
Een holdingmaatschappij die als actieve NFFE kan worden aangemerkt op grond van onderdeel
VI.B.4 van Bijlage I van de NL IGA, behoudt die kwalificatie ook als die holdingmaatschappij
gemanaged wordt door een (werknemer van een) trustkantoor dat een FI is.