Regeling houders van dieren

Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 14-03-2024 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 23 juni 2014, nr. WJZ/14101260, houdende regels met betrekking tot het houden van dieren

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op richtlijn nr. 2007/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU L 182), verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002, tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, voor houders van productiedieren die gehouden worden voor de voedselproductie (PbEG 2002 L 31), verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en Verordening (EG) nr. 1255/97 (PbEU 2005 L 3), verordening (EG) nr. 1099/2009: verordening (EG) Nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PbEU 2009 L 303), de artikelen 2.1, vierde lid, 2.5, eerste lid, 6.2, eerste lid, 6.3, tweede lid, 6.4, 7.1, 7.6, eerste en tweede lid, 10.1, derde lid, en 10.4 van de Wet dieren en de artikelen 1.22, tweede lid, 1.25, 2.52, derde lid, 2.54, vijfde lid, 2.55, derde lid, 2.63, eerste lid, 2.65, tweede lid, 2.69, tweede lid, 5.2, 6.2 en 6.3 van het Besluit houders van dieren;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • beer: geslachtsrijp varken van het mannelijk geslacht, bestemd voor de fokkerij;

    • besluit: Besluit houders van dieren;

    • dierennummer: nummer als bedoeld in artikel 2, onderdeel 35, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • eendagskuiken: kip die nog geen 72 uur oud is;

    • exploitant: exploitant als bedoeld in artikel 4, onderdeel 24, van verordening (EU) nr. 2016/429;

    • fret: dier als bedoeld in artikel 2, onderdeel 3, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • geautomatiseerd gegevensbestand: bestand als bedoeld in artikel 109, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429;

    • gelt: geslachtsrijp varken van het vrouwelijk geslacht dat nog niet heeft geworpen, bestemd voor de fokkerij;

    • hond: dier als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • identificatiecode: code als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • kat: dier als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • koppel: als bedoeld in artikel 2, onderdeel 37, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • landdieren: dieren als bedoeld in artikel 4, onderdeel 2, van verordening (EU) nr. 2016/429;

    • leghen: kip bestemd voor de productie van consumptie-eieren;

    • minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    • NVWA: Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;

    • registratienummer van de houder: nummer dat de houder heeft verkregen bij de registratie, bedoeld in artikel 3.29, eerste lid, van het besluit of bij een andere registratie als bedoeld in artikel 3.29, tweede lid, van het besluit;

    • reizend circus: circus als bedoeld in artikel 2, onderdeel 34, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • relatienummer: uniek nummer dat door de minister is toegekend aan een exploitant van een inrichting waar dieren worden gehouden;

    • richtlijn 2007/43/EG: richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU 2007, L 182);

    • slachtvarken: varken dat bestemd is om te worden geleid naar een slachthuis, dan wel naar een verzamelcentrum vanwaar het varken nog uitsluitend naar een slachthuis mag worden gebracht.

    • spenen: het blijvend onttrekken van biggen aan een zogende zeug.

    • vermeerderingsdier: pluimvee bestemd voor de productie van broedeieren;

    • verordening (EG) nr. 1/2005: verordening (EG) nr. 1/2005: verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en Verordening (EG) nr. 1255/97 (PbEU 2005, L 3);

    • verordening (EG) nr. 617/2008: verordening (EG) nr. 617/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor broedeieren en kuikens van pluimvee (PbEU 2008, L 168);

    • verordening (EG) nr. 1255/97: Verordening (EG) nr. 1255/97 van de Raad van 25 juni 1997 betreffende de communautaire criteria voor controlepost(en) en tot aanpassing van het in Richtlijn 91/628/EEG bedoelde reisschema (PbEG 1997, L 174);

    • verordening (EU) nr. 999/2001: verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEU 2001, L147);

    • verordening (EU) nr. 1308/2013: verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

    • verordening (EU) nr. 2016/429: verordening (EU) nr. 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (diergezondheidsverordening) (PbEU 2016, L 84);

    • verordening (EU) 2016/1012: verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (‘Fokkerijverordening’) (PbEU 2016, L 171);

    • verordening (EU) 2017/1940: gedelegeerde verordening (EU) 2017/1940 van de Commissie van 13 juli 2017 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de inhoud en vorm van zoötechnische certificaten die worden afgegeven voor raszuivere fokpaarden en –ezels, vervat in een uniek, levenslang geldig identificatiedocument voor paardachtigen (PbEU 2017, L 275);

    • verordening (EU) nr. 2019/2035: verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (PbEU 2019, L 314);

    • verordening (EU) nr. 2020/688: verordening (EU) 2020/688 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsing binnen de Unie van landdieren en broedeieren;

    • verordening (EU) nr. 2021/520: verordening (EU) 2021/520 van de Commissie van 24 maart 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren (PbEU 2021, L 104);

    • verordening (EU) nr. 2021/963: uitvoeringsverordening (EU) 2021/963 van de Commissie van 10 juni 2021 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van de Verordeningen (EU) 2016/429, (EU) 2016/1012 en (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de identificatie en registratie van paardachtigen en tot vaststelling van modelidentificatiedocumenten voor die dieren (PbEU 2021, L 213);

    • verordening (EU) nr. 2021/2037: uitvoeringsverordening (EU) 2021/2037 van de Commissie van 22 november 2021 betreffende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2016/429 van het Europees parlement en de Raad wat vrijstellingen van de verplichtingen inzake de registratie van aquacultuurinrichtingen en de documentatie van exploitanten betreft (PbEU 2021 L 416);

    • vervoerseenheid: voertuig dat of aanhangwagen, oplegger of container die deel uitmaakt of kan uitmaken van een vervoermiddel;

    • vleeseend: eend van 72 uur en ouder die wordt opgefokt of wordt gehouden voor de productie van vlees;

    • vleeskalkoen: kalkoen van 72 uur en ouder die wordt opgefokt of wordt gehouden voor de productie van vlees;

    • vleeskuiken: kip van 72 uur en ouder die wordt opgefokt of wordt gehouden voor de productie van vlees.

Artikel 1.2. Minister bevoegde instantie EU-verordeningen

  • 1 Onverminderd artikel 6.3, tweede lid, van de wet is de minister bevoegd uitvoering te geven aan een voorschrift van verordening (EG) nr. 1/2005, verordening (EG) nr. 1099/2009, verordening (EU) 2016/1012 en verordening (EG) nr. 617/2008, voor zover die verordening betrekking heeft op handelsnormen voor pluimveekuikens, waarin een tot de overheid behorend orgaan of een door de overheid aangesteld persoon de opdracht geeft, de keuze laat of als ontvanger van informatie aanwijst, indien die uitvoering niet bestaat uit het nemen van een besluit.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien in deze regeling anders is bepaald.

Hoofdstuk 2. Dieren die gehouden mogen worden

Artikel 2.1. Positieflijst (huisdierenlijst)

Als diersoorten en diercategorieën als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de diersoorten en diercategorieën, genoemd in bijlage 1.

Artikel 2.2. Wijziging positieflijst

  • 1 [Red: Vervallen.]

  • 2 Een aanvraag om een diersoort of diercategorie aan te wijzen of daarvan de aanwijzing in te trekken wordt ingediend bij de minister.

  • 3 De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, bevat in elk geval:

    • a. naam, adres, woonplaats, burgerservicenummer van de aanvrager, dan wel het inschrijvingsnummer van het handelsregister als de aanvrager een onderneming is, en het adres van de plaats waar de dieren gehouden worden als dat niet het woonadres van de aanvrager is;

    • b. de Nederlandse en de wetenschappelijke naam van de diersoort waarover een besluit wordt gevraagd;

    • c. de omschrijving van het belang dat de aanvrager heeft bij de aanwijzing van een diersoort of bij de intrekking van de aanwijzing.

  • 4 Op een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, wordt binnen een termijn van zes maanden beslist.

Artikel 2.3. Vrijstelling

Van het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld

de categorieën houders van dieren genoemd in tabel A en tabel 4 van bijlage 2, voor de daarbij genoemde diersoorten en met inachtneming van de daarbij genoemde voorschriften.

Artikel 2.4. Ontheffing

De aanvraag van een ontheffing van het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de wet wordt met gebruikmaking van het daarvoor bestemde aanvraagformulier ingediend en bevat ten minste het volgende:

  • a. naam, adres, woonplaats, burgerservicenummer van de aanvrager dan wel het inschrijvingsnummer in het handelsregister als de aanvrager een onderneming is, en het adres van de plaats waar de dieren gehouden worden als dat niet het woonadres van de aanvrager is;

  • b. de soort en het aantal dieren waarvoor ontheffing wordt gevraagd;

  • c. een omschrijving van de beschikbare huisvesting en houderijomstandigheden, waarbij wordt aangeduid op welke wijze, gelet op de bekende eigenschappen van de soort, schade aan gezondheid en welzijn van het dier wordt voorkomen;

  • d. de voorgenomen wijze van verzorging;

  • e. de redenen waarom de ontheffing wordt gevraagd;

  • f. de omschrijving van het belang dat de aanvrager heeft bij de ontheffing.

Hoofdstuk 3. Diergeneesmiddelen

§ 1. Melding en gebruik aangewezen diergeneesmiddelen

Artikel 3.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • epidemiologische eenheid: epidemiologische eenheid als bedoeld in artikel 4, punt 44, van verordening (EU) nr. 2019/6;

  • kalf: rund dat bestemd is voor de productie van vlees en dat ouder is dan veertien dagen en niet ouder is dan twaalf maanden;

  • konijn: konijn dat bestemd is voor de fokkerij of de productie van vlees;

  • koppel: groep dieren met dezelfde gezondheidsstatus die in dezelfde stal of binnen dezelfde ruimte worden geplaatst of gehouden en die een epidemiologische eenheid vormen;

  • rund: rund dat bestemd is voor de productie van melk of vlees, niet zijnde een kalf.

§ 1.1. Registratie aangewezen diergeneesmiddelen

Artikel 3.2. Gevallen waarin melding wordt gedaan

De melding, bedoeld in artikel 1.27, eerste lid van het besluit wordt gedaan van de ontvangst van antimicrobiële diergeneesmiddelen ten behoeve van toepassing bij:

  • a. kippen of kalkoenen indien de houder van deze dieren 250 of meer kippen of kalkoenen houdt ten behoeve van de productie van vlees, consumptie-eieren of broedeieren;

  • b. runderen, indien de houder van deze dieren 5 of meer runderen houdt ten behoeve van de productie van melk of vlees;

  • c. kalveren, indien de houder van deze dieren 5 of meer kalveren houdt ten behoeve van de productie van vlees;

  • d. varkens, indien de houder van deze dieren 5 of meer varkens houdt ten behoeve van de productie van vlees;

  • e. konijnen, indien de houder van deze dieren 250 of meer konijnen houdt ten behoeve van de fokkerij of de productie van vlees;

  • f. geiten, indien de houder van deze dieren 25 of meer geiten houdt ten behoeve van de fokkerij of de productie van melk of vlees.

Artikel 3.3. Bij de melding te verstrekken gegevens

  • 1 Bij de melding, bedoeld in artikel 1.27, eerste lid, van het besluit, worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam, het adres en de woonplaats van de houder;

    • b. het unieke registratienummer of het unieke erkenningsnummer;

    • c. de diersoort, diercategorie, subcategorie en leeftijdscategorie van de gehouden dieren;

    • d. het gemiddeld aantal dieren per diersoort, diercategorie, subcategorie en leeftijdscategorie dat per dag werd gehouden.

  • 2 Het gemiddeld aantal dieren, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt:

    • a. indien het een houder van kippen, kalkoenen of kalveren, en de houder van kalveren een systeem toepast waarbij de kalveren tegelijk worden aangevoerd, opgefokt en afgevoerd, betreft, berekend over de periode vanaf het moment van aanvoer van een koppel dieren tot het moment van afvoer daarvan;

    • b. indien het een houder van runderen, varkens, konijnen, geiten of kalveren, en de houder van kalveren een systeem toepast waarbij kalveren van verschillende leeftijden worden gehouden die niet op hetzelfde moment worden afgevoerd, betreft, berekend over de periode van twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de melding wordt gedaan.

  • 3 Indien de melding wordt gedaan ten aanzien van een diergeneesmiddel dat bij kippen of kalkoenen wordt toegepast, worden tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a. het unieke subregistratienummer, bedoeld in artikel 5a.1, derde lid, van de Regeling houders van dieren;

    • b. de geboortedatum van het koppel waarbij het diergeneesmiddel is toegepast;

    • c. het nummer van de stal waarin het koppel wordt gehouden;

    • d. het aantal kuikens dat is opgezet in de stal waarin het koppel wordt gehouden.

Artikel 3.4. Moment van de melding

§ 1.2. Bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan

Artikel 3.5. Gevallen waarin een bedrijfsgezondheidsplan en een bedrijfsbehandelplan vereist zijn

  • 1 Een bedrijfsgezondheidsplan en een bedrijfsbehandelplan als bedoeld in artikel 1.28, eerste lid, van het besluit, worden opgesteld wanneer een houder van dieren:

    • a. 250 of meer kippen of kalkoenen houdt ten behoeve van de productie van vlees, consumptie-eieren of broedeieren;

    • b. 5 of meer runderen houdt ten behoeve van de productie van melk of vlees;

    • c. 5 of meer kalveren houdt ten behoeve van de productie van vlees;

    • d. 5 of meer varkens houdt ten behoeve van de productie van vlees;

    • e. 250 of meer konijnen houdt ten behoeve van de fokkerij of de productie van vlees;

    • f. 25 of meer geiten houdt ten behoeve van de fokkerij of de productie van melk of vlees.

  • 2 Een houder van dieren als bedoeld in het eerste lid, laat per diersoort één bedrijfsgezondheidsplan en één bedrijfsbehandelplan opstellen.

Artikel 3.6. Administratie bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan

De houder, bedoeld in artikel 1.28, eerste lid, van het besluit, bewaart het bedrijfsgezondheidsplan en het bedrijfsbehandelplan, samen met het verslag, bedoeld in artikel 5.22, tweede lid, van de Regeling diergeneeskundigen, vijf jaar op zijn bedrijf.

§ 2. Kwaliteitscontrole

Artikel 3.7. Kwaliteitscontrole

  • 2 Bij kwaliteitscontrole als bedoeld in het eerste lid:

    • a. worden de zelfcontrolemaatregelen opgenomen in daarvoor in aanmerking komende algemene voorwaarden voor merken en labels;

    • b. vervallen de voordelen, verbonden aan de deelname aan een kwaliteitscontrolesysteem, voor een bedrijf ten aanzien waarvan vanwege niet-naleving van regels als bedoeld in het eerste lid, maatregelen als bedoeld in artikel 138, eerste lid, van verordening (EU) 2017/625 of artikel 5.10, 5.11 of 5.12 van de wet maatregelen zijn getroffen, gedurende een periode van ten minste twaalf maanden vanaf de datum vanaf de datum dat deze maatregelen zijn opgeheven.

Hoofdstuk 3a. Melding zoönosen en ziekteverschijnselen

Artikel 3a.1. Melding zoönosen

Als zoönosen als bedoeld in artikel 2.12, eerste en derde lid, van de wet, worden aangewezen de in de onderstaande tabel genoemde zoönosen bij de daarbij genoemde soorten:

infecties met Campylobacter spp

zoogdieren (Mammalia)

infecties met leptospira spp ten gevolge van Leptospira hardjo

zoogdieren (Mammalia)

infecties met listeria

zoogdieren (Mammalia)

infecties met Yersinia

zoogdieren (Mammalia)

toxoplasmose

zoogdieren (Mammalia)

Salmonellose

zoogdieren (Mammalia)

Artikel 3a.2. Melding ziekteverschijnselen vogels

  • 1 De exploitant van een inrichting waar pluimvee wordt gehouden, meldt elke sterfte van:

    • a. een koppel leghennen, vermeerderingsdieren of vleeskuikens, die ouder zijn dan 10 dagen, indien op twee opeenvolgende dagen er een sterfte is van 0,5% of meer per dag;

    • b. een koppel vleeskalkoenen indien op twee opeenvolgende dagen er een sterfte is van 1% of meer per dag; en

    • c. alle andere soorten pluimvee dan de soorten, bedoeld in de onderdelen a en b, indien er een sterfte is van meer dan 3% per week.

  • 2 De exploitant, bedoeld in het eerste lid, consulteert een dierenarts indien bij pluimvee:

    • a. een klinisch probleem zichtbaar is;

    • b. er op twee opeenvolgende dagen een reductie van voer- of drinkwateropname is van meer dan 5% per dag; en

    • c. voor zover het leghennen of vermeerderingsdieren betreft, er op twee opeenvolgende dagen een reductie van de eiproductie is van 5% of meer per dag.

Artikel 3a.3. Melding ziekteverschijnselen runderen

Een houder van runderen meldt in elk geval bij runderen ouder dan twintig maanden, ziekteverschijnselen van Bovine Spongiforme encefalopathie, indien die runderen gedragsstoornissen of neurologische symptomen vertonen en waarbij de ziekte op grond van een reactie op een behandeling of op grond van een laboratoriumonderzoek niet kan worden uitgesloten.

Artikel 3a.4. Melding ziekteverschijnselen schapen en geiten

Een houder van schapen of geiten meldt in elk geval bij schapen en geiten ouder dan twaalf maanden, ziekteverschijnselen van scrapie, indien die schapen gedragsstoornissen of neurologische symptomen vertonen en waarbij de ziekte op grond van een reactie op een behandeling of op grond van een laboratoriumonderzoek niet kan worden uitgesloten.

Hoofdstuk 3b. Toepassen sera en entstoffen

Artikel 3b.1. Aangewezen ziekten verbod toepassen levende entstof

Als ziekten als bedoeld in artikel 1.61, eerste lid, van het besluit worden aangewezen:

  • a. de ziekten, bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Regeling diergezondheid; en

  • b. de ziekten, bedoeld in artikel 3.1, onderdeel a, onder 9° van de Regeling diergezondheid.

Artikel 3b.2. Toegestane toepassing levende entstof

Als levende entstof tegen een ziekte als bedoeld in artikel 1.61, tweede lid, van het besluit wordt aangewezen:

  • a. een recombinant vaccin als bedoeld in bijlage III, onderdeel 1, onder a, onder ii, van verordening (EU) nr. 576/2013 ter preventie of bestrijding van rabiës;

  • b. een levende entstof ter preventie en bestrijding van een infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

  • c. een levende entstof die voldoet aan artikel 3, eerste en, ingeval zij is bestemd om te worden toegepast bij legkippen, het tweede lid, van verordening (EG) nr. 1177/2006 van de Commissie van 1 augustus 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor het gebruik van specifieke bestrijdingsmethoden in het kader van de nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella bij pluimvee (PbEU 2006, L 212), ter preventie en bestrijding van een infectie met salmonella enteritidis, salmonella hadar, salmonella infantis, salmonella java, salmonella typhimurium, of salmonella virchow.

Artikel 3b.3. Aangewezen ziekten verbod toepassen niet-levende entstof of serum

  • 1 Als ziekten als bedoeld in artikel 1.61, derde lid, van het besluit worden aangewezen:

    • a. de ziekte van Aujeszky;

    • b. brucella melitensis, b. abortus en b. suis;

    • c. mycobacterium tuberculosis complex;

    • d. enzoötische boviene leukose;

    • e. mond-en-klauwzeer;

    • f. infectie met het runderpestvirus;

    • g. infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus);

    • h. infectie met het nodulaire-dermatosevirus;

    • i. infectie met Mycoplasma mycoides subsp. mycoides SC (besmettelijke runderperipneumonie);

    • j. schapenpokken en geitenpokken;

    • k. infectie met het virus van de pest bij kleine herkauwers („peste des petits ruminants”);

    • l. besmettelijke pleuropneumonie bij geiten;

    • m. Afrikaanse paardenpest;

    • n. infectie met Burkholderia mallei (kwade droes);

    • o. klassieke varkenspest;

    • p. Afrikaanse varkenspest;

    • q. hoogpathogene aviaire influenza;

    • r. epizoötische hematopoëtische necrose;

    • s. virale hemorragische septikemie;

    • t. infectieuze hematopoëtische necrose;

    • u. een infectie met zalmanemievirus met HPR-deletie;

    • v. koiherpesvirusziekte;

    • w. een infectie met mikrocytis mackini;

    • x. een infectie met perkinsus marinus;

    • y. een infectie met bonamia exitiosa;

    • z. een infectie met bonamia ostreae;

    • aa. een infectie met marteilia refringens;

    • bb. een infectie met het taurasyndroomvirus;

    • cc. een infectie met het yellowheadvirus;

    • dd. een infectie met het wittevlekkensyndroomvirus.

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 1.61, derde lid, van het besluit, is niet van toepassing op de toepassing van niet-levende entstoffen of sera tegen één van de ziekten, genoemd in het eerste lid, onderdelen r tot en met dd, bij aquacultuurdieren in het kader van wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de ontwikkeling en het testen van vaccins tegen de ziekten, bedoeld in die onderdelen, indien:

    • a. de ontwikkeling en het testen plaatsvinden onder gecontroleerde omstandigheden; en

    • b. adequate maatregelen zijn en worden genomen ter bescherming van andere aquacultuurdieren tegen de schadelijke gevolgen van de in het kader van het onderzoek gebruikte niet-levende entstoffen of sera.

Hoofdstuk 4. Dierenvervoer

§ 1. Uitvoering verordening (EU) nr. 1/2005

Artikel 4.3. Vergunning artikel 23 verordening (EG) nr. 1/2005

Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de minister een besluit op een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 23, derde lid, van verordening (EG) nr. 1/2005 niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt de minister alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en de bekendmaking.

Artikel 4.4. Certificaat van goedkeuring van een vervoermiddel

Bij de aanvrager van een certificaat van goedkeuring voor een vervoermiddel als bedoeld in artikel 18, eerste lid, of artikel 19, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1/2005 wordt een bedrag in rekening gebracht ter vergoeding van de kosten van de behandeling van die aanvraag, overeenkomstig de door de Dienst Wegverkeer, bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994, vastgestelde tarieven met betrekking tot dierenvervoer.

Artikel 4.6. Aanwijzing officiële dierenartsen verordening (EG) nr. 1/2005

Als bevoegde dierenartsen als bedoeld in bijlage I, hoofdstuk III, onderdeel 1.2, onder b, van verordening nr. 1/2005 worden aangewezen de dierenartsen die zijn verbonden aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 4.7. Erkenning examen verordening (EG) nr. 1/2005

  • 2 De Divisie CCV van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen is belast met het afgeven van een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1/2005.

  • 3 Bij de aanvrager van een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van verordening (EG) 1/2005 wordt een bedrag in rekening gebracht ter vergoeding van de kosten van de behandeling van die aanvraag, overeenkomstig de door de Divisie CCV van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, bedoeld in artikel 4z van de Wegenverkeerswet 1994, vastgestelde tarieven met betrekking tot dierenvervoer.

Artikel 4.8. Verbodsbepalingen

Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, worden aangewezen de artikelen:

§ 2. Uitvoering verordening (EU) nr. 2016/429

Artikel 4.9. Middel registratie inrichtingen vervoerders

De inkennisstelling en de verstrekking van gegevens, bedoeld in artikelen 87, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, geschieden met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

Artikel 4.10. Termijn inkennisstelling wijziging gegevens registratie vervoerders

Een exploitant doet de inkennisstelling van de gegevens, bedoeld in de artikelen 87, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, binnen 30 dagen, te rekenen vanaf de dag nadat de desbetreffende wijziging of stopzetting heeft plaatsgevonden.

Artikel 4.12. Documentatieplicht vervoerders

  • 1 Een vervoerder als bedoeld in artikel 104, eerste lid, aanhef, van verordening (EU) nr. 2016/429 legt de gegevens, bedoeld in dat artikellid, en, indien van toepassing, artikel 34, van verordening (EU) nr. 2019/2035, vast binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

  • 2 De minimumduur, bedoeld in artikel 104, derde lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2016/429, bedraagt drie jaar.

Hoofdstuk 5. Doden van dieren

§ 2. Opleidingen en getuigschriften

Artikel 5.2. Opleidingen

  • 1 De minister keurt een opleidingsprogramma als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EG) nr. 1099/2009 goed indien:

    • a. het programma is opgesteld en wordt uitgevoerd door een instelling die schriftelijk aantoont dat zij beschikt over een stelsel van integrale kwaliteitszorg en kwaliteitsborging op grond waarvan zeker is gesteld dat het onderricht onafhankelijk, toereikend en doelmatig wordt gegeven door voldoende deskundig personeel op het gebied van dieren en dierenwelzijn;

    • b. het opleidingsprogramma voorziet in voldoende theoretisch en praktisch onderricht voor het kunnen verrichten van activiteiten als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009 en betreffende de onderwerpen in bijlage IV van die verordening voor alle betrokken diersoorten dan wel diercategorieën;

    • c. het opleidingsprogramma, onverminderd het bepaalde in onderdeel b, voorziet in opleidingsmodules voor onderscheiden activiteiten als bedoeld in onderdeel b, of voor specifieke diersoorten of diercategorieën.

  • 2 Een kwaliteitssysteem dat is gecertificeerd op basis van NEN-EN-ISO 9001:2015 voldoet in ieder geval aan het vereiste, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 5.3. Examens

  • 1 Een examen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EG) nr. 1099/2009 wordt afgenomen door een door de minister aangewezen instelling.

  • 2 Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geschiedt uitsluitend indien de betreffende instelling:

    • a. schriftelijk aantoont dat zij beschikt over een stelsel van integrale kwaliteitszorg en kwaliteitsborging op grond waarvan zeker is gesteld dat examens op onafhankelijke wijze worden afgenomen;

    • b. beschikt over een reglement waarin onder meer is vastgelegd aan welke eisen dient te worden voldaan om een examen te mogen afleggen, wanneer examens worden afgenomen, de wijze waarop het resultaat wordt beoordeeld, wie gerechtigd is het examen bij te wonen en een regeling voor geschillen.

  • 3 Een kwaliteitssysteem dat is gecertificeerd op basis van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 voldoet in elk geval aan het vereiste, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.

  • 4 Het reglement, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, behoeft de goedkeuring van de minister.

  • 5 De minister keurt het reglement, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, goed indien zeker is gesteld dat kennis en kunde voor het verrichten van activiteiten als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009 en de onderwerpen in bijlage IV van die verordening, voldoende en door personen met de daartoe benodigde expertise wordt getoetst en indien het voldoet aan de overige eisen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

Artikel 5.4. Getuigschrift van vakbekwaamheid

  • 1 Een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7 van verordening (EG) nr. 1099/2009 wordt verstrekt door de instelling, bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, die het afsluitend examen heeft afgenomen indien het examen met voldoende resultaat is afgelegd.

  • 2 Een getuigschrift van vakbekwaamheid wordt niet verstrekt indien niet is voldaan aan het vereiste, bedoeld in artikel 21, zesde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.

Artikel 5.5. Voorlopige getuigschriften van vakbekwaamheid

  • 2 Artikel 5.4, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op het verstrekken van voorlopige getuigschriften als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5.6. Indiening collectieve aanvragen

Aanvragen tot verstrekking van een getuigschrift als bedoeld in artikel 5.4 en 5.5 kunnen collectief namens betrokken personen door de werkgever van die personen worden gedaan en bevatten de namen, adressen en geboortegegevens van de betrokken personen, alsmede de overige gegevens, bedoeld in artikel 21, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.

Artikel 5.7. Gelijkstelling van voor 1 juni 2013 verstrekte getuigschriften

  • 1 Getuigschriften van vakbekwaamheid voor het doden van dieren die zijn verstrekt in de periode te rekenen vanaf 1 januari 2012 tot 1 juni 2013 door SVO Lobex BV te Houten, en certificaten van de cursus ‘Euthanasie van nertsen’ zijn gelijkgesteld aan getuigschriften van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 5.4.

  • 2 Ten behoeve van personen als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009 wordt door instellingen als bedoeld in artikel 5.3 in hun opleidingsprogramma voorzien in een verkorte cursus op basis waarvan door een instelling aangewezen op grond van artikel 5.5 aan hen een getuigschrift van vakbekwaamheid overeenkomstig artikel 5.4 kan worden verstrekt.

§ 3. Verbodsbepaling

Artikel 5.8. Verbodsbepaling

Als voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de artikelen 3, 4, eerste en vierde lid, 5, eerste en tweede lid, 6, eerste en tweede lid, 7, 8, 9, 12, 14, eerste en tweede lid, 15, eerste, tweede en derde lid, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, 19, 21, zesde lid, 24 en 28, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.

§ 4. Bedwelming van aal voorafgaand aan het doden

Artikel 5.9

  • 1 Aal wordt voorafgaand aan het doden elektrisch bedwelmd volgens een van de methoden beschreven in de artikelen 5.10 of 5.11.

  • 2 De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid ten gevolge van de bedwelming wordt aangehouden totdat het dodingsproces voltooid is.

Artikel 5.10. Elektrisch bedwelmen van ontwaterde aal

  • 1 Na ontwatering wordt een aal gedurende ten minste één seconde blootgesteld aan een elektrische stroomsterkte van ten minste 1,3 Arms gemiddeld, bij een golfvorm die bestaat uit een combinatie van een wisselstroom van 100 Hz ac sinusvormig en een gelijkstroom.

  • 2 Om te voorkomen dat de aal bijkomt gedurende het dodingsproces, wordt de aal na de blootstelling, bedoeld in het eerste lid, gedurende ten minste negentien seconden blootgesteld aan een elektrische stroomsterkte van ten minste 0,66 Arms gemiddeld.

  • 3 De aal wordt pas blootgesteld aan de elektrische stroom op het moment dat deze zich tussen de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt.

  • 4 De huid van de aal is vochtig gedurende de gehele periode van blootstelling aan de elektrische stroom.

  • 5 Aal die zich buiten de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt, maakt geen contact met aal die zich tussen de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt.

  • 6 Aal die zich buiten de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt, wordt niet blootgesteld aan statische elektriciteit.

  • 7 Om te voorkomen dat bedwelmde aal bijkomt voordat het dodingsproces is voltooid, bedraagt het tijdsinterval tussen de blootstelling aan de elektrische stroom en de aanvang van het dodingsproces niet meer dan zestig seconden, welk tijdsinterval ingaat op het moment dat de aal niet meer is blootgesteld aan de elektrische stroom.

Artikel 5.11. Elektrisch bedwelmen van aal in een waterbad

  • 1 De elektrische veldsterkte van het water in een waterbad waarin aal elektrisch bedwelmd wordt is zodanig homogeen dat de variatie in de elektrische veldsterkte van het water in het waterbad ten hoogste twee procent bedraagt.

  • 2 De geleidbaarheid van het water in het waterbad bedraagt ten minste 500 µS/cm.

  • 3 De combinatie van de elektrische veldsterkte en de geleidbaarheid van het water is dusdanig dat bij elke aal de bewusteloosheid onmiddellijk wordt opgewekt.

  • 4 Elke aal wordt na het ingaan van het waterbad gedurende één seconde blootgesteld aan:

    • a) een elektrische stroomdichtheid van ten minste 0,64 Arms /dm2, waarbij de golfvorm sinusvormig is en de frequentie 50 Hz, of

    • b) een elektrische stroomdichtheid van ten minste 0,5 Arms/dm2, waarbij de golfvorm een bipolaire blokgolf van 133 Hz is met een arbeidscyclus van 43%.

  • 5 Om te voorkomen dat de aal bijkomt gedurende het dodingsproces, wordt de aal na de blootstelling, bedoeld in het vierde lid, gedurende negentien seconden blootgesteld aan:

    • a. een elektrische stroomdichtheid van 0,15 Arms/ dm2, waarbij de golfvorm sinusvormig is en de frequentie 50 Hz, of

    • b. een elektrische stroomdichtheid van ten minste 0,12 Arms/dm2 waarbij de golfvorm een bipolaire blokgolf van 133 Hz is met een arbeidscyclus van 43%.

  • 7 De aal wordt pas blootgesteld aan de elektrische stroom op het moment dat deze zich tussen de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt.

  • 8 Aal die zich buiten de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt, maakt geen contact met aal die zich tussen de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt.

  • 9 Aal die zich buiten de elektroden van het bedwelmingsapparaat bevindt, wordt niet blootgesteld aan statische elektriciteit.

  • 10 Om te voorkomen dat bedwelmde aal bijkomt voordat het dodingsproces voltooid is, bedraagt het tijdsinterval tussen de blootstelling aan de elektrische stroom en de aanvang van het dodingsproces niet meer dan zestig seconden. Dit tijdsinterval gaat in op het moment dat de aal niet meer is blootgesteld aan de elektrische stroom.

Hoofdstuk 5a. Registratie en erkenning van inrichtingen

Artikel 5a.0. Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: ‘stal’: ruimte met een omsloten luchtvolume die is bestemd om er uitsluitend één koppel in te houden.

Artikel 5a.1. Verstrekking aanvullende gegevens bij registratie inrichting landdieren

  • 1 In aanvulling op artikel 84, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2016/429 verstrekken exploitanten van een inrichting met het oog op de registratie daarvan, de volgende gegevens:

    • a. wanneer er op de inrichting landdieren, met uitzondering van runderen, schapen, geiten en paardachtigen, worden gehouden: in voorkomend geval de datum van het begin van de periode waarin er in de inrichting geen dieren worden gehouden;

    • b. wanneer er op de inrichting kippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzen of loopvogels worden gehouden: het unieke nummer van elk tot de inrichting behorende stal, waar deze vogels worden gehouden;

    • c. hun relatienummer.

  • 2 Artikel 84, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2016/429, is van overeenkomstige toepassing op wijzigingen ten aanzien van gegevens als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Wanneer op een inrichting kippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzen of loopvogels worden gehouden, kent de minister aan de inrichting voor elk afzonderlijk doel waarvoor deze vogels worden gehouden, een uniek subregistratienummer toe.

Artikel 5a.2. Middel registratie inrichtingen landdieren, aquacultuurdieren en handelaren

De inkennisstelling en de verstrekking van gegevens, bedoeld in de artikelen 84, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, ingeval het gaat om een inrichting waar landdieren worden gehouden, 90, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, en 172, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, en artikel 5a.1, eerste en tweede lid, in samenhang met artikel 84, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2016/429, geschieden met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

Artikel 5a.3. Termijn inkennisstelling wijziging gegevens registratie

Een exploitant doet de inkennisstelling van de gegevens, bedoeld in de artikelen 84, tweede lid, ingeval het gaat om een inrichting waar landdieren worden gehouden, artikel 90, tweede lid, of 172, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, of in artikel 5a.1, tweede lid, in samenhang met artikel 84, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2016/429, ingeval het gaat om een inrichting waar landdieren worden gehouden, binnen 30 dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de desbetreffende wijziging of stopzetting heeft plaatsgevonden.

Artikel 5a.4. Uitzondering registratieplicht bepaalde inrichtingen landdieren

(gereserveerd)

Artikel 5a.5. Uitzondering registratieplicht bepaalde exploitanten van verzamelingen

(gereserveerd)

Artikel 5a.6. Uitzonderingen registratie- en erkenningplicht bepaalde inrichtingen aquacultuurinrichtingen

  • 2 Artikel 176, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429 is niet van toepassing op de typen van inrichting, bedoeld in het tweede lid van dat artikel, onderdeel a, b of c.

Artikel 5a.7. Middel aanvraag erkenning

Een aanvraag tot erkenning als bedoeld in artikel 94, eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, in geval het gaat om een broederij van waaruit pluimvee wordt verplaatst, d of e, in artikel 95 of in artikel 176, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, geschiedt met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

Artikel 5a.8. Termijn inkennisstelling wijziging gegevens erkenning

Een exploitant doet de inkennisstelling van de gegevens, bedoeld in de artikelen

96, tweede lid, ingeval het gaat om een inrichting waar landdieren worden gehouden, of 180, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, binnen 30 dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de desbetreffende wijziging of stopzetting heeft plaatsgevonden.

Artikel 5a.9. Documentatieplicht bepaalde exploitanten van verzamelingen

  • 1 Een exploitant van verzamelingen als bedoeld in artikel 105, eerste lid, aanhef, van verordening (EU) nr. 2016/429 legt de gegevens, bedoeld in dat artikellid, en voor zover van toepassing, artikel 36, van verordening (EU) nr. 2019/2035, onverwijld nadat de gegevens bekend zijn bij de exploitant.

  • 2 De minimumduur, bedoeld in artikel 105, derde lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2016/429, bedraagt drie jaar.

Artikel 5a.10. Uitzondering documentatieplicht bepaalde exploitanten van verzamelingen

(gereserveerd)

Artikel 5a.11. Uitzonderingen documentatieplicht bepaalde inrichtingen aquacultuurinrichtingen en vervoerders van bepaalde categorieën waterdieren

Hoofdstuk 5b. Identificatie en registratie van dieren

Afdeling 5b.1. Documentatieverplichtingen

Artikel 5b.1. Runderen

  • 1 In aanvulling op artikel 102, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, zorgt de exploitant van een inrichting waar runderen worden gehouden, voor het bewaren en bijhouden van documentatie over de volgende gegevens over de in de inrichting gehouden runderen:

    • a. de identificatiecode van de moeder;

    • b. het geslacht; en

    • c. de haarkleur.

  • 2 Artikel 102, eerste lid, slotzin, en derde lid, van verordening (EU) nr. 2016/429 zijn van overeenkomstige toepassing op de documentatie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5b.2. Varkens

  • 1 In aanvulling op artikel 102, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, zorgt de exploitant van een inrichting waar varkens worden gehouden die afkomstig zijn uit een derde land en ten aanzien waarvan de inrichting de bestemming is, voor het bewaren en bijhouden van documentatie over de volgende gegevens over die varkens:

    • a. het door de bevoegde autoriteit van het derde land toegekende identificatienummer; en

    • b. het nummer van het op de inrichting aangebrachte identificatiemiddel.

  • 2 Artikel 102, eerste lid, slotzin, en derde lid, van verordening (EU) nr. 2016/429 zijn van overeenkomstige toepassing op de documentatie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5b.3. Schapen of geiten

  • 1 In aanvulling op artikel 102, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429, zorgt de exploitant van een inrichting waar schapen of geiten worden gehouden die ingevolge artikel 1.46 van het Besluit houders van dieren worden gevaccineerd, voor het bewaren en bijhouden van documentatie over de volgende gegevens over die schapen en geiten:

    • a. de datum waarop deze zijn gedekt of geïnsemineerd; of

    • b. wanneer het precieze moment van dekking niet bekend is, het moment waarop de geiten of schapen kunnen worden gedekt.

  • 2 Artikel 102, eerste lid, slotzin, en derde lid, van verordening (EU) nr. 2016/429 zijn van overeenkomstige toepassing op de documentatie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5b.4. Termijnen bijhouden en bewaren gegevens

  • 1 De exploitant van een inrichting als bedoeld in artikel 102, eerste lid, aanhef, van verordening (EU) nr. 2016/429, legt de gegevens, bedoeld in dat artikellid, en voor zover van toepassing, de artikelen 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 35, en 37, van verordening (EU) nr. 2019/2035 en voor zover van toepassing artikel 5b.1, eerste lid, 5b.2, eerste lid, en 5b.3, eerste lid, vast binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

Artikel 5b.5. Uitzondering plicht tot vastleggen en bewaren van gegevens

Artikel 102, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429 en de artikelen 5b.1, 5b.2 en 5b.3 zijn niet van toepassing op een exploitant, indien is voldaan aan artikel 102, vierde lid, onderdelen a en b, van verordening (EU) nr. 2016/429, met dien verstande dat de informatie, bedoeld in die onderdelen, voor zover van toepassing ook de gegevens bevat, bedoeld in de artikelen 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 35, en 37 van verordening (EU) nr. 2019/2035 en voor zover van toepassing de artikelen 5b.1, eerste lid, 5b.2, eerste lid, en 5b.3, eerste lid.

Afdeling 5b.2. Algemene regels identificatiemiddelen en merken

§ 5b.2.1. Goedkeuring modellen

Artikel 5b.6. Goedkeuring modellen identificatiemiddelen

  • 1 Het is verboden runderen, varkens, schapen, geiten, paardachtigen, kameelachtigen en hertachtigen te identificeren met middelen waarvan het model voor de desbetreffende diersoort niet door de minister is goedgekeurd.

  • 2 Het is verboden papegaaiachtigen als bedoeld in artikel 76, eerste lid, onderdeel b, en honden, katten of fretten als bedoeld in artikel 70, van verordening (EU) nr. 2019/2035, te identificeren met een injecteerbare transponder waarvan het model voor de desbetreffende diersoort niet door de minister is goedgekeurd.

  • 3 Een aanvraag tot goedkeuring als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt gedaan bij de minister.

  • 4 De minister keurt een model als bedoeld in het eerste lid of een model voor papegaaiachtigen als bedoeld in het tweede lid goed indien het:

  • 5 De minister keurt een model voor honden, katten of fretten als bedoeld in het tweede lid goed indien het model voldoet aan bijlage II bij verordening (EU) nr. 576/2013.

  • 6 De minister trekt een goedkeuring in, indien het model niet meer voldoet aan de in respectievelijk het vierde en vijfde lid gestelde eisen aan het desbetreffende identificatiemiddel.

  • 7 Het derde, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op wijzigingen van een goedgekeurd model.

Artikel 5b.7. Goedkeuring modellen slachtmerken en gebruiksmerken voor varkens

  • 1 Het is verboden een slachtmerk of een gebruiksmerk bij een varken aan te brengen indien een model van dat merk niet door de minister is goedgekeurd.

  • 2 Een aanvraag tot goedkeuring als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan bij de minister.

  • 4 De minister trekt een goedkeuring in, indien het model niet meer voldoet aan artikel 5b.34 en 5b.35.

  • 5 Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op wijzigingen van een goedgekeurd model.

§ 5b.2.2. Verstrekking identificatiemiddelen en merken

Artikel 5b.8. Erkenning van leveranciers

  • 1 Het is verboden zonder erkenning van de minister een identificatiemiddel, een slachtmerk of een gebruiksmerk te verstrekken aan een exploitant die dieren houdt die op grond van verordening (EU) nr. 2019/2035 geïdentificeerd moeten worden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de verstrekking van:

    • a. injecteerbare transponders;

    • b. identificatiemiddelen voor papegaaiachtigen; en

    • c. tatoeages.

  • 3 De minister verleent een erkenning als bedoeld in het eerste lid aan degene die de aanvraag tot goedkeuring van het model van het desbetreffende identificatiemiddel of merk heeft gedaan, wanneer hij het model goedkeurt, tenzij deze eerder onder toepassing van dit lid is erkend vanwege de goedkeuring van een ander model van respectievelijk een identificatiemiddel of merk voor dezelfde diersoort.

  • 4 De minister schorst een erkenning als bedoeld in het derde lid indien:

    • a. de leverancier aan een exploitant als bedoeld in het eerste lid een identificatiemiddel of merk heeft geleverd waarvan het model niet is goedgekeurd voor de desbetreffende diersoort;

    • b. de leverancier van identificatiemiddelen voor runderen, schapen, geiten, of kameelachtigen of hertachtigen niet voldoet aan artikel 5b.10;

    • c. de leverancier van identificatiemiddelen of merken voor varkens niet voldoet aan artikel 5b.10 en 5b.11.

  • 5 De minister heft een schorsing als bedoeld in het vierde lid op indien desbetreffende leverancier ten genoegen van de minister heeft aangetoond dat hij overeenkomstig de bepalingen van deze regeling zal handelen.

Artikel 5b.8a. Erkenning leverancier van injecteerbare transponders

  • 2 Op een aanvraag wordt binnen een termijn van zes weken beslist. De minister kan de beslissing op de aanvraag eenmaal met zes weken verdagen.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van:

  • 4 Indien de aanvrager geen onderneming heeft als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 wordt bij de aanvraag het bewijs van inschrijving in het handelsregister vervangen door een bewijs waarmee de aanvrager aantoont een rechtspersoon te zijn in de zin van artikel 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte is gevestigd.

Artikel 5b.9. Bestelling identificatiemiddelen en merken

Een bestelling van identificatiemiddelen, slachtmerken of gebruiksmerken voor dieren die op grond van verordening (EU) nr. 2019/2035 geïdentificeerd moeten worden wordt rechtstreeks gedaan bij de leverancier van respectievelijk het middel en merk.

Artikel 5b.10. Administratie leverancier identificatiemiddelen of merken

  • 1 Een leverancier van identificatiemiddelen, slachtmerken of gebruiksmerken voor dieren die op grond van verordening (EU) nr. 2019/2035 geïdentificeerd moeten worden houdt een inzichtelijke administratie bij, waaruit per uniek registratienummer van inrichtingen waar landdieren worden gehouden en per besteldatum, is opgenomen hoeveel identificatiemiddelen, slachtmerken en gebruiksmerken voor dieren die op grond van verordening (EU) nr. 2019/2035 geïdentificeerd moeten worden door hem aan de inrichting zijn besteld en geleverd.

  • 2 Wanneer een leverancier identificatiemiddelen heeft geleverd waarop een identificatiecode voor een individueel dier staat, is in de administratie, bedoeld in het eerste lid, deze code vermeld bij het geleverde middel.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing op leveranciers van injecteerbare transponders.

Artikel 5b.10a. Registratie overdracht van injecteerbare transponders

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de registratie rechtstreeks bij de minister gedaan indien de injecteerbare transponder wordt overgedragen door een leverancier van injecteerbare transponders.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt de registratie gedaan via een instantie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/963, indien de injecteerbare transponder is bestemd voor aanbrenging bij een paardachtige.

Artikel 5b.11. Voorschriften voor leveranciers van middelen en merken voor varkens

  • 1 Een leverancier verstrekt aan een exploitant die varkens houdt uitsluitend identificatiemiddelen, slachtmerken en gebruiksmerken die zijn voorzien van het unieke registratienummer van de desbetreffende inrichting.

  • 2 Een leverancier van identificatiemiddelen, slachtmerken of gebruiksmerken voor varkens verstrekt maandelijks aan de minister een overzicht van het aantal bestelde en het aantal geleverde identificatiemiddelen of merken per uniek registratienummer van inrichtingen, onder vermelding van de op de geleverde identificatiemiddelen of merken vermelde gegevens.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ingeval het identificatiemiddel een tatoeage is.

Artikel 5b.12. Voorschriften voor leveranciers van injecteerbare transponders voor paardachtigen

[Vervallen per 30-04-2022]

Artikel 5b.13. Voorschriften voor gebruik identificatiemiddelen

  • 1 Het is een exploitant die runderen, paardachtigen, schapen, geiten of varkens houdt, verboden om zonder toestemming van de minister identificatiemiddelen, slachtmerken of gebruiksmerken:

    • a. aan derden te verstrekken;

    • b. van derden aan te nemen;

    • c. voorhanden te hebben.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op exploitanten die runderen, schapen of geiten houden, indien degene die de middelen of merken verstrekt, daaraan voorafgaand melding heeft gemaakt van de voorgenomen verstrekking aan de minister.

  • 3 De melding, bedoeld in het tweede lid, geschiedt met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

§ 5b.2.3. Aanbrengen van identificatiemiddelen en merken

Artikel 5b.14. Voorschriften aanbrengen identificatiemiddelen

  • 1 Het aanbrengen en vervangen van een identificatiemiddel dat geen verrichting van een lichamelijke ingreep is, geschiedt uitsluitend door:

    • a. de exploitant van het te identificeren dier, niet zijnde een exploitant van een slachthuis of van een verzamelcentrum of een vervoerder;

    • b. een derde die daartoe door de exploitant, bedoeld in onderdeel a, is aangewezen; of

    • c. een ambtenaar van de NVWA, dan wel een dierenarts of een ander persoon die voor deze werkzaamheden door de minister worden ingezet.

  • 4 Ingeval artikel 81 van verordening (EU) 2019/2035 van toepassing is, verricht de exploitant, bedoeld in het eerste lid, de derde, bedoeld in het eerste of tweede lid, dan wel de houder, bedoeld in het tweede lid, de handeling onder toezicht van een ambtenaar, dierenarts of ander persoon als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

  • 5 De minister kan een exploitant of houder de bevoegdheid tot het aanbrengen en vervangen van identificatiemiddelen en het aanwijzen van een derde om die handelingen te verrichten ontzeggen indien deze naar het oordeel van de minister niet langer handelt in overeenstemming met de regels over de identificatie van dieren. In dat geval levert de exploitant dan wel de houder alle bij hem in voorraad zijnde nog niet aangebrachte identificatiemiddelen in bij de minister, binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de bevoegdheid is ontzegd.

Artikel 5b.14a. Voorschriften aanbrengen identificatiemiddel paardachtigen

Een injecteerbare transponder voor paardachtigen wordt uitsluitend aangebracht door een dierenarts of een persoon die de opleiding tot paardenpaspoortconsulent, aangeboden door de ‘Koepel Fokkerij’ voor Paardachtigen, met succes heeft afgerond.

Artikel 5b.15. Nadere voorschriften aanbrengen identificatiemiddelen

  • 1 Het is een exploitant die runderen, paardachtigen, schapen, geiten of varkens houdt verboden om bij zijn dieren identificatiemiddelen, slachtmerken of gebruiksmerken aan te brengen die blijkens de op het identificatiemiddel vermelde gegevens door de minister aan derden ter beschikking zijn gesteld.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op exploitanten die runderen, schapen of geiten houden, indien de derde, bedoeld in het eerste lid, de middelen of merken aan de exploitant heeft verstrekt nadat hij hiervan melding heeft gemaakt als bedoeld in artikel 5b.13, tweede lid.

  • 3 Het is de exploitant die dieren houdt verboden om bij zijn dieren identificatiemiddelen, slachtmerken of gebruiksmerken aan te brengen die niet afkomstig zijn van een erkende leverancier.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing indien een leverancier op grond van deze regeling niet hoeft te zijn erkend voor de verstrekking van het desbetreffende middel of merk.

§ 5b.2.4. Nadere voorschriften voor injecteerbare transponders

Artikel 5b.15a. Bijplaatsen, verwijderen en hergebruiken van injecteerbare transponders

  • 1 Indien bijplaatsing van een injecteerbare transponder vereist is, wordt dit gedaan binnen een week nadat geconstateerd is dat de injecteerbare transponder niet langer functioneert.

  • 2 Het bijplaatsen van een injecteerbare transponder bij een hond wordt uitgevoerd door een dierenarts.

  • 3 Een injecteerbare transponder wordt niet verwijderd.

  • 4 In afwijking van het derde lid kan een injecteerbare transponder door een dierenarts worden verwijderd indien voor de verwijdering een diergeneeskundige noodzaak bestaat.

  • 5 De dierenarts registreert de verwijdering of het bijplaatsen van een injecteerbare transponder en de noodzaak daartoe bij de minister via een op grond van artikel 3.32 van het besluit aangewezen elektronisch portaal. Indien geen elektronisch portaal is aangewezen, wordt de registratie rechtstreeks bij de minister gedaan.

  • 6 Een injecteerbare transponder wordt niet hergebruikt.

Artikel 5b.15b. Melden verlies, diefstal of onbruikbare injecteerbare transponder

  • 1 Uiterlijk een week na verlies, diefstal of het onbruikbaar worden van een injecteerbare transponder, doet degene die de injecteerbare transponder direct voorafgaande aan het verlies of de diefstal bezat onderscheidenlijk in het bezit is van de onbruikbaar geraakte injecteerbare transponder hiervan melding bij de minister via een op grond van artikel 3.32 van het besluit aangewezen elektronisch portaal.

  • 2 De melding wordt rechtstreeks bij de minister gedaan:

    • a. indien geen elektronisch portaal is aangewezen;

    • b. de injecteerbare transponder in het bezit is onderscheidenlijk was van een leverancier van injecteerbare transponders.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de melding gedaan via een instantie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/963, indien de melding betrekking heeft op een injecteerbare transponder die is bestemd voor een paardachtige.

Afdeling 5b.3. Regels identificatiemiddelen en merken voor diersoorten

§ 5b.3.1. Runderen

Artikel 5b.16. Beperking aantal elektronische identificatiemiddelen

Als elektronische identificatiemiddelen voor runderen zijn uitsluitend toegestaan de middelen, genoemd in bijlage III, onder c, d, of e, bij verordening (EU) nr. 2019/2035.

Artikel 5b.17. Verwijdering en vervanging identificatiemiddel

  • 1 Het is de exploitant die runderen houdt, in afwijking van artikel 38, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EU) nr. 2019/2035, toegestaan om bij zijn runderen de conventionele oormerken, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2019/2035, te verwijderen en te vervangen door één van de in bijlage III, onder c, d of e, bij die verordening genoemde identificatiemiddelen met een bijpassend conventioneel oormerk dat voldoet aan artikel 5b.18.

  • 2 Wanneer toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt het vervangende elektronische oormerk, voor zover dat mogelijk is, aangebracht in het bestaande gat in het oor van het rund.

Artikel 5b.18. Beperking aan kleuren oormerken

  • 1 In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, wordt een model van een conventioneel oormerk voor runderen, en wijzigingen daarvan, uitsluitend goedgekeurd indien het oormerk de volgende kleur heeft:

    • a. een gele kleur in geval van identificatie door middel van twee conventionele oormerken;

    • b. een groene kleur in geval van identificatie door middel van een conventioneel oormerk en een elektronisch oormerk;

    • c. een grijze kleur in geval van identificatie door middel van een conventioneel oormerk en een bolustransponder;

    • d. een witte kleur in geval van identificatie door middel van een conventioneel oormerk en een injecteerbare transponder.

  • 2 In aanvulling op artikel 9, derde lid, en artikel 11, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, wordt een model van een elektronisch oormerk voor runderen dat wordt gebruikt bij identificatie door middel van een conventioneel oormerk en een elektronisch oormerk, en wijzigingen daarvan, uitsluitend goedgekeurd indien het oormerk een groene kleur heeft.

  • 3 Het is toegestaan om in aanvulling op het eerste en tweede lid, op een conventioneel oormerk of een elektronisch oormerk voor runderen een streepjescode aan te brengen.

Artikel 5b.19. Termijnen voor het aanbrengen van identificatiemiddelen voor runderen

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 13, eerste lid van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van geboorte.

  • 2 In afwijking van artikel 13, eerste lid van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt de termijn voor het inbrengen van een bolustransponder als bedoeld in bijlage III, onder d, bij verordening (EU) nr. 2019/2035 maximaal 60 dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van geboorte.

  • 3 In afwijking van artikel 17, eerste lid van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt de termijn voor identificatie van de daar genoemde runderen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van aanvoer op de inrichting.

  • 4 In afwijking van het eerste en tweede lid en artikel 17, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt de termijn voor het inbrengen van een bolustransponder als bedoeld in bijlage III, onder d, bij verordening (EU) nr. 2019/2035 maximaal 60 dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van geboorte.

Artikel 5b.20. Verlengde termijn voor het aanbrengen van identificatiemiddelen voor runderen in een natuurterrein

  • 1 In afwijking van artikel 13, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt de termijn, bedoeld in dat artikellid, negen maanden, indien:

    • a. voldaan is aan de eisen van artikel 13, derde lid, onderdelen a tot en met c, van verordening (EU) nr. 2021/520;

    • b. de dieren zijn geboren in een door de minister aangewezen natuurterrein;

    • c. de minister van de geboorte van elk kalf in kennis wordt gesteld binnen de termijn, bedoeld in artikel 5b.49, eerste lid.

  • 2 Wanneer bij kalveren onder toepassing van het eerste lid zes maanden of later na hun geboorte identificatiemiddelen worden aangebracht, wordt bij het aanbrengen van de identificatiemiddelen de identiteit van het moederdier op grond van een DNA-test geverifieerd.

Artikel 5b.21. Verlies identificatiemiddelen

  • 1 Het is de exploitant die runderen houdt, in afwijking van artikel 38, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EU) nr. 2019/2035, toegestaan om:

    • a. bij een rund dat één identificatiemiddel heeft verloren, een identificatiemiddel aan te brengen met dezelfde identificatiecode, overeenkomstig artikel 19, tweede lid, onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2021/520;

    • b. bij een rund dat twee identificatiemiddelen heeft verloren, onder toezicht van

    een ambtenaar van de NVWA, dan wel een dierenarts of een ander persoon die voor deze werkzaamheden door de minister worden ingezet, identificatiemiddelen aan te brengen met dezelfde identificatiecode, overeenkomstig artikel 19, tweede lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2021/520.

  • 2 Artikel 5b.14 is van toepassing op de handelingen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b.

Artikel 5b.22. Termijn bestellen identificatiemiddelen

  • 1 Ingeval artikel 5b.21 van toepassing is, bestelt de exploitant binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het verlies van het identificatiemiddel van het rund is geconstateerd, een identificatiemiddel ter vervanging.

  • 2 De exploitant, bedoeld in het eerste lid, brengt het vervangende identificatiemiddel aan zodra het identificatiemiddel in zijn bezit is en in ieder geval binnen tien werkdagen nadat het verlies van het identificatiemiddel van een rund is geconstateerd en voordat het rund de inrichting verlaat.

§ 5b.3.2. Schapen en geiten

Artikel 5b.23. Aantal identificatiemiddelen

  • 1 In afwijking van artikel 45, eerste lid, en artikel 46, vierde en vijfde lid, van verordening (EU) nr. 2019/2035, is identificatie van schapen of geiten door middel van één identificatiemiddel of door middel van een identificatiemiddel waarop het unieke registratienummer van de inrichting van geboorte staat vermeld, niet toegestaan.

  • 2 De schapen en geiten, bedoeld in het eerste lid, worden geïdentificeerd overeenkomstig artikel 45, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2019/2035.

Artikel 5b.24. Beperking aan kleuren en wijze aanbrengen tatoeages

In aanvulling op artikel 46, tweede en derde lid, van verordening (EU) nr. 2019/2035, en artikel 9, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, voldoet een tatoeage voor schapen of geiten, aan de volgende vereisten:

  • a. de tatoeage wordt aangebracht in de kleur zwart of groen;

  • b. de tatoeage wordt aangebracht met een daarvoor geschikte tang op een zodanige wijze dat de tekens goed leesbaar blijven.

Artikel 5b.25. Beperking aan kleuren identificatiemiddelen

In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, wordt een model van een conventioneel identificatiemiddel voor schapen en geiten, en wijzigingen daarvan, uitsluitend goedgekeurd indien het de volgende kleur heeft:

  • a. een groene kleur in geval van identificatie door middel van:

    • 1°. een conventioneel oormerk en een elektronisch oormerk; of

    • 2°. een conventionele pootband en een elektronisch oormerk;

  • b. een grijze kleur in geval van identificatie door middel van:

    • 1°. een conventioneel oormerk en een bolustransponder; of

    • 2°. een conventionele pootband en een bolustransponder;

  • c. een oranje kleur in geval van identificatie door middel van een conventioneel oormerk en een elektronische pootband;

  • d. een witte kleur in geval van identificatie door middel van een conventioneel oormerk en een injecteerbare transponder.

Artikel 5b.26. Beperking aan kleuren identificatiemiddelen

In aanvulling op artikel 9, derde lid, en artikel 11, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, wordt een model van een elektronisch identificatiemiddel voor schapen en geiten uitsluitend goedgekeurd indien het de volgende kleur heeft:

  • a. een groene kleur in geval van identificatie door middel van:

    • 1°. een elektronisch oormerk en een conventioneel oormerk;

    • 2°. een elektronisch oormerk en een conventionele pootband; of

    • 3°. een elektronisch oormerk en een tatoeage;

  • b. een oranje kleur in geval van identificatie door middel van een elektronische pootband en een conventioneel oormerk.

Artikel 5b.27. Termijn voor het aanbrengen van identificatiemiddelen voor schapen en geiten

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 14, eerste lid van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt zes maanden te rekenen vanaf de dag na de dag van geboorte.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de termijn voor een geit geboren op een inrichting waarop op enig moment in het kalenderjaar vijftig geiten of meer worden gehouden ten behoeve van de bedrijfsmatige productie van melk, zeven dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van geboorte.

  • 3 In afwijking van artikel 17, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt de termijn voor identificatie van de daar genoemde schapen en geiten drie werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag van aanvoer op de inrichting.

Artikel 5b.28. Verlies identificatiemiddelen

  • 1 Het is de exploitant die schapen of geiten houdt, in afwijking van artikel 45, derde lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2019/2035, toegestaan om:

    • a. bij een schaap dat, of een geit die één identificatiemiddel heeft verloren, een nieuw identificatiemiddel aan te brengen, met dezelfde identificatiecode, overeenkomstig artikel 19, tweede lid, onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2021/520;

    • b. bij een schaap dat of een geit die een identificatiemiddel heeft verloren, het andere identificatiemiddel te verwijderen en bij het schaap of de geit twee nieuwe identificatiemiddelen aan te brengen overeenkomstig artikel 19, tweede lid, onderdeel d, van verordening (EU) nr. 2021/520.

  • 2 Artikel 5b.14 is van toepassing op de handelingen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b.

Artikel 5b.29. Termijn voor het bestellen van een vervangend identificatiemiddel

  • 1 Ingeval artikel 5b.28, onderdeel a, van toepassing is, bestelt de exploitant binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het verlies van het identificatiemiddel van het schaap of de geit is geconstateerd, een identificatiemiddel ter vervanging.

  • 2 De exploitant, bedoeld in het eerste lid, brengt het vervangende identificatiemiddel aan zodra het identificatiemiddel in zijn bezit is en in ieder geval binnen tien werkdagen nadat het verlies van het identificatiemiddel van het schaap of de geit is geconstateerd en voordat het schaap of de geit de inrichting verlaat.

  • 3 Ingeval artikel 5b.28, onderdeel b, van toepassing is, brengt de exploitant binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het verlies van het identificatiemiddel van het schaap of de geit is geconstateerd, de nieuwe identificatiemiddelen aan en in ieder geval voordat het schaap of de geit de inrichting verlaat.

§ 5b.3.3. Varkens

Artikel 5b.30. Slacht- en gebruiksmerken voor varkens

  • 1 Bij een slachtvarken wordt in aanvulling op de in artikel 52, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2019/2035 voorgeschreven identificatiemiddelen een slachtmerk aangebracht.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan bij een zeug, gelt of beer die voor de slacht wordt aangeboden, in aanvulling op de in artikel 52, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2019/2035 voorgeschreven identificatiemiddelen, een gebruiksmerk worden aangebracht.

  • 4 Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing op slachtvarkens die van een inrichting rechtstreeks naar een inrichting buiten Nederland worden verplaatst.

Artikel 5b.31. Eisen aan conventioneel oormerk

  • 1 In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, wordt een model van een conventioneel oormerk voor varkens, en wijzigingen daarvan, uitsluitend goedgekeurd indien het voldoet aan de volgende vereisten:

    • a. het is vervaardigd van thermoplastisch kunststof;

    • b. op het merkdeel van het oormerk dat na aanbrengen van het merk direct zichtbaar is, staan uitsluitend vermeld:

      • 1°. de letters ‘NL’, gevolgd door het unieke registratienummer van de inrichting waar het varken geboren is, dat een minimumhoogte van 7 millimeter en maximumhoogte van 10 millimeter heeft; en

      • 2°. de aanduiding ‘I&R’ of het logo, bedoeld in bijlage 6;

    • c. het merkdeel waarop de gegevens, bedoeld in onderdeel b, staan, heeft een gele kleur;

    • d. de informatie op het merk is in zwart schrift aangebracht;

    • e. wanneer het een ronde vorm heeft, heeft het een diameter van maximaal 30 millimeter, en wanneer het een andere dan ronde vorm heeft, bedraagt de afstand vanaf het hart van de bevestiging tot de buitenrand maximaal 25 millimeter.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid, onderdeel b, kan op het merkdeel van het oormerk een individueel volgnummer van het betreffende dier worden opgenomen.

  • 3 In afwijking van artikel 52, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2019/2035 is het niet toegestaan om op het oormerk het unieke registratienummer van de laatste inrichting van de toeleveringsketen te vermelden.

Artikel 5b.32. Eisen aan elektronisch oormerk

  • 1 In aanvulling op artikel 9, derde lid en artikel 11, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, wordt een model van een elektronisch oormerk voor varkens, en wijzigingen daarvan, uitsluitend goedgekeurd indien het voldoet aan artikel 5b.31, eerste lid, onderdelen a tot en met e.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid, kan op het merkdeel van het oormerk, bedoeld in artikel 5b.31, eerste lid onderdeel b, een individueel volgnummer van het betreffende dier worden opgenomen.

  • 3 In afwijking van artikel 52, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2019/2035 is het niet toegestaan om op het oormerk het unieke registratienummer van de laatste inrichting van de toeleveringsketen te vermelden.

Artikel 5b.33. Eisen tatoeage

In aanvulling op artikel 52, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2019/2035, en artikel 9, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, voldoet een tatoeage ingeval van een raszuiver fokvarken of een hybride fokvarken als bedoeld in artikel 2, onderdelen 9 of 10, van verordening (EU) 2016/1012 aan de volgende vereisten:

  • a. de tatoeage wordt aangebracht in de kleur zwart of groen;

  • b. de tatoeage wordt aangebracht met een daarvoor geschikte tang op een zodanige wijze dat de tekens goed leesbaar blijven.

Artikel 5b.34. Eisen slachtmerk

  • 1 Een model van een slachtmerk voor varkens, en wijzigingen daarvan, wordt uitsluitend goedgekeurd indien het voldoet aan de volgende vereisten:

    • a. het slachtmerk is vervaardigd van metaal;

    • b. het slachtmerk is een beugelmerk;

    • c. op één zijde van het slachtmerk, in de afmeting van 6,5 bij 3,5 millimeter, zijn de volgende gegevens aangebracht:

      • 1°. het unieke registratienummer van de inrichting waarvan het varken voor de slacht wordt afgevoerd; en

      • 2°. het logo zoals afgebeeld in bijlage 6;

    • d. een slachtmerk een lengte heeft van maximaal 55 millimeter.

  • 2 Het is toegestaan om, in aanvulling op het eerste lid, onderdeel c, een individueel volgnummer van het betreffende dier aan te brengen.

Artikel 5b.35. Eisen gebruiksmerk

  • 1 Een model van een gebruiksmerk voor varkens, en wijzigingen daarvan, wordt uitsluitend goedgekeurd indien het voldoet aan de volgende vereisten:

    • a. het gebruiksmerk is vervaardigd van thermoplastisch kunststof;

    • b. het merkdeel waarop de gegevens, bedoeld in onderdeel c, staan, heeft een witte kleur;

    • c. op het merkdeel van het oormerk dat na aanbrengen van het merk direct zichtbaar is, staat uitsluitend vermeld:

      • 1°. de letters ‘NL’, gevolgd door het unieke registratienummer van de laatste inrichting waar het varken verblijft voordat het, al dan niet via een verzamelcentrum, wordt afgevoerd naar een slachthuis, dat een minimumhoogte heeft van 7 millimeter en maximumhoogte van 10 millimeter; en

      • 2°. de letters ‘LNV’; en

    • d. de informatie op het merk is in zwart schrift aangebracht.

  • 2 Het is toegestaan om, in aanvulling op het eerste lid, onderdeel c, een individueel volgnummer van het betreffende dier te vermelden.

Artikel 5b.36. Termijn voor het aanbrengen van identificatiemiddelen voor varkens

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520 bedraagt uiterlijk binnen drie maanden, en indien de dieren eerder worden gespeend, binnen een week na het spenen.

  • 2 In afwijking van artikel 17, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520 bedraagt de termijn voor identificatie van de daar genoemde varkens drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van aanvoer op de inrichting van bestemming.

  • 3 Het slachtmerk, bedoeld in artikel 5b.34, of het gebruiksmerk, bedoeld in artikel 5b.35, wordt bij slachtvarkens aangebracht voordat deze van een inrichting, al dan niet via een verzamelcentrum, worden afgevoerd naar een slachthuis.

Artikel 5b.37. Verlies identificatiemiddel

  • 1 Het is de exploitant die varkens houdt, in afwijking van artikel 52, tweede lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2019/2035, toegestaan om bij een varken dat één identificatiemiddel heeft verloren, een identificatiemiddel aan te brengen met hetzelfde unieke registratienummer als het verloren identificatiemiddel, overeenkomstig artikel 19, tweede lid, onderdeel c, van verordening (EU) nr. 2021/520.

  • 2 Artikel 5b.14 is van toepassing op de handelingen, genoemd in het eerste lid.

Artikel 5b.38. Termijn voor het bestellen van een vervangend identificatiemiddel

  • 1 Ingeval artikel 5b.37 van toepassing is, bestelt de exploitant, ingeval hij geen vervangend identificatiemiddel voorhanden heeft, binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het verlies van het identificatiemiddel van het varken is geconstateerd, een identificatiemiddel ter vervanging.

  • 2 De exploitant, bedoeld in het eerste lid, brengt het vervangende identificatiemiddel aan zodra het identificatiemiddel in zijn bezit is en in ieder geval binnen tien werkdagen nadat het verlies van het identificatiemiddel van een varken is geconstateerd en voordat het varken de inrichting verlaat.

§ 5b.3.4. Paardachtigen

Artikel 5b.39. Termijn en voorschriften identificatie

  • 2 De termijn voor indiening van een aanvraag door de exploitant voor de afgifte van een uniek, levenslang geldig identificatiedocument als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2019/2035, bedraagt zes maanden na de geboorte van de paardachtige.

  • 3 De termijn, bedoeld in artikel 14, derde lid, van verordening (EU) nr. 2021/963, bedraagt zeven dagen vanaf de dag na de dag waarop het verlies of storing van het identificatiemiddel is geconstateerd.

§ 5b.3.5. Kameel- of hertachtigen

Artikel 5b.41. Termijn voor het aanbrengen van identificatiemiddelen voor kameel- of hertachtigen

De termijn, bedoeld in artikel 16, van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt negen maanden vanaf de geboorte van een kameel- of hertachtige.

Artikel 5b.42. Verlies identificatiemiddel

  • 1 Het is de exploitant die kameel- of hertachtigen houdt, in afwijking van artikel 73, derde lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2019/2035, toegestaan om ervoor te zorgen dat bij een kameel- of hertachtige die één identificatiemiddel heeft verloren, een identificatiemiddel aan te brengen met dezelfde identificatiecode, overeenkomstig artikel 19, tweede lid, onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2021/520.

  • 2 Artikel 5b.14 is van toepassing op de handelingen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b.

Artikel 5b.43. Termijn voor het bestellen van een vervangend identificatiemiddel

  • 1 Ingeval artikel 5b.42 van toepassing is, bestelt de exploitant binnen veertien dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het verlies van het identificatiemiddel van de kameel- of hertachtige is geconstateerd, een identificatiemiddel ter vervanging.

  • 2 De exploitant, bedoeld in het eerste lid, brengt het vervangende identificatiemiddel aan zodra het identificatiemiddel in zijn bezit is en in ieder geval binnen 21 dagen nadat het verlies van het identificatiemiddel van de kameel- of hertachtige is geconstateerd en voordat het dier de inrichting verlaat.

§ 5b.3.6. Honden

Artikel 5b.43a. Termijn voor het aanbrengen van injecteerbare transponders

  • 1 Een injecteerbare transponder wordt bij een hond aangebracht uiterlijk:

    • a. zeven weken na de geboorte van de hond; of

    • b. twee weken nadat de hond is verkregen door een inrichting als bedoeld in artikel 3.7 van het besluit, waarin gezelschapsdieren worden gehouden ten behoeve van opvang.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt de injecteerbare transponder aangebracht voordat de hond aan een andere houder wordt overgedragen.

Artikel 5b.43b. Locatie aanbrengen injecteerbare transponders

Bij een hond wordt een injecteerbare transponder onderhuids aan de linkerzijde van de hals of aan de dorsale zijde tussen de schouderbladen aangebracht.

Afdeling 5b.4. Regels over het doorgeven van gegevens aan het geautomatiseerde gegevensbestand

§ 5b.4.1. Runderen

Artikel 5b.44. Doorgeven gegevens bij geboorte rund

  • 1 In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, geven exploitanten die runderen houden bij de geboorte van een rund de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. het geslacht van het rund;

    • b. de haarkleur van het rund;

    • c. de identificatiecode van de moeder;

    • d. het relatienummer van de exploitant;

    • e. de gegevens, bedoeld in artikel 42, onderdelen a, b en c, van verordening (EU) nr. 2019/2035.

  • 2 Wanneer de gegevens over de geboorte van een rund meer dan 80 werkdagen na de dag van geboorte worden doorgegeven, gaan de gegevens vergezeld van een schriftelijk verslag van het DNA-onderzoek op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de identificatiecode van de moeder van dat rund overeenstemt met de identificatiecode, bedoeld in het eerste lid, onder c.

Artikel 5b.45. Doorgeven gegevens bij doodgeboorte kalf

In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, geven exploitanten die runderen houden bij een geboorte van een kalf na een draagtijd door de moeder van minimaal zeven maanden, waarbij het kalf op het moment van geboorte niet levend is, of niet levensvatbaar is en sterft voordat bij het kalf een identificatiemiddel is aangebracht, de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

  • a. de datum waarop de doodgeboorte heeft plaatsgevonden;

  • b. de identificatiecode van de moeder;

  • c. het relatienummer van de exploitant;

  • d. het unieke registratienummer van de betrokken inrichting.

Artikel 5b.46. Doorgeven gegevens bij sterfte rund

In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, geven exploitanten die runderen houden bij sterfte, slacht of verlies van een rund de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

  • a. de gegevens, bedoeld in artikel 42, aanhef, onderdeel e, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

  • b. de identificatiecode van het rund;

  • c. het unieke registratienummer van de betrokken inrichting;

  • d. het relatienummer van de exploitant.

Artikel 5b.47. Doorgeven gegevens verplaatsingen

  • 1 In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, geven exploitanten die runderen houden de volgende gegevens over verplaatsing van runderen naar en van de inrichting, door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 42, onderdelen a en d, van verordening (EU) nr. 2019/2035);

    • b. het relatienummer van de exploitant.

  • 2 Wanneer een rund afkomstig is uit een andere lidstaat en wordt verplaatst naar de inrichting van bestemming, niet zijnde een slachthuis, geeft de exploitant van die inrichting, in aanvulling op het eerste lid, tevens de volgende gegevens, door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. de datum van geboorte van het rund;

    • b. het geslacht van het rund;

    • c. de haarkleur van het rund;

    • d. de identificatiecode van de moeder van het rund, indien beschikbaar;

    • e. het land van geboorte van het rund, indien beschikbaar;

    • f. het land van herkomst van het rund;

    • g. het nummer van het gezondheidscertificaat;

  • 3 Wanneer een rund afkomstig is uit een derde land en wordt verplaatst naar de inrichting van bestemming, geeft de exploitant van die inrichting, in aanvulling op het eerste lid, tevens de volgende gegevens, door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. het geslacht van het rund;

    • b. de haarkleur van het rund;

    • c. de identificatiecode van de moeder van het rund, indien beschikbaar;

    • d. het nummer van het gezondheidscertificaat;

    • e. de oorspronkelijke identificatie door het derde land;

    • f. het land van herkomst van het rund.

  • 4 Wanneer een rund afkomstig is uit een andere lidstaat en wordt verplaatst naar een inrichting voor het verzamelen, van waaruit het rund vervolgens binnen drie dagen na aanvoer wordt verplaatst naar een andere lidstaat, geeft de exploitant van die inrichting, in aanvulling op het eerste lid, tevens de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. het nummer van het diergezondheidscertificaat;

    • b. het land van herkomst en bestemming.

Artikel 5b.48. Doorgeven gegevens bij vervanging identificatiemiddel

Exploitanten die runderen houden, geven, wanneer zij toepassing geven aan artikel 19, vierde lid, van verordening (EU) nr. 2021/520 de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

  • a. de oorspronkelijke en nieuwe identificatiecode van het rund;

  • b. de datum van vervanging;

  • c. het unieke registratienummer van de inrichting;

  • d. hun relatienummer.

Artikel 5b.49. Termijnen voor het doorgeven van gegevens

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt voor een exploitant die runderen houdt, drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de desbetreffende gebeurtenis, heeft plaatsgevonden.

  • 2 Een exploitant die runderen houdt, geeft de in de artikelen 5b.44, 5b.45, 5b.46, en 5b.47 bedoelde gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de desbetreffende gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

  • 3 De geboorte van een rund wordt doorgegeven nadat het rund is geïdentificeerd, binnen de termijn, bedoeld in artikel 5b.19 of ingeval artikel 5b.19, tweede lid, van toepassing is, na het aanbrengen van het eerste identificatiemiddel binnen de in artikel 5b.19, eerste lid, genoemde termijn.

  • 4 Het derde lid geldt niet voor runderen, bedoeld in artikel 5b.20.

  • 5 Een exploitant die runderen houdt, geeft de in artikel 5b.48 bedoelde gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de desbetreffende gebeurtenis heeft plaatsgevonden of zoveel eerder als het rund wordt afgevoerd van de inrichting.

Artikel 5b.50. Middel voor het doorgeven van informatie

De gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, en in deze paragraaf, worden doorgegeven met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

Artikel 5b.51. Herstel en intrekking

  • 1 Een exploitant die runderen houdt kan de gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, en de gegevens die op grond van deze paragraaf zijn doorgegeven, herstellen of intrekken.

  • 2 Het verzoek tot herstel of intrekking van gegevens, geschiedt met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

§ 5b.4.2. Schapen en geiten

Artikel 5b.52. Doorgeven gegevens bij aanbrengen van identificatiemiddel

  • 1 Exploitanten die schapen en geiten houden, geven bij het aanbrengen van de identificatiemiddelen na de geboorte van een schaap of geit, de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. de identificatiecode van het schaap of de geit;

    • b. het unieke registratienummer van de inrichting van geboorte;

    • c. de geboortedatum;

    • d. de diersoort; en

    • e. hun relatienummer.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid, geeft de exploitant die geiten houdt op een inrichting waarop op enig moment in het kalenderjaar vijftig geiten of meer worden gehouden ten behoeve van de bedrijfsmatige productie van melk, het geslacht van het dier door.

Artikel 5b.53. Doorgeven gegevens bij sterfte schaap of geit

  • 1 Exploitanten die schapen en geiten houden, geven bij de sterfte, slacht of verlies van een schaap of geit, de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. de identificatiecode van het schaap of de geit;

    • b. de datum waarop het dier op de inrichting is gestorven;

    • c. de diersoort; en

    • d. hun relatienummer.

  • 2 De exploitant van een inrichting waarop op enig moment in het kalenderjaar vijftig geiten of meer worden gehouden ten behoeve van de bedrijfsmatige productie van melk, stelt de minister in kennis van elke geboorte van een geit vanaf de laatste week van dracht waarbij de geit op het moment van geboorte niet levend is, of waarbij de geit sterft voordat bij de geit een identificatiemiddel is aangebracht, onder vermelding van het unieke registratienummer van de betrokken inrichting hun relatienummer, de datum waarop de doodgeboorte heeft plaatsgevonden en het geslacht van de geit.

Artikel 5b.54. Doorgeven gegevens over verplaatsingen

  • 1 In aanvulling op artikel 113, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EU) nr. 2016/429 geeft een exploitant die schapen of geiten houdt, de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 49, aanhef, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2019/2035;

    • b. de identificatiecode van de dieren die worden verplaatst naar en van de inrichting; en

    • c. hun relatienummer.

  • 2 De exploitant die schapen of geiten houdt, stelt de minister bij de afvoer van een schaap of geit, in aanvulling op het eerste lid, in kennis van gegevens over: de diersoort.

  • 3 Als het doorgeven van gegevens, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op de aanvoer van een schaap of geit, afkomstig uit een lidstaat, geeft de exploitant die schapen en geiten houdt ook het land van herkomst, het nummer van het gezondheidscertificaat en de diersoort door.

  • 4 Als het doorgeven van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op de aanvoer van een schaap of geit, afkomstig uit een lidstaat, op een verzamelcentrum van waaruit het schaap of de geit binnen drie dagen na aanvoer, wordt verplaatst naar een andere lidstaat, geeft de exploitant die schapen en geiten houdt in aanvulling op het eerste lid, het land van herkomst en bestemming en het nummer van het gezondheidscertificaat door.

  • 5 Als het doorgeven van gegevens, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op de aanvoer van een schaap of geit, afkomstig uit een derde land, geeft de exploitant die schapen en geiten houdt tevens het land van herkomst, het nummer van het gezondheidscertificaat, de diersoort en de oorspronkelijke identificatiecode van het dier door.

Artikel 5b.55. Doorgeven gegevens bij vervanging identificatiemiddel

De exploitant die schapen of geiten houdt, stelt de minister bij het vervangen van een verloren identificatiemiddel door twee nieuwe identificatiemiddelen, als bedoeld in artikel 5b.28 onderdeel b, in kennis van de identificatiecode van het oorspronkelijke merk, de identificatiecode van de nieuwe identificatiemiddelen, de datum van het aanbrengen van de nieuwe identificatiemiddelen, het unieke registratienummer van de inrichting, en hun relatienummer.

Artikel 5b.56. Termijnen voor het doorgeven van gegevens

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt voor een exploitant die schapen en geiten houdt, zeven dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis die wordt doorgegeven, heeft plaatsgevonden.

  • 2 De termijn waarbinnen de gegevens, bedoeld in artikel 5b.52, tweede lid, 5b.53, 5b.54, en 5b.55, worden doorgegeven, bedraagt zeven dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis die wordt doorgegeven heeft plaatsgevonden, of zoveel eerder als het schaap of de geit wordt afgevoerd of over de openbare weg wordt verplaatst.

  • 3 De termijn waarbinnen de gegevens, bedoeld in artikel 5b.52, eerste lid, worden doorgegeven, bedraagt zes maanden na de geboorte te rekenen vanaf de dag na de dag van geboorte, of zoveel eerder als het schaap of de geit wordt afgevoerd of over de openbare weg wordt verplaatst.

  • 4 In afwijking van het derde lid, bedraagt de termijn waarbinnen de gegevens, bedoeld in artikel 5b.52, eerste lid, worden doorgegeven, ingeval van de geboorte van een geit op een inrichting waarop op enig moment in het kalenderjaar vijftig geiten of meer worden gehouden ten behoeve van de bedrijfsmatige productie van melk, zeven dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van de geboorte, of zoveel eerder als de geit wordt afgevoerd of over de openbare weg wordt verplaatst.

Artikel 5b.57. Middel voor het doorgeven van informatie

De gegevens, in deze paragraaf, worden doorgegeven met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

Artikel 5b.58. Herstel of intrekking van gegevens

  • 1 De exploitant kan de gegevens die op grond van deze paragraaf zijn doorgegeven, herstellen of intrekken.

  • 2 Het verzoek tot herstel of intrekking van gegevens, geschiedt met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

§ 5b.4.3. Varkens

Artikel 5b.59. Doorgeven gegevens over verplaatsingen

In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, geven exploitanten die varkens houden de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

  • a. de gegevens, bedoeld in artikel 56, onderdeel a van verordening (EU) nr. 2019/2035;

  • b. het kenteken van elke vervoerseenheid;

  • c. het aantal varkens per soort;

  • d. indien de varkens van buiten Nederland worden aangevoerd, of buiten Nederland worden afgevoerd, het land van herkomst of het land van bestemming en het nummer van het gezondheidscertificaat; en

  • e. hun relatienummer.

Artikel 5b.60. Doorgeven gegevens bij afvoer dode varkens

In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, geven exploitanten die varkens houden, ingeval van afvoer van dode varkens, de volgende gegevens door aan het geautomatiseerde gegevensbestand:

  • a. het aantal per soort varkens;

  • b. de datum; en

  • c. hun relatienummer.

Artikel 5b.61. Termijnen voor het doorgeven van gegevens

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2021/520, bedraagt voor een exploitant die varkens houdt, twee werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de desbetreffende gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

  • 2 De termijn waarbinnen de gegevens, bedoeld in de artikelen 5b.59 en 5b.60, worden doorgegeven, bedraagt twee werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de desbetreffende gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

Artikel 5b.62. Middel voor het doorgeven van gegevens

  • 2 Indien de minister meer dan één elektronisch portaal heeft aangewezen, volstaat het doorgeven van de gegevens bij een van de elektronische portalen.

  • 3 Indien de minister geen elektronisch portaal heeft aangewezen, geeft de exploitant de gegevens, bedoeld in de artikelen 5b.59 en 5b.60, door met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

  • 4 Indien blijkt dat gegevens als bedoeld in het eerste lid, niet juist of volledig zijn, verstrekt de exploitant de gecorrigeerde gegevens.

  • 5 De exploitant geeft de gecorrigeerde gegevens, bedoeld in het vierde lid, binnen twee werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag dat de exploitant op de hoogte is gesteld van de onjuistheid of onvolledigheid van de gegevens of de onjuistheid of onvolledigheid heeft vastgesteld in het geval hij hiervan niet op de hoogte is gesteld.

Artikel 5b.63. Herstel of intrekking van gegevens

  • 1 De exploitant kan de gegevens die op grond van deze paragraaf zijn doorgegeven herstellen of intrekken.

§ 5b.4.4. Paardachtigen

Artikel 5b.64. Doorgeven van gegevens en termijn

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 9 van verordening (EU) nr. 2021/963, bedraagt zeven dagen vanaf de dag na de eerste dag waarop de paardachtige gewoonlijk in de inrichting wordt gehouden.

  • 2 In aanvulling op artikel 9 van verordening (EU) nr. 2021/963 geven exploitanten die paardachtigen houden bij het doorgeven van gegevens hun relatienummer door.

  • 3 De exploitant geeft de gegevens, bedoeld in dit artikel, door met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

Artikel 5b.64a. Herstel en intrekking

  • 2 Het verzoek tot herstel of intrekking van gegevens geschiedt met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

§ 5b.4.5. Vogels

Artikel 5b.65. Begripsbepaling vogels

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    ouderdieren: vogels bestemd voor de productie van broedeieren ter verkrijging van leghennen of vleespluimvee;

    stal: ruimte met een omsloten luchtvolume die is bestemd om er uitsluitend één koppel in te houden;

    vogels: kippen, kalkoenen, parelhoenders en eenden.

  • 2 Deze paragraaf is van toepassing op een exploitant van vogels die op enig moment in het kalenderjaar 250 of meer vogels houdt.

Artikel 5b.66. Doorgeven gegevens over verplaatsingen

  • 1 Een exploitant van vogels geeft iedere verplaatsing van vogels van of naar zijn inrichting door aan het geautomatiseerde gegevensbestand.

  • 2 Een exploitant verstrekt bij het doorgeven van de verplaatsingen, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. het aan de inrichting van de exploitant toegekende unieke registratienummer;

    • b. het unieke subregistratienummer, bedoeld in artikel 5a.1, derde lid, van de inrichting van herkomst en bestemming;

    • c. het nummer van de stal van herkomst en bestemming, wanneer die stal in Nederland is gelegen;

    • d. het land van herkomst of bestemming, wanneer de vogels respectievelijk binnen of buiten Nederland zijn gebracht;

    • e. het type verplaatsing;

    • f. de datum van verplaatsing;

    • g. het unieke subregistratienummer, bedoeld in artikel 5a.1, derde lid, van de locatie waar de ouderdieren van de verplaatste vogels zijn gehouden;

    • h. het aantal verplaatste vogels per geslacht;

    • i. de geboortedatum van de verplaatste vogels;

    • j. de soort waartoe de vogels behoren;

    • k. de categorie waartoe de vogels behoren;

    • l. het doel waarvoor de vogels wordt gehouden;

    • m. het ras van de vogels.

  • 3 Indien blijkt dat gegevens als bedoeld in het tweede lid niet juist of volledig zijn, geeft de exploitant de gecorrigeerde gegevens door.

Artikel 5b.67. Termijnen voor het doorgeven van gegevens

  • 1 De exploitant geeft de gegevens, bedoeld in artikel 5b.66, tweede lid, binnen vijf werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van de verplaatsing door.

  • 2 De exploitant geeft de gecorrigeerde gegevens, bedoeld in artikel 5b.66, derde lid, binnen vijf werkdagen door, te rekenen vanaf de dag na de dag dat de exploitant op de hoogte is gesteld van de onjuistheid of onvolledigheid van de gegevens of de onjuistheid of onvolledigheid heeft vastgesteld in het geval hij hiervan niet op de hoogte is gesteld.

Artikel 5b.68. Middel voor het doorgeven van gegevens

  • 2 Indien de minister meer dan één elektronisch portaal heeft aangewezen, volstaat het doorgeven van de gegevens bij een van de elektronisch portalen.

  • 3 Indien de minister geen elektronisch portaal heeft aangewezen, geeft de exploitant de gegevens, bedoeld in artikel 5b.66, tweede lid, aan de minister door met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

Afdeling 5b.4a. Regels over registraties door houders van honden

§ 5b.4a.1. Registraties via een aangewezen elektronisch portaal

Artikel 5b.68a. Registraties door de houder van een hond

  • 1 De registratie, bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, van het besluit, vindt plaats binnen een week nadat bij de hond een injecteerbare transponder is aangebracht en in ieder geval voordat de hond aan een andere houder wordt overgedragen.

  • 2 Bij de registratie, bedoeld in het eerste lid, wordt vermeld:

    • a. de geboortedatum van de hond;

    • b. de identificatiecode van de hond;

    • c. de identificatiecode van het moederdier van de hond; en

    • d. het registratienummer van de houder.

  • 3 De overdragende houder registreert binnen twee weken na overdracht van de hond bij de minister via een op grond van artikel 3.32 van het besluit aangewezen elektronisch portaal:

    • a. de datum van overdracht;

    • b. de identificatiecode van de hond; en

    • c. het registratienummer van de houder, voor zover verstrekt.

  • 4 De opvolgende houder registreert binnen twee weken na de overdracht van de hond bij de minister via een op grond van artikel 3.32 van het besluit aangewezen elektronisch portaal:

    • a. de naam en het adres van de houder;

    • b. de datum van overdracht;

    • c. de identificatiecode van de hond; en

    • d. het registratienummer van de houder, voor zover verstrekt.

  • 5 Binnen twee weken na het overlijden of zo spoedig mogelijk na de blijvende vermissing van een hond doet de houder van een hond hiervan een registratie bij de minister via een op grond van artikel 3.32 van het besluit aangewezen elektronisch portaal.

  • 6 Bij de registratie, bedoeld in het vijfde lid, wordt vermeld:

    • a. de datum van overlijden of blijvende vermissing;

    • b. de identificatiecode van de hond; en

    • c. het registratienummer van de houder, voor zover verstrekt.

  • 7 Indien geen elektronisch portaal is aangewezen, worden de registraties, bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid, rechtstreeks bij de minister gedaan.

Artikel 5b.68b. Registratie van een hond die is verkregen zonder injecteerbare transponder of identificatiedocument of registratie van een geïmporteerde hond

  • 3 Bij de registratie, bedoeld in artikel 3.30, tweede lid, onderdeel b, van het besluit, wordt vermeld:

    • a. de datum waarop de hond in Nederland is gebracht;

    • b. de identificatiecode van de hond;

    • c. het registratienummer van de houder;

    • d. het nummer dat de dierenarts heeft verkregen bij de inschrijving in het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet;

    • e. het praktijkadres van de dierenarts;

    • f. de identificatiecode van het identificatiedocument van de hond;

    • h. het nummer van het gezondheidscertificaat, indien beschikbaar; en

    • i. het land van herkomst van de hond.

§ 5b.4a.2. Registraties bij de minister

Artikel 5b.68c. Registratie van houders van honden bij de minister

  • 2 De registratie van de houder wordt in ieder geval gedaan voorafgaand aan het aanbrengen van de injecteerbare transponder bij de hond.

  • 3 Bij de registratie vermeldt de houder zijn naam, adres en burgerservicenummer.

  • 4 De registratie wordt gedaan met een middel dat daartoe door de minister ter beschikking is gesteld.

Afdeling 5b.5. Regels over identificatiedocumenten en verplaatsingsdocumenten

§ 5b.5.1. Runderen

Artikel 5b.69. Identificatiedocument rund

  • 1 Exploitanten die runderen houden, vragen een identificatiedocument als bedoeld in artikel 112, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2016/429, bij de minister aan met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

  • 2 Een identificatiedocument als bedoeld in het eerste lid blijft drie werkdagen geldig na de uitgiftedatum, vermeld op het document.

§ 5b.5.2. Schapen en geiten

Artikel 5b.70. Verplaatsingsdocument schaap, geit

  • 1 Als model als bedoeld in artikel 110, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EU) nr. 2016/429 wordt een door de minister beschikbaar gesteld model gebruikt.

  • 2 Artikel 113, eerste lid onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2016/429 is niet van toepassing op exploitanten die schapen en geiten houden, indien de gegevens, bedoeld in artikel 50 van verordening (EU) nr. 2019/2035, zijn doorgegeven aan het geautomatiseerde gegevensbestand.

§ 5b.5.3. Varkens

Artikel 5b.71. Verplaatsingsdocument varken

Als model als bedoeld in artikel 110, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EU) nr. 2016/429 wordt een door de minister beschikbaar gesteld model gebruikt.

§ 5b.5.4. Paardachtigen

Artikel 5b.72. Geldigheid identificatiedocument paardachtige

Een identificatiedocument wordt bij de slachting of dood van een paardachtige vanwege de bestrijding van een ziekte, door de officiële dierenarts ongeldig gemaakt door ten minste op alle bladzijden met een fraudebestendige stempel het woord ‘ongeldig’ aan te brengen of door in alle bladzijden een gat te maken waarvan de diameter niet kleiner is dan het gat dat door een normale perforator wordt gemaakt.

§ 5b.5.5. Gehouden landdieren en gehouden vogels in reizende circussen en dierennummers

Artikel 5b.73. Aanvraag verplaatsingsdocument of identificatiedocument

De exploitant van een reizend circus of dierennummer voor gehouden landdieren doet een aanvraag voor een verplaatsingsdocument en, ingeval er voor een dier nog geen identificatiedocument is afgegeven, voor een identificatiedocument als bedoeld in de artikelen 77, 78 en 79 van verordening (EU) nr. 2019/2035 met een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

§ 5b.5.6. Honden, katten en fretten

Artikel 5b.73a. Identificatiedocument hond

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt de hond in elk geval voorafgaand aan de overdracht voorzien van een identificatiedocument.

  • 3 Voordat een dierenarts een identificatiedocument voor een hond afgeeft identificeert de houder zich bij de dierenarts met het registratienummer van de houder.

  • 4 De dierenarts die een identificatiedocument heeft afgegeven voor een hond registreert binnen twee werkdagen bij de minister via een op grond van artikel 3.32 van het besluit aangewezen elektronisch portaal:

    • a. de datum waarop het identificatiedocument is afgegeven;

    • b. de identificatiecode van het identificatiedocument;

    • c. het nummer dat de dierenarts heeft verkregen bij de registratie in het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet;

    • d. het praktijkadres van de dierenarts; en

    • e. de identificatiecode van het vorige identificatiedocument, indien van toepassing;

    • f. de identificatiecode van de hond;

    • g. de geboortedatum van de hond, indien eerder onjuist geregistreerd;

    • h. het land van herkomst van de hond of, in voorkomende gevallen, dat het land van herkomst onbekend is; en

    • i. het registratienummer van de houder van de hond.

  • 5 Bij de overdracht van een hond draagt de houder het identificatiedocument van de hond over aan de opvolgende houder.

Artikel 5b.73b. Identificatiedocument kat en fret

Artikel 5b.73a, vierde lid, aanhef en onderdelen a tot en met e, is van overeenkomstige toepassing op het afgeven van een identificatiedocument voor een kat of een fret.

Afdeling 5b.6. Overige bepalingen

Artikel 5b.74. Regels over dieren die niet voldoen aan aanvullende Nederlandse regels over identificatie en registratie

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing ten aanzien van dieren die rechtstreeks van de inrichting worden afgevoerd naar een in Nederland gelegen slachthuis of vanaf de inrichting al dan niet via een verzamelcentrum rechtstreeks buiten Nederland worden gebracht.

Hoofdstuk 5c. Bijeenbrengen van dieren

§ 5c.1. Bijeenbrengen van dieren

Artikel 5c.1. Verblijf bijeengebrachte evenhoevigen op inrichting in Nederland

  • 1 Evenhoevigen, met uitzondering van varkens, verblijven ten minste 21 dagen op een inrichting, niet zijnde een slachthuis, verzamelcentrum of tentoonstelling of keuring, nadat zij op die inrichting bijeengebracht zijn, voordat zij worden verplaatst naar een inrichting in Nederland.

  • 2 Evenhoevigen, met uitzondering van varkens, die voorafgaand aan de aanvoer op een inrichting, niet zijnde een slachthuis, verzamelcentrum of tentoonstelling of keuring, zijn verzameld op een vervoermiddel als bedoeld in artikel 1.34 van het besluit, verblijven ten minste 21 dagen op die inrichting voordat zij worden verplaatst naar een inrichting in Nederland.

  • 3 Ingeval evenhoevigen uit derde landen op een inrichting, niet zijnde een slachthuis, verzamelcentrum, tentoonstelling of keuring, zijn aangevoerd, verblijven de andere op de inrichting aanwezige evenhoevigen 30 dagen op die inrichting, voordat zij worden verplaatst naar een inrichting in Nederland, te rekenen vanaf de dag waarop evenhoevigen uit derde landen op die inrichting zijn aangevoerd.

  • 4 Het tweede lid is niet van toepassing indien de andere evenhoevigen worden afgevoerd naar een in Nederland gelegen slachthuis.

  • 5 Het tweede lid is niet van toepassing indien de aangevoerde evenhoevigen uit derde landen zodanig gescheiden worden gehouden van de andere op de inrichting aanwezige evenhoevigen dat direct en indirect contact wordt voorkomen.

Artikel 5c.2. Toegestane laadadressen varkens verzameling vervoermiddel

  • 1 In aanvulling op artikel 1.34 van het besluit is het alleen toegestaan om varkens afkomstig vanaf ten hoogste twee inrichtingen in Nederland, niet zijnde verzamelcentra, en die bestemd zijn voor een slachthuis te verzamelen op één vervoerseenheid.

  • 2 In aanvulling op artikel 1.34 van het besluit is het alleen toegestaan om uit Nederland afkomstige zeugen of beren ouder dan zeven maanden of speenbiggen die bestemd zijn voor een slachthuis op één vervoerseenheid te verzamelen vanaf ten hoogste drie inrichtingen, niet zijnde verzamelcentra.

§ 5c.2. Erkend verzamelcentrum voor de Nederlandse markt

Artikel 5c.3. Erkenning verzamelcentra voor Nederlandse markt

  • 1 Een verzamelcentrum voor hoefdieren als bedoeld in artikel 1.40 van het besluit, is erkend door de minister voor de soort van dieren die op dat verzamelcentrum bijeen worden gebracht.

  • 2 De minister erkent een verzamelcentrum als bedoeld in het eerste lid indien het verzamelcentrum voldoet aan:

    • a. voor zover van overeenkomstige toepassing, artikel 97, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429; en

    • b. artikel 5 van verordening (EU) nr. 2019/2035.

Artikel 5c.4. Voorschriften erkend verzamelcentrum voor Nederlandse markt

Artikel 97, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429 en artikel 5 van verordening (EU) nr. 2019/2035 zijn van overeenkomstige toepassing op een verzamelcentrum als bedoeld in artikel 5c.3, eerste lid.

Artikel 5c.5. Documentatie erkend verzamelcentrum

  • 1 Artikel 105, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429 en artikel 35 van verordening (EU) nr. 2019/2035 zijn van overeenkomstige toepassing op een verzamelcentrum als bedoeld in artikel 5c.3, eerste lid.

  • 2 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden nadat de gegevens bekend zijn bij de exploitant van het verzamelcentrum onverwijld bijgehouden.

  • 3 De exploitant bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, ten minste drie jaar.

Artikel 5c.6. Aanvraag, schorsen en intrekken erkenning

  • 1 De aanvraag tot erkenning van een verzamelcentrum als bedoeld in artikel 5c.3, geschiedt met een daartoe beschikbaar gesteld middel.

  • 2 Artikel 99, tweede tot en met vijfde lid, van verordening (EU) nr. 2016/429 is van overeenkomstige toepassing op de verlening van een erkenning als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Artikel 100, tweede en derde lid, van verordening (EU) nr. 2016/429 is van overeenkomstige toepassing op de schorsing of intrekking van een erkenning als bedoeld in het eerste lid.

§ 5c.3. Verzamelen van dieren voor de Nederlands markt

Artikel 5c.7. Lossen

  • 1 Het aantal adressen in Nederland waarop een vervoermiddel lost dat uit Nederland afkomstige evenhoevigen vervoert, is ten hoogste gelijk aan het aantal vervoerseenheden waaruit het vervoermiddel bestaat.

  • 2 Elke vervoerseenheid die op een adres komt, wordt daar in één keer volledig gelost.

Artikel 5c.8. Periode houden dieren erkend verzamelcentrum Nederlandse markt

  • 1 Varkens, runderen, schapen of geiten worden in totaal niet meer dan 144 uur gehouden op één of meer verzamelcentra als bedoeld in artikel 5c.3, eerste lid.

  • 2 De periode van zes dagen, bedoeld in het eerste lid, vangt aan op het moment dat de aanvang is gemeld op grond van artikel 1.36 van het besluit.

Artikel 5c.9. Vervoer varkens vanaf verzamelcentrum

In afwijking van artikel 1.42 van het besluit is het toegestaan om varkens afkomstig van een inrichting in Nederland, die bestemd zijn voor een in Nederland gelegen slachthuis, ten hoogste een keer te verzamelen op een verzamelcentrum als bedoeld in artikel 5c.3, eerste lid.

Artikel 5c.10. Toegestane verzamelingen runderen Nederlandse markt

  • 1 In afwijking van artikel 1.42 van het besluit is het toegestaan om runderen afkomstig van een inrichting in Nederland, en die bestemd zijn voor een inrichting in Nederland ten hoogste één keer te verzamelen op een verzamelcentrum als bedoeld in artikel 5c.3, eerste lid.

  • 2 In afwijking van artikel 1.42 van het besluit is het toegestaan om runderen jonger dan 12 weken afkomstig van een inrichting in Nederland, die bestemd zijn voor een inrichting in Nederland ten hoogste twee keer te verzamelen op een verzamelcentrum als bedoeld in artikel 5c.3, eerste lid.

  • 3 Ingeval runderen als bedoeld in het tweede lid, twee keer worden verzameld op een verzamelcentrum als bedoeld in artikel 5c.3, eerste lid, verstrekken de exploitanten van het eerste en het tweede verzamelcentrum, bedoeld in het tweede lid, in afwijking van artikel 5b.49, tweede lid, onmiddellijk na respectievelijk voor iedere aan- en afvoer van runderen de gegevens, bedoeld in artikel 42 van verordening (EU) nr. 2019/2035, aan de minister.

Artikel 5c.11. Vervoer runderen vanaf een verzamelcentrum

Runderen afkomstig van een inrichting in Nederland die bijeen zijn gebracht op een verzamelcentrum als bedoeld in artikel 5c.3, eerste lid, en bestemd zijn voor de slacht worden verplaatst naar een slachthuis in Nederland.

Artikel 5c.12. Toegestane verzamelingen schapen of geiten Nederlandse markt

  • 1 In afwijking van artikel 1.42 van het besluit is het toegestaan om schapen of geiten afkomstig van een inrichting in Nederland, die bestemd zijn voor een inrichting in Nederland ten hoogste twee keer te verzamelen op een verzamelcentrum als bedoeld in artikel 5c.3, eerste lid.

  • 2 Ingeval schapen of geiten als bedoeld in het eerste lid, twee keer worden verzameld op een verzamelcentrum als bedoeld in artikel 5c.3, eerste lid, verstrekken de exploitanten van het eerste en het tweede verzamelcentrum, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van artikel 5b.56, tweede lid, onmiddellijk na respectievelijk voor iedere aan- en afvoer van schapen of geiten de gegevens, bedoeld in artikel 49 van verordening (EU) nr. 2019/2035, aan de minister.

Artikel 5c.13. Vervoer van schapen en geiten vanaf een verzamelcentrum

Schapen of geiten afkomstig van een inrichting in Nederland die bijeen zijn gebracht op een verzamelcentrum als bedoeld in artikel 5c.3, eerste lid en bestemd zijn voor de slacht worden, na al dan niet twee keer te zijn verzameld op een verzamelcentrum als bedoeld in artikel 5c.3, eerste lid, verplaatst naar een slachthuis in Nederland.

Hoofdstuk 5d. Handel met derde landen van dieren

Artikel 5d.1. Uitvoeren vereiste test zonder erkend laboratorium

Ingeval er op grond van artikel 4.10, tweede lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, geen laboratorium is erkend voor een onderzoek naar de vereiste diergezondheidsstatus van een naar een derde land uit te voeren dier, verricht Wageningen Bioveterinary Research dat onderzoek.

Hoofdstuk 6. Reinigen en ontsmetten

Artikel 6.1. Voorzieningen reinigings- en ontsmettingsplaats

Een reinigings- en ontsmettingsplaats als bedoeld in artikel 2.10a, eerste lid, van het besluit, bevat de voorzieningen, bedoeld in bijlage 8.

Artikel 6.2. Toegankelijkheid register erkende reinigings- en ontsmettingsplaatsen

Het register van erkende reinigings- en ontsmettingsplaatsen, bedoeld in artikel 2.10c, tweede lid, van het besluit is toegankelijk voor eenieder.

Artikel 6.3. Aangewezen dierziekten reiniging en ontsmetting vervoermiddelen afkomstig uit het buitenland

[Vervallen per 16-11-2023]

Artikel 6.4. Uitzondering reiniging en ontsmetting binnen inrichting

De verplichting tot reiniging en ontsmetting, bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 2020/688 is niet van toepassing op het vervoer binnen een inrichting, bedoeld in artikel 6, derde lid, onderdeel a, van die verordening indien is voldaan aan de voorwaarden in dat onderdeel.

Hoofdstuk 7. Gezondheidsvoorschriften houden van varkens voor de productie

§ 7.1. Vervoer van en naar locaties met varkens

Artikel 7.1. Eisen A-bedrijf, C-bedrijf, of E- bedrijf

  • 1 Een A-bedrijf, C-bedrijf of E-bedrijf voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. een dierenarts neemt eenmaal per maand bloedmonsters van de aanwezige varkens overeenkomstig de procedure van bijlage 10 ten behoeve van serologisch onderzoek op de aanwezigheid van klassieke varkenspest dat door Wageningen Bioveterinary Research wordt verricht;

    • b. op het bedrijf is een douche aanwezig, die is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de ingang van de inrichting waar varkens worden gehouden, waarvan bezoekers van die inrichting voorafgaand aan het betreden van de stallen gebruik maken; en

    • c. het bedrijf is voorzien van een erfafscheiding waardoor het betreden van de inrichting waar varkens worden gehouden zonder de medewerking van de varkenshouder niet mogelijk is.

  • 2 De monsters, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden uiterlijk op de werkdag na de dag dat ze zijn genomen aangeleverd bij het laboratorium, bedoeld in dat onderdeel.

  • 3 De varkenshouder stelt de uitslag van het serologisch onderzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, beschikbaar aan de minister.

Artikel 7.2. Aanvraag toestemming voor vervoer en documentatie

  • 2 Indien de minister geen portaal heeft aangewezen, dient de houder de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, in bij de minister met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

  • 3 De varkenshouder die de aanvraag heeft gedaan bewaart de toestemming tot drie jaren na de datum waarop de varkens van de locatie waar zij werden gehouden, zijn afgevoerd.

  • 4 In geval van een uitbraak van een in artikel 3.1a Regeling diergezondheid aangewezen besmettelijke ziekte kan de minister de op dat moment gegeven toestemmingen intrekken.

§ 7.2. Monitoringsvoorschriften

Artikel 7.3. Monstername monitoring Ziekte van Aujeszky

  • 1 De houder van varkens op een A-bedrijf, C-bedrijf, of E-bedrijf, laat eenmaal per maand bloedmonsters nemen van de aanwezige varkens overeenkomstig de procedure van bijlage 10.

  • 2 De houder van varkens op een B-bedrijf, F-bedrijf, of D-bedrijf laat iedere viermaandelijkse periode die loopt van januari tot en met april, van mei tot en met augustus en van september tot en met december, bloed bemonsteren van drie varkens die:

    • a. ten minste 25 kg zwaar zijn; of

    • b. de zwaarste dieren zijn.

  • 3 Tijdens de monstername wordt ten minste 8 milliliter bloed per varken afgenomen.

  • 4 Het is toegestaan om het bloed, bedoeld in het tweede lid, af te laten nemen nadat de dieren zijn gedood.

  • 5 Het tweede lid is niet van toepassing indien het aantal gehouden varkens, uitgezonderd zogende biggen, gedurende de periode, bedoeld in tweede lid, minder dan 31 bedraagt.

Artikel 7.4. Aanleveren van gegevens

  • 2 De monsters worden uiterlijk op de werkdag na de dag dat ze zijn genomen aangeleverd bij het laboratorium, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Bij aanlevering van de monsters worden in ieder geval de volgende gegevens aangeleverd:

    • a. gegevens ter identificatie van de houder van de varkens, van degene die het monster heeft genomen en van de varkens die zijn bemonsterd;

    • b. de dag waarop de monsters zijn genomen;

    • c. de afdeling waarin de varkens gehuisvest zijn;

    • d. de dag waarop de monsters worden verzonden; en

    • e. de handtekening van de inzender van de monsters.

Artikel 7.5. Bewaren en registreren van gegevens

  • 2 De houder registreert de uitslag, bedoeld in het eerste lid, bij de minister.

Hoofdstuk 7a. Gezondheidsvoorschriften houden van runderen voor de productie

Artikel 7a.1. Onderzoek Brucellose

De houder van een rund stuurt, uiterlijk binnen een week nadat bij het dier de vrucht of vruchten ter wereld zijn gebracht, de monsters die zijn genomen met het oog op het onderzoek naar de aanwezigheid van antilichamen tegen brucellose als bedoeld in artikel 2.46a, eerste lid, van het besluit, naar de instelling die op grond van artikel 3.1 van het Besluit diergezondheid is aangewezen voor de uitvoering van het monitoringsprogramma voor brucellose.

Hoofdstuk 7b. Houden van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels voor de productie

§ 7b.1. Welzijnsvoorschriften verzorging vleeskuikens

Artikel 7b.1. Begripsbepalingen verzorging vleeskuikens

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

bruto oppervlakte van de stal: binnenmaatse oppervlakte van de stal, voor zover het betreft het gedeelte van de stal, bestemd voor het houden van vleeskuikens;

stal: ruimte met een omsloten luchtvolume die is bestemd om er uitsluitend één koppel in te houden.

Artikel 7b.2. Kennisgeving hogere bezettingsdichtheid

  • 2 Voor de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikt gemaakt van een door de minister ter beschikking gesteld middel.

  • 3 De kennisgeving gaat per stal vergezeld van de volgende gegevens:

    • a. het unieke subregistratienummer, bedoeld in artikel 5a.1, derde lid;

    • b. het relatienummer van de houder;

    • c. het stalnummer dat is bevestigd aan de buitenkant van de stal;

    • d. de adresgegevens van de stal;

    • e. de bruto oppervlakte van de stal in vierkante meters;

    • f. het bouwjaar van de stal en, indien van toepassing, het jaar waarin een grondige verbouwing met directe gevolgen voor het dierenwelzijn heeft plaatsgevonden.

Artikel 7b.3. Kennisgeving lagere bezettingsdichtheid

  • 2 Voor de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikt gemaakt van een door de minister ter beschikking gesteld middel.

Artikel 7b.4. Berekening bezettingsdichtheid

  • 1 De bezettingsdichtheid van een stal wordt berekend op basis van de bruikbare oppervlakte van de stal, gelijk aan de bruto oppervlakte van de stal.

  • 2 Indien een stal is uitgerust met voersystemen waaronder de kuikens redelijkerwijs niet kunnen lopen of liggen wordt voor het bepalen van de bruikbare oppervlakte, bedoeld in het eerste lid, een forfaitaire aftrek gehanteerd van 1,7% van de bruto oppervlakte van de stal.

Artikel 7b.5. Aanvullende normen voor het aanhouden van een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2, maar ten hoogste 42 kg/m2

  • 1 De houder die een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2, maar ten hoogste 42 kg/m2 toepast, zorgt ervoor dat voor elk koppel in het slachthuis, of voor een voor de export bestemd koppel op het bedrijf ten hoogste vijf werkdagen voor het einde van de ronde, wordt vastgesteld in welke mate voetzoollaesies voorkomen.

  • 2 Ten behoeve van de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt bij een aantal vleeskuikens van een koppel beoordeeld bij hoeveel dieren er

    • a. geen of een zeer kleine verkleuring zichtbaar is (klasse 0);

    • b. verkleuring maar geen diepe aantasting aanwezig is (klasse 1);

    • c. een laesie met aantasting van de opperhuid en onderhuidse ontsteking (klasse 2) aanwezig is.

  • 3 De houder maakt afspraken met de exploitant van het slachthuis respectievelijk het bedrijf dat de vaststelling in de stal verricht, zodanig dat de vaststelling plaatsvindt:

    • a. bij het slachthuis:

      • 1°. door een daarvoor opgeleide medewerker, bij 100 kuikens van elk koppel, waarvan 50 kuikens direct na verwerking van ongeveer 30% van het koppel, en 50 kuikens direct na verwerking van ongeveer 60% van het koppel, met inachtneming van het protocol dat als bijlage 3 bij deze regeling is gevoegd, dan wel:

      • 2°. met gebruikmaking van een digitaal meetsysteem bij ten minste 70% van alle kuikens van elk koppel, overeenkomstig het protocol, dat is opgenomen in bijlage 4;

    • b. in de stal: ten hoogste 5 werkdagen voordat de laatste vleeskuikens worden weggeladen, door een daarvoor opgeleide controleur, bij 100 kuikens van elk koppel met inachtneming van het protocol dat als bijlage 5 bij deze regeling is gevoegd.

  • 4 De totaalscore voor het koppel wordt vastgesteld:

    • a. in geval van visuele meting in het slachthuis of het houderijbedrijf met gebruikmaking van de formule:

      aantal punten = (aantal dieren klasse 0) x 0 + (aantal dieren klasse 1) x (0,5) + (aantal dieren klasse 2) x 2

    • b. bij meting door middel van een digitaal meetsysteem met de formule:

      aantal punten = (percentage dieren klasse 0) x 0 + (percentage dieren klasse 1) x (0,5) + (percentage dieren klasse 2) x 2

  • 6 De in het eerste lid bedoelde houder stelt na elk kalenderjaar een gemiddelde score voor het afgelopen jaar per stal vast op basis van de gegevens, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 Het in het derde lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde digitale meetsysteem voldoet aan de volgende eisen:

    • a. het systeem levert een betrouwbare indeling op van de voetzoollaesies in de in het tweede lid genoemde klassen en van de resultaten van de meting overeenkomstig de in het vierde lid, onderdeel b, genoemde formule;

    • b. het systeem kan ten behoeve van een betrouwbare indeling worden ingesteld op beoordeling van de poten van de koppels die onder hoogbroei en van de koppels die onder laagbroei zijn verwerkt;

    • c. het systeem kan op zodanige wijze worden ingesteld dat de beoordeling van ieder koppel afzonderlijk plaatsvindt;

    • d. de in onderdeel a bedoelde gegevens worden ten minste eenmaal per dag opgeleverd;

    • e. de beelden van de beoordeelde koppels kunnen worden bewaard.

Artikel 7b.6. Gevolgen hoge scores

  • 1 Indien een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2, maar ten hoogste 42 kg/m2 wordt toegepast, is de gemiddelde score, bedoeld in artikel 7b.5, zesde lid, niet hoger dan 80 punten.

  • 2 Indien de gemiddelde score, bedoeld in artikel 7b.5, zesde lid, in afwijking van het eerste lid, meer dan 120 punten bedraagt,

    • a. stelt de houder, zo mogelijk met behulp van een dierenarts, voor 1 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarop de verstrekte gegevens betrekking hadden, een verbeterplan op met daarin de maatregelen die hij gaat doorvoeren in elke stal waarvoor de gemiddelde score meer dan 120 punten bedroeg, om ervoor te zorgen dat in elk geval aan het einde van dat jaar wordt voldaan aan het eerste lid, en

    • b. past de houder in elke stal waarvoor de gemiddelde score meer dan 120 punten bedroeg, uiterlijk met ingang van 1 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarop de meldingen betrekking hadden, en vervolgens ten minste gedurende het hele kalenderjaar, een bezettingsdichtheid toe van ten hoogste 39 kg/m².

  • 3 Indien de gemiddelde score, bedoeld in artikel 7b.5, zesde lid, in afwijking van het eerste lid, meer dan 80 punten bedraagt maar minder dan 121 punten, stelt de houder, zo mogelijk met behulp van een dierenarts, voor 1 februari van het jaar dat volgt op het jaar waarop de meldingen betrekking hadden, een verbeterplan op met daarin de maatregelen die hij gaat doorvoeren in elke stal waar de gemiddelde score meer dan 80 punten bedroeg, om ervoor te zorgen dat binnen een jaar wordt voldaan aan het eerste lid.

  • 5 Indien naar het oordeel van de minister de uitvoering van het verbeterplan er in redelijkheid niet toe kan leiden dat binnen een kalenderjaar kan worden voldaan aan het eerste lid, dient de houder op verzoek van de minister binnen een maand na dat verzoek een aangepast verbeterplan in.

  • 6 De houder voert het verbeterplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, of in het derde lid, dan wel het aangepaste verbeterplan, bedoeld in het vijfde lid, zo spoedig mogelijk uit.

  • 7 De houder bewaart bewijsstukken van de maatregelen die hij bij de uitvoering van het verbeterplan heeft genomen gedurende ten minste 5 jaar, gerekend vanaf de datering van die stukken.

Artikel 7b.7. Voortduren meting bij toepassing artikel 7b.6, tweede lid

Artikel 7b.5 is van overeenkomstige toepassing op de houder, bedoeld in 7b.6, tweede lid, ten aanzien van het kalenderjaar waarin hij op grond van 7b.6, tweede lid, onderdeel b, een bezettingsdichtheid toepast van ten hoogste 39 kg/m².

Artikel 7b.8. Verstrekking gegevens aantallen vleeskuikens

  • 1 Ten behoeve van het bepalen van de bezettingsdichtheid draagt de houder, bedoeld in de artikelen 7b.2 en 7b.3, er zorg voor dat per koppel de volgende gegevens worden verstrekt aan de minister:

    • a. het aantal binnengebrachte vleeskuikens, bedoeld in artikel 2.52, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;

    • b. de datum waarop de vleeskuikens die uit de stal zijn verwijderd met het oogmerk om te worden geslacht, in de stal zijn geplaatst;

    • c. het aantal vleeskuikens dat uit de stal is verwijderd met het oogmerk om te worden geslacht;

    • d. het levend gewicht van de vleeskuikens, bedoeld in onderdeel c, op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop zij worden geslacht;

    • e. de datum waarop de vleeskuikens, bedoeld in onderdeel c, zijn geslacht;

    • f. het resterende aantal vleeskuikens, bedoeld in artikel 2.52, eerste lid, onderdeel e, van het besluit.

  • 2 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt binnen 30 dagen nadat de laatste vleeskuikens van het betreffende koppel uit de stal zijn verwijderd met het oogmerk om te worden geslacht.

  • 3 De houder bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, gedurende drie jaren na de datum van de verstrekking bij de gegevens die op grond van artikel 2.52 van het besluit worden geregistreerd.

Artikel 7b.9. Erkenning opleidingscertificaat

  • 1 De minister erkent een certificaat als bedoeld in artikel 2.54, eerste lid, van het besluit, indien dit certificaat betrekking heeft op:

    • a. een opleiding die voldoet aan één van de volgende kwalificaties:

      • Dierverzorger hokdieren (Opleidingscode 97702), alleen voor cohorten 2012-2014, of

      • Dierenhouder hokdieren (Opleidingscode 97712), voor cohorten 2012-2013 en daaropvolgende jaren;

    • b. de certificeerbare eenheid ‘welzijn van vleeskuikens’;

    • c. Het certificaat houder van vleeskuikens (C0010 of K0602) als bedoeld in artikel 1 van de Regeling certificaten groen beroepsonderwijs of een diploma dat mede dat certificaat omvat.

  • 2 De minister erkent een certificaat als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de richtlijn nr. 2007/43/EG dat is afgegeven of erkend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de Europese Unie.

  • 3 Naast de aspecten, genoemd in artikel 2.54, derde lid, van het besluit heeft de vleeskuikenhouder tevens kennis van:

    • a. contactdermatitis bij vleeskuikens, en

    • b. maatregelen die in het kader van de bedrijfsvoering kunnen worden genomen om het ontstaan van contactdermatitis te voorkomen dan wel tegen te gaan.

§ 7b.2. Handelsnormen pluimvee

Artikel 7b.10. Registratie houders van legkippen

Ter verkrijging van een registratie als bedoeld in artikel 2.69, eerste lid, van het besluit doet een houder als bedoeld in artikel 2.69, eerste lid, van het besluit de inkennisstelling, bedoeld in artikel 84, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EU) nr. 2016/429, met dien verstande dat hij daarbij de gegevens, bedoeld in onderdeel 1 van de bijlage bij Richtlijn 2002/4/EG, verstrekt ten behoeve van opname in het geautomatiseerde gegevensbestand, bedoeld in artikel 109 van verordening (EU) nr. 2016/429.

Artikel 7b.11. Registratie kuikens

  • 1 Een broederij registreert het aantal uitgekomen kuikens dat daadwerkelijk bestemd is om te worden gebruikt, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van verordening (EG) nr. 617/2008:

  • 2 De verzender van een partij kuikens registreert de gegevens die het begeleidende document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van verordening (EG) nr. 617/2008, bevat overeenkomstig het eerste lid, onderdelen a en b.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt de registratie, bedoeld in dat lid, bij ontvangst op een vermeerderingsbedrijf van kippen die worden gebruikt als moederdier, gedaan door de ontvanger van die kuikens.

Artikel 7b.12. Verbodsbepaling handelsnormen pluimveekuikens

Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden de artikelen 4, 5, 6, onderdeel b, en 8, eerste lid, van verordening (EG) nr. 617/2008 aangewezen.

§ 7b.3. Gezondheidsvoorschriften

§ 7b.3.1. Monitoring aviaire influenza

Artikel 7b.13. Monstername monitoring aviaire influenza

  • 1 Een houder als bedoeld in artikel 2.76ib, eerste lid, van het besluit, laat een bloedmonster nemen door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair van de door hem gehouden dieren en laat die monsters onderzoeken op de aanwezigheid van antistoffen tegen aviaire influenza van het subtype H5 of H7 door de instelling die op grond van artikel 3.1 van het Besluit diergezondheid is aangewezen voor de uitvoering van het monitoringsprogramma voor aviaire influenza.

  • 2 Bij de monstername wordt ten minste 1 milliliter bloed per dier afgenomen.

Artikel 7b.14. Aanleveren van gegevens

  • 1 De monsters worden uiterlijk op de werkdag na de dag dat ze zijn genomen aangeleverd bij de instelling, bedoeld in artikel 7b.13, eerste lid.

  • 2 Bij aanlevering van de monsters worden in ieder geval de volgende gegevens aangeleverd:

    • a. gegevens ter identificatie van de houder van de dieren, van degene die het monster heeft genomen en van de dieren die zijn bemonsterd;

    • b. de dag waarop de monsters zijn genomen;

    • c. de dag waarop de monsters worden verzonden; en

    • d. de naam en handtekening van de inzender van de monsters.

Artikel 7b.15. Frequentie monstername

  • 1 In aanvulling op artikel 7b.13, eerste lid, laat de houder van:

    • a. vleeskuikens, parelhoenders, loopvogels en kwartels, jaarlijks een bloedmonster nemen van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste vier weken;

    • b. vleeseenden of ganzen, jaarlijks een bloedmonster nemen van ten minste 40 dieren met een leeftijd van ten minste vier weken;

    • c. vleeskalkoenen, bij elke ronde een bloedmonster nemen van ten minste 30 hanen met een leeftijd van 18 weken, of indien de houder geen andere vleeskalkoenen dan hennen houdt, laat hij een bloedmonster nemen van ten minste 30 hennen met een leeftijd van ten minste 13 weken;

    • d. vermeerderingsdieren, jaarlijks een bloedmonster nemen van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste 45 weken;

    • e. dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier, per koppel een bloedmonster nemen van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste 15 weken;

    • f. leghennen, jaarlijks een bloedmonster nemen van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste 45 weken;

    • g. dieren die worden opgefokt tot leghen, per koppel een bloedmonster nemen van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste acht weken.

  • 2 Indien de dieren, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d en f, gehouden worden in meerdere koppels, laat de houder naar evenredigheid van het aantal dieren dat in de koppels wordt gehouden, een bloedmonster nemen uit elk koppel waarbij ten minste 5 dieren per koppel worden bemonsterd.

Artikel 7b.16. Frequentie monstername vrije uitloop

In afwijking van artikel 7b.15 laat de houder die op een bedrijf waar onder meer dieren worden gehouden in een houderijsysteem met vrije uitloop als bedoeld in bijlage II, onderdeel 1 van verordening (EG) nr. 589/2008, ieder kwartaal een bloedmonster nemen van ten minste 30 dieren.

Artikel 7b.17. Administratie monstername

Een houder bewaart de uitslag van het onderzoek, bedoeld in artikel 7b.13, eerste lid, ten minste drie jaar.

§ 7b.3.2. Monitoring mycoplasma spp. en salmonella-serotypen

Artikel 7b.18. Monstername ziektebewakingsprogramma mycoplasma spp.

  • 1 Indien een houder van pluimvee als bedoeld in bijlage II, deel 2, punt 3, bij verordening (EU) nr. 2019/2035 bloedmonsters laat nemen ten behoeve van het onderzoek naar de aanwezigheid van de ziekteverwekkers, bedoeld in bijlage II, deel 2, punt 3, onder 3.1, bij verordening (EU) nr. 2019/2035, worden die monsters afgenomen door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair.

  • 2 Bij de monstername wordt ten minste 1 milliliter bloed per dier afgenomen.

Artikel 7b.19. Instelling onderzoek mycoplasma spp.

Het onderzoek, bedoeld in bijlage II, deel 2, punt 3, onder 3.6, bij verordening (EU) nr. 2019/2035 wordt verricht door de instelling die op grond van artikel 3.1 van het Besluit diergezondheid is aangewezen voor de uitvoering van het monitoringsprogramma voor mycoplasma spp.

Artikel 7b.20. Aanleveren van gegevens onderzoek mycoplasma spp.

  • 1 De monsters worden uiterlijk op de werkdag na de dag dat ze zijn genomen aangeleverd bij de instelling, bedoeld in artikel 7b.19.

  • 2 Bij aanlevering van de monsters worden in ieder geval de volgende gegevens aangeleverd:

    • a. gegevens ter identificatie van de houder van de dieren, van degene die het monster heeft genomen en van de dieren die zijn bemonsterd;

    • b. de dag waarop de monsters zijn genomen;

    • c. de dag waarop de monsters worden verzonden; en

    • d. de naam en handtekening van de inzender van de monsters.

Artikel 7b.21. Administratie monstername

Een houder bewaart de uitslag van het onderzoek, bedoeld in artikel 7b.19, ten minste drie jaar.

Artikel 7b.22. Ziektebewakingsprogramma mycoplasma spp. Nederlandse markt

  • 1 Een houder als bedoeld in artikel 2.76ic, tweede lid, van het besluit die kippen opfokt die bestemd zijn om te worden gehouden als legkip laat, in afwijking van dat artikel, in de drie weken voorafgaand aan de verplaatsing van een koppel kippen naar een ander legkippenbedrijf van die dieren 24 bloedmonsters nemen.

  • 2 Een houder als bedoeld in artikel 2.76ic, tweede lid, van het besluit van een koppel legkippen laat, in afwijking van dat artikel, negen weken voorafgaand aan het moment waarop die dieren worden geslacht van die dieren 10 bloedmonsters nemen.

  • 3 Een houder als bedoeld in artikel 2.76ic, tweede lid, van het besluit van vleeskalkoenen laat, in afwijking van dat artikel, drie weken voorafgaand aan het moment waarop de dieren worden geslacht van die dieren 24 bloedmonsters nemen.

Artikel 7b.23. Monstername ziektebewakingsprogramma salmonella-serotypen

  • 1 Indien een houder van pluimvee als bedoeld in bijlage II, deel 2, punt 2, bij verordening (EU) nr. 2019/2035 bloedmonsters laat nemen ten behoeve van het onderzoek naar de aanwezigheid van de ziekteverwekkers, bedoeld in bijlage II, deel 2, punt 2, onder 2.1, bij verordening (EU) nr. 2019/2035, worden die monsters afgenomen door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair.

  • 2 Bij de monstername wordt ten minste 1 milliliter bloed per dier afgenomen.

  • 3 De exploitant van een broederij als bedoeld in artikel 7 van verordening (EU) nr. 2019/2035 neemt monsters als bedoeld in bijlage II, deel 1 van die verordening.

Artikel 7b.24. Instelling onderzoek salmonella-serotypen

Het onderzoek, bedoeld in bijlage II, deel 2, punt 2, onder 2.6, bij verordening (EU) nr. 2019/2035 wordt verricht door de instelling die op grond van artikel 3.1 van het Besluit diergezondheid is aangewezen voor de uitvoering van het monitoringsprogramma voor salmonella-serotypen.

Artikel 7b.25. Aanleveren van gegevens onderzoek salmonella-serotypen

  • 1 De monsters, bedoeld in artikel 7b.23, worden uiterlijk op de werkdag na de dag dat ze zijn genomen aangeleverd bij de instelling, bedoeld in artikel 7b.24.

  • 2 Bij aanlevering van de monsters worden in ieder geval de volgende gegevens aangeleverd:

    • a. gegevens ter identificatie van de houder van de dieren, van degene die het monster heeft genomen en van de dieren die zijn bemonsterd;

    • b. de dag waarop de monsters zijn genomen;

    • c. de dag waarop de monsters worden verzonden; en

    • d. de naam en handtekening van de inzender van de monsters.

Artikel 7b.26. Administratie monstername

Een houder bewaart de uitslag van het onderzoek, bedoeld in artikel 7b.23, ten minste drie jaar.

Artikel 7b.27. Ziektebewakingsprogramma salmonella-serotypen Nederlandse markt

  • 1 Voor het onderzoek naar de aanwezigheid salmonella-serotypen als bedoeld in artikel 2.76ic, tweede lid, van het besluit zijn de soorten en categorieën pluimvee als bedoeld in dat artikel, de soorten pluimvee als bedoeld in bijlage II, deel 2, punt 2, onder 2.2, bij verordening (EU) nr. 2019/2035 voor zover die dieren broedeieren produceren.

§ 7b.3.3. Vaccinatie en monitoring Newcastle disease

Artikel 7b.28. Vaccinatie Newcastle disease

  • 1 Als soorten en categorieën pluimvee, bedoeld in artikel 2.76id, eerste lid, van het besluit worden aangewezen:

    • a. vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen of kippen of kalkoenen die worden opgefokt als vermeerderingsdier

    • b. leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen;

    • c. vleeskuikens;

    • d. vleeskalkoenen.

  • 3 Dieren als bedoeld in het eerste lid, die ouder zijn dan 18 dagen en die niet gevaccineerd zijn, omdat zij uit een ander land dan Nederland afkomstig zijn, worden onmiddellijk na plaatsing op het bedrijf gevaccineerd.

  • 4 Met een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel houdt de exploitant, bedoeld in artikel 2.76id, eerste lid, van het besluit, onmiddellijk na de vaccinatie in ieder geval de volgende gegevens bij:

    • a. gegevens ter identificatie van de houder van de dieren, de dierenarts die de dieren heeft gevaccineerd of hiertoe een diergeneesmiddel heeft afgeleverd en de dieren die gevaccineerd zijn;

    • b. gegevens omtrent de aard van de vaccinatie;

    • c. gegevens omtrent het vaccin;

    • d. de dag waarop er is gevaccineerd; en

    • e. de handtekening van de houder en de dierenarts.

Artikel 7b.29. Monitoring vaccinatie Newcastle disease

  • 2 Bij de monstername wordt ten minste 1 milliliter bloed per dier afgenomen.

Artikel 7b.30. Aanleveren van gegevens

  • 1 De monsters worden uiterlijk op de werkdag na de dag dat ze zijn genomen aangeleverd bij de instelling, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid.

  • 2 Bij aanlevering van de monsters worden in ieder geval de volgende gegevens aangeleverd:

    • a. gegevens ter identificatie van de exploitant van de dieren, van degene die het monster heeft genomen en van de dieren die zijn bemonsterd;

    • b. de dag waarop de monsters zijn genomen en het aantal monsters;

    • c. de dag waarop de monsters worden verzonden; en

    • d. de naam en handtekening van de inzender van de monsters.

Artikel 7b.31. Monstername vermeerderingsdieren

In aanvulling op artikel 7b.29 laat de exploitant, bedoeld in artikel 2.76id, eerste lid, van het besluit, van ten minste 30 dieren per stal bloedmonsters nemen van vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen of kippen of kalkoenen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier op de volgende momenten:

  • a. 70 dagen na het uitkomen, tenzij het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd;

  • b. binnen zes weken nadat de vaccinatie, bedoeld in 2.76id, eerste lid, van het besluit, is uitgevoerd;

  • c. in de periode van 40 tot 48 weken na het uitkomen, voor zover het dieren, anders dan kalkoenen betreft;

  • d. in de periode van 50 tot 58 weken na het uitkomen, voor zover het kalkoenen betreft;

  • e. in de periode van 70 tot 75 weken na het uitkomen;

  • f. binnen 20 dagen voorafgaand aan een verplaatsing van een koppel naar een ander bedrijf waar dieren als bedoeld in artikel 2.76id, eerste lid, van het besluit worden gehouden, voor zover het koppel op de dag van verplaatsing 28 dagen of ouder is.

Artikel 7b.32. Monstername leghennen

In aanvulling op artikel 7b.29 laat de exploitant, bedoeld in artikel 2.76id, eerste lid, van het besluit, van ten minste 30 dieren per stal bloedmonsters nemen van leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen op de volgende momenten:

  • a. 70 dagen na het uitkomen, tenzij het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd;

  • b. binnen zes weken nadat de vaccinatie, bedoeld in 2.76id, eerste lid, van het besluit, is uitgevoerd;

  • c. in de periode van 90 tot 95 weken na het uitkomen;

  • d. binnen 9 weken voordat het koppel wordt geslacht;

  • e. binnen 20 dagen voorafgaand aan een verplaatsing van een koppel naar een ander bedrijf waar dieren als bedoeld in artikel 2.76id, eerste lid, van het besluit worden gehouden, voor zover het koppel op de dag van verplaatsing 28 dagen of ouder is.

Artikel 7b.33. Monstername vleeskuikens

In aanvulling op artikel 7b.29 laat de exploitant, bedoeld in artikel 2.76id, eerste lid, van het besluit, van ten minste 30 dieren, waaronder ten minste 5 dieren per koppel bloedmonsters nemen van vleeskuikens op de volgende momenten:

  • a. in de periode van 4 tot 6 weken na het uitkomen;

  • b. 70 dagen na het uitkomen, tenzij het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd.

Artikel 7b.34. Monstername vleeskalkoenen

In aanvulling op artikel 7b.28 laat de exploitant, bedoeld in artikel 2.76id, eerste lid, van het besluit, van ten minste 30 dieren, waaronder ten minste 5 dieren per koppel bloedmonsters nemen van vleeskalkoenen op de volgende momenten:

  • a. vanaf dertien weken na het uitkomen;

  • b. binnen 20 dagen voorafgaand aan een verplaatsing van een koppel naar een ander bedrijf waar bedrijfsmatig vogels worden gehouden, voor zover het koppel op de dag van verplaatsing 28 dagen of ouder is en het onderzoek, bedoeld in onderdeel a, nog niet heeft plaatsgevonden.

Artikel 7b.35. Monstername dieren ouder dan 18 dagen niet gevaccineerd

Van dieren als bedoeld in artikel 7b.28, derde lid, is al naar gelang de categorie waartoe zij behoren, de in respectievelijk artikel 7b.31, 7b.32, 7b.33 en 7b.34 opgenomen verplichting tot het nemen van bloedmonsters van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bloed wordt afgenomen in de periode van 3 tot 4 weken na de datum waarop de dieren zijn gevaccineerd.

Artikel 7b.36. Maatregelen te lage waarden vermeerderingsdier of leghen

  • 1 Indien uit het onderzoek, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, blijkt dat de betreffende waarde, bedoeld in bijlage 12, onderdeel 1, bij een koppel vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen, of kippen of kalkoenen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier, leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen niet wordt behaald, laat de exploitant de dieren terstond door een dierenarts vaccineren.

Artikel 7b.37. Maatregelen te lage waarden vleeskuiken

  • 2 Indien uit het onderzoek, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, van één van de eerstvolgende zes koppels blijkt dat de betreffende waarde, genoemd in bijlage 12, onderdeel 2, niet wordt behaald, herziet de exploitant het plan van aanpak in overleg met een dierenarts en de instelling die op grond van artikel 3.1 van het Besluit diergezondheid is aangewezen voor de uitvoering van het monitoringsprogramma voor Newcastle disease.

  • 3 Het plan van aanpak, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgevoerd bij ten minste de eerstvolgende zes koppels vleeskuikens die op het bedrijf worden gevaccineerd.

  • 4 Het plan van aanpak, bedoeld in het eerste en tweede lid, bevat in ieder geval:

    • a. een analyse van de dierenarts van de mogelijke oorzaken van het niet behalen van de waarde, genoemd in bijlage 12, onderdeel 2;

    • b. maatregelen die erop zijn gericht om de betreffende waarde, genoemd in bijlage 12, onderdeel 2, bij de volgende koppels te behalen;

    • c. de naam en handtekening van de exploitant;

    • d. het unieke subregistratienummer, bedoeld in artikel 5a.1, derde lid;

    • e. de datum van opstellen van het plan van aanpak.

  • 5 De houder stuurt een kopie van het plan van aanpak of het herziene plan van aanpak aan de Gezondheidsdienst voor Dieren B.V..

Artikel 7b.38. Maatregelen te lage waarden vleeskalkoenen

  • 1 Indien uit het onderzoek, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, blijkt dat de betreffende waarde, genoemd in bijlage 12, onderdeel 2, bij een koppel vleeskalkoenen niet wordt behaald, laat de exploitant de eerstvolgende twee koppels vleeskalkoenen die op het bedrijf worden gevaccineerd door een dierenarts vaccineren.

  • 2 Wanneer uit het onderzoek, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, blijkt dat de betreffende waarde, genoemd in bijlage 12, onderdeel 2, bij een koppel vleeskalkoenen dat overeenkomstig het eerst lid gevaccineerd is, niet wordt behaald, laat de exploitant de eerstvolgende drie koppels vleeskalkoenen die op het bedrijf worden gevaccineerd door een dierenarts vaccineren.

Artikel 7b.39. Administratie vaccinatie en monitoring Newcastle disease

  • 2 Een exploitant die vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen, kippen of kalkoenen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier, leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen houdt, en deze dieren aan een andere exploitant overdraagt, doet deze exploitant een kopie van de gegevens, bedoeld het eerste lid, toekomen.

  • 3 Een exploitant bewaart het plan van aanpak, bedoeld in artikel 7b.37, eerste of tweede lid, gedurende de periode dat er op grond van deze paragraaf verplichtingen tot vaccinatie gelden met betrekking tot de dieren waarop het plan van aanpak, dan wel het herziene plan van aanpak van toepassing is.

§ 7b.3.4. Monitoring zoönotische Salmonella

§ 7b.3.4.1. Algemeen

Artikel 7b.40. Begripsbepalingen

  • 1 In paragraaf 7b.3.4 wordt verstaan onder:

    • a. verordening (EG) nr. 1190/2012: verordening (EU) nr. 1190/2012 van de Commissie van 12 december 2012 tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij koppels kalkoenen, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 340);

    • b. verordening (EG) nr. 200/2012: verordening (EU) nr. 200/2012 van de Commissie van 8 maart 2012 tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij koppels slachtkuikens, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 71);

    • c. verordening (EG) nr. 517/2011: verordening (EU) nr. 517/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van bepaalde serotypes van salmonella bij legkippen van Gallus gallus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2160/2003 en Verordening (EU) nr. 200/2010 van de Commissie (PbEU 2011, L 138);

    • d. verordening (EG) nr. 200/2010: verordening (EU) nr. 200/2010 van de Commissie van 10 maart 2010 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van serotypen salmonella bij volwassen vermeerderingskoppels van Gallus gallus (PbEU 2010, L 61).

  • 2 In deze paragraaf wordt onder Salmonella typhimurium mede verstaan: monofasische Salmonella typhimurium met de antigene formule 1, 4, [5], 12:i:-.

§ 7b.3.4.2. EU-monitoring

Artikel 7b.41. Bemonstering krachtens verordening (EU) nr. 2160/2003

De bemonstering, bedoeld in:

  • a. punt 2.1, onderdeel a, onder ii, tweede gedachtestreepje, van de bijlage bij verordening (EU) nr. 1190/2012, vindt plaats op het aldaar bedoelde bedrijf;

  • b. punt 2.1.1 van de bijlage bij verordening (EU) nr. 200/2010, vindt ten minste driewekelijks plaats op het bedrijf, bedoeld in onderdeel b van dat punt.

§ 7b.3.4.3. Aanvullende monitoringsvoorschriften

Artikel 7b.42. Monstername minister

Deze paragraaf is niet van toepassing, indien de minister op het moment van bemonstering, bedoeld in deze paragraaf, monsters laat nemen voor het onderzoek op de aanwezigheid van de relevante serotypen salmonella.

Artikel 7b.43. Monstername vermeerderingsdieren

  • 1 Een houder van kippen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier laat die dieren overeenkomstig artikel 7b.46 bemonsteren:

    • a. in de eerste 3 levensdagen;

    • b. op een leeftijd van 4 weken; en

    • c. 2 weken voor de overgang naar de legfase of verplaatsing naar een bedrijf waar ze als vermeerderingsdier worden gehouden.

  • 2 De houder laat de monsters, bedoeld in het eerste lid, onderzoeken op de aanwezigheid van:

    • a. Salmonella enteritidis;

    • b. Salmonella typhimurium;

    • c. Salmonella hadar;

    • d. Salmonella infantis; en

    • e. Salmonella virchow.

  • 3 De houder laat de monsters, bedoeld in het eerste lid, van kippen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier voor de productie van vleeskuikens onderzoeken op de aanwezigheid van Salmonella java.

Artikel 7b.44. Monstername leghennen

  • 1 Een houder van kippen die worden opgefokt tot leghen laat die dieren overeenkomstig artikel 7b.46 bemonsteren:

    • a. in de eerste 3 levensdagen; en

    • b. 2 weken voor de overgang naar de legfase of verplaatsing naar een bedrijf waar ze als leghen worden gehouden.

  • 2 De houder, bedoeld in het eerste lid, laat de monsters onderzoeken op de aanwezigheid van Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium.

Artikel 7b.45. Aanvullende monstername

  • 1 In aanvulling op punt 2.1, onderdeel a, van de bijlage bij verordening (EU) nr. 200/2012 laat de exploitant van een levensmiddelenbedrijf, bedoeld in die verordening, eendagskuikens overeenkomstig artikel 7b.46 bemonsteren bij de plaatsing van die dieren op het bedrijf en onderzoeken overeenkomstig de bijlage bij verordening (EU) nr. 200/2012.

  • 2 In aanvulling op punt 2.1 van de bijlage bij verordening (EU) nr. 517/2011 laat de exploitant van een levensmiddelenbedrijf leghennen in de 3 weken voorafgaand aan het moment waarop die dieren worden geslacht overeenkomstig die bijlage bemonsteren en onderzoeken.

Artikel 7b.46. Wijze van monstername

  • 2 De houder van eendagskuikens, bedoeld in het eerste lid, voegt de monsters, bedoeld in het eerste lid, samen tot een verzamelmonster.

  • 3 De houder van kippen als bedoeld in de artikel 7b.43, eerste lid, onderdelen b en c, neemt per koppel verspreid over de stal:

    • a. 150 monsters van blindedarmmest, dan wel, voor zover dat niet of onvoldoende aanwezig is, mest van de cloaca, en voegt steeds 25 van die monsters samen tot een verzamelmonster; of

    • b. 5 monsters overeenkomstig punt 2.2.2.1, onderdeel b, eerste drie alinea’s en onder i, van de bijlage bij verordening (EU) nr. 200/2010.

  • 4 De houder van kippen als bedoeld in artikel 7b.44, eerste lid, onderdeel b, neemt per koppel verspreid over de stal 2 monsters overeenkomstig punt 2.2.1 van de bijlage bij verordening (EU) nr. 517/2011 en laat die monsters door een laboratorium als bedoeld in artikel 7b.45, eerste lid, samenvoegen tot een verzamelmonster.

Artikel 7b.47. Onderzoek

  • 2 De monsters worden uiterlijk op de werkdag na de dag dat ze zijn genomen verzonden aan het laboratorium, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Bij aanlevering van de monsters worden in ieder geval de volgende gegevens aangeleverd:

    • a. de volgende gegevens ter identificatie van de houder van de dieren en zijn inrichting:

      • 1°. naam;

      • 2°. adres;

      • 3°. het unieke registratienummer, bedoeld in artikel 93, slot, van verordening (EU) nr. 2016/429, het unieke erkenningsnummer, bedoeld in artikel 2, onderdeel 16, van verordening (EU) nr. 2019/2035, dan wel het unieke subregistratienummer, bedoeld in artikel 5a.1, derde lid, van de Regeling houders van dieren;

    • b. gegevens ter identificatie van degene die het monster heeft genomen en ter identificatie van de dieren die zijn bemonsterd;

    • c. gegevens omtrent de monsters;

    • d. de dagtekening;

    • e. de naam en handtekening van de inzender van de monsters.

Artikel 7b.48. Monstername en onderzoek exploitant levensmiddelenbedrijf

  • 1 De exploitant van een levensmiddelenbedrijf, bedoeld in:

    • a. de bijlage, punt 2.1, onder a, bij verordening (EU) nr. 200/2012, laat de bemonstering, bedoeld in punt 2 van die bijlage uitvoeren door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair;

    • b. artikel 7b.45, tweede lid, laat de bemonstering, bedoeld in dat artikellid, uitvoeren door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair.

  • 2 De exploitant van een levensmiddelenbedrijf als bedoeld in het eerste lid, onder a, laat de monsters, bedoeld in het eerste lid, onder a, onderzoeken op de aanwezigheid van:

    • a. Salmonella enteritidis;

    • b. Salmonella typhimurium;

    • c. Salmonella hadar;

    • d. Salmonella infantis;

    • e. Salmonella virchow; en

    • f. Salmonella java.

Artikel 7b.49. Registratie uitslag onderzoek

  • 2 De houder verstrekt bij de registratie, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. bedoeld in artikel 93, slot, van verordening (EU) nr. 2016/429, het unieke erkenningsnummer, bedoeld in artikel 2, onderdeel 16, van verordening (EU) nr. 2019/2035, dan wel het unieke subregistratienummer, bedoeld in artikel 5a.1, derde lid;

    • b. laboratoriumcode, datum, tijdstip en aanduiding van de uitslag;

    • c. bedrijfstype, soort monster, datum monstername, gegevens ter identificatie van de monsternemer, stalnummer waar het monster is genomen, geboortedatum en nummer van het betreffende koppel;

    • d. datum ontvangst bij het laboratorium van het genomen monster, aanvangsdatum laboratoriumonderzoek, soort onderzoek en uitslag van het onderzoek;

    • e. indien van toepassing: serotype en gegevens over afwijking in het monster.

  • 3 Indien blijkt dat gegevens als bedoeld in het eerste en tweede lid, niet juist of volledig zijn, verstrekt de houder de gecorrigeerde gegevens.

  • 4 Geconstateerde aanwezigheid van de serotypes enteritidis, typhimurium, hadar, infantis, virchow en java wordt onverwijld door de houder aan de betrokken afnemer doorgegeven.

Artikel 7b.50. Verbod verplaatsing pluimvee

Als categorie pluimvee als bedoeld in artikel 2.76if, eerste lid, van het besluit wordt aangewezen: leghennen.

Hoofdstuk 7c. Houden van schapen voor de productie

§ 7c.1. Gezondheidsvoorschriften

Artikel 7c.1. Aanvraag en goedgekeurde fokprogramma’s verordening (EU) nr. 999/2001

  • 1 Als fokprogramma als bedoeld in artikel 6 bis van verordening (EG) nr. 999/2001 worden aangewezen de erkende fokprogramma’s van:

    • a. een ingevolge artikel 4, derde lid, van verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (‘Fokkerijverordening’) (PbEU 2016, L 171) erkende stamboekvereniging; of

    • b. een groep houders van schapen, verenigd in een organisatie met rechtspersoonlijkheid, die zich in ieder geval ten doel stelt het fokken gericht op het terugdringen van de TSE-gevoeligheid bij schapen en die niet is aangesloten bij een stamboekvereniging als bedoeld in onderdeel a.

  • 2 De minister verleent op aanvraag een erkenning als bedoeld in de aanhef van het eerste lid, indien het fokprogramma voldoet aan bijlage VII, hoofdstuk C, delen 1 en 2, van verordening (EG) nr. 999/2001 en aan artikel 7c.2.

  • 3 Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt voor 1 juni van het betreffende jaar ingediend, waarbij in ieder geval de volgende gegevens worden vermeld:

    • a. de naam van de stamboekvereniging of de organisatie, bedoeld in het eerste lid;

    • b. het aantal schapen dat bij het stamboek is geregistreerd of bij de organisatie is ingeschreven, onderscheiden naar geslacht en ras;

    • c. het betreffende fokprogramma.

Artikel 7c.2. Aanvulling certificatiesysteem

Het certificatiesysteem, bedoeld in bijlage VII, hoofdstuk C, deel 1, punt 3, bij verordening (EG) nr. 999/2001, bevat naast de gegevens, bedoeld in hoofdstuk C, deel 1, punt 2, van die bijlage:

  • a. de datum van certificering als bedoeld in hoofdstuk C, deel 1, punt 3, van die bijlage;

  • b. het laboratorium dat de genotypering, bedoeld in hoofdstuk C, deel 1, punt 5, van die bijlage heeft verricht, indien van toepassing.

Artikel 7c.3. Erkenning houders fokprogramma

  • 1 Aan houders van schapen die deelnemen aan een fokprogramma als bedoeld in artikel 6 bis van verordening (EG) nr. 999/2001 verleent de minister op aanvraag een erkenning als bedoeld in bijlage VII, hoofdstuk C, deel 4, punt 1, onderdeel a of b, bij die verordening, indien is voldaan aan de criteria van dat fokprogramma.

  • 2 Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval gegevens vermeld waaruit blijkt dat:

    • a. alle schapen in de kudde het ARR/ARR genotype hebben, indien een erkenning als bedoeld in hoofdstuk C, deel 4, punt 1, onderdeel a, van de bijlage, genoemd in het eerste lid, wordt aangevraagd;

    • b. alle nakomelingen in het jaar voorafgaande aan de aanvraag zijn verwekt door vaderdieren met het ARR/ARR genotype, indien een erkenning als bedoeld in hoofdstuk C, deel 4, punt 1, onderdeel b, van de bijlage, bedoeld in het eerste lid, wordt aangevraagd.

Artikel 7c.4. Intrekken erkenning

Indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7c.1, tweede lid respectievelijk artikel 7c.3, eerste lid, trekt de minister een erkenning als bedoeld in die artikelen in.

Artikel 7c.5. Gegevens fokprogramma

Een stamboekvereniging en een groep houders van schapen als bedoeld in artikel 7c.1, eerste lid, rapporteren jaarlijks voor 1 februari aan de minister over:

  • a. de resultaten van de genotyperingen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen rammen en ooien, en tussen dieren die de leeftijd van 1 jaar nog niet hebben bereikt en dieren die 1 jaar of ouder zijn;

  • b. de resultaten van de steekproeven, bedoeld in bijlage VII, hoofdstuk C, deel 4, punt 2, van verordening (EG) nr. 999/2001;

  • c. het aantal houders dat aan het fokprogramma deelneemt.

Hoofdstuk 7d. Voorschriften biologische productie aquacultuur en weekdieren

Artikel 7d.1. Ontheffing

Artikel 7d.2. Opkweekdoeleinden

Overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 kan de minister voor opkweekdoeleinden toestemming geven dat in een biologische productie-eenheid gebruik wordt gemaakt van maximaal 50 procent niet-biologische juvenielen overeenkomstig punt 3.1.2.1, onderdeel e, van bijlage II, deel III, van verordening (EU) 2018/848 en onder de daar opgenomen voorwaarden en beperkingen.

Hoofdstuk 8. Bedrijfsmatig houden van dieren anders dan voor landbouwdoeleinden

Artikel 8.1. Definitie

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Artikel 8.2. Verschuldigde bedragen

Voor de aanmelding, bedoeld in art. 3.8, eerste lid, van het besluit is jaarlijks een bedrag verschuldigd van € 19,00.

Artikel 8.3. Inenting hond

  • 1 Voor zover een hond in een inrichting verblijft, laat de beheerder een hond inenten tegen de volgende ziekten:

    • a. Parvovirusinfectie;

    • b. de ziekte van Carré en

    • c. Hepatitis Contagiosia Canis.

  • 2 Een hond wordt binnen 7 weken na de geboorte tegen de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde ziekten ingeënt, met dien verstande dat, in het geval van verkoop of aflevering, de hond uiterlijk 7 dagen vóór het moment van verkoop of aflevering wordt ingeënt.

  • 3 Voor zover een hond in een inrichting verblijft, laat de beheerder de inenting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en de benodigde herhalingsentingen tegen de in het eerste lid bedoelde ziekten plaatsvinden.

  • 4 Indien bij binnenkomst van een hond de vaccinatiestatus onvolledig of onbekend is, laat de beheerder de hond binnen 5 werkdagen tegen de in het eerste lid bedoelde ziekten inenten.

  • 5 Indien inenting binnen de termijnen, genoemd in het tweede en vierde lid, niet overeenstemt met de bijsluiter van het vaccin, wordt de inenting gedaan binnen de termijn die in de bijsluiter is genoemd.

Artikel 8.4. Inentingen kat

  • 1 Voor zover een kat in een inrichting verblijft, laat de beheerder een kat inenten tegen de volgende ziekten:

    • a. Panleucopenievirus en

    • b. Feline herpes- en calicivirus.

  • 2 Een kat wordt binnen 7 weken na de geboorte tegen de in het eerste lid bedoelde ziekten ingeënt, met dien verstande dat, in het geval van verkoop of aflevering, de kat uiterlijk 7 dagen vóór het moment van verkoop of aflevering wordt ingeënt.

  • 3 Voor zover de kat in een inrichting verblijft, laat de beheerder de benodigde herhalingsentingen tegen de in het eerste lid bedoelde ziekten plaatsvinden.

  • 4 Indien bij binnenkomst van een kat de vaccinatiestatus onvolledig of onbekend is, laat de beheerder de kat binnen 5 werkdagen tegen de in het eerste lid bedoelde ziekten inenten.

  • 5 Indien inenting binnen de termijnen, genoemd in het tweede en vierde lid, niet overeenstemt met de bijsluiter van het vaccin, wordt de inenting gedaan binnen de termijn die in de bijsluiter is genoemd.

Artikel 8.5. Bewijs van inenting

  • 2 Het is het eerste lid bedoelde bewijs heeft betrekking op de inentingen die overeenkomstig de artikelen 8.3 en 8.4 hebben plaatsgevonden en bevat de volgende gegevens:

    • naam en praktijkadres van de dierenarts;

    • de inentingsdatum, het herhalingsinterval en voor zover dat van toepassing is de hiervan gemotiveerde afwijkingen;

    • geslacht van het dier;

    • kleur van het dier;

    • voor zover bekend, ras van het dier;

    • voor zover bekend, geboortedatum van het dier en

    • indien aanwezig, het identificatienummer van de chip of de cijfer- en lettercode van de tatoeage.

  • 3 Met het in het eerste lid bedoelde bewijs van inenting wordt gelijkgesteld een bewijs van inenting dat ingevolge het Honden- en kattenbesluit 1999 voor desbetreffende hond of kat is afgegeven.

Artikel 8.6. Diergroepen

De volgende diergroepen, bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, van het besluit, worden onderscheiden: hond en kat, overige zoogdieren, vogels, vissen en herpeten.

Artikel 8.6a. Bewijs van vakbekwaamheid

Als bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, van het besluit wordt erkend:

Artikel 8.7. Vermelden diergroep resultatenlijst

De resultatenlijst behorend bij een diploma van het kwalificatiedossier Dierverzorging (Opleidingscode 23214), bedoeld in bijlage 3 van de Regeling vaststelling kwalificatiedossiers en opleidingsdomeinen 2016, vermeldt de diergroep, bedoeld in artikel 8.6 van deze regeling, waarvoor het onderwijs is genoten.

Artikel 8.8. Erkenning beroepskwalificaties

  • 1 De artikelen 8.8 tot en met 8.10 van deze regeling zijn van toepassing op de aanvraag van een migrerende beroepsbeoefenaar tot het verkrijgen van erkenning van beroepskwalificaties voor de toegang tot uitoefening van het gereglementeerde beroep beheerder van een inrichting als bedoeld in het besluit.

Artikel 8.9. Aanvraag erkenning beroepskwalificaties

Artikel 8.10. Proeve van bekwaamheid

Indien de aanvrager op grond van artikel 11 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties een proeve van bekwaamheid moet afleggen:

  • a. wordt de aanvrager schriftelijk geïnformeerd over de vakken waarop de proeve van bekwaamheid betrekking heeft, over de wijze waarop de proeve van bekwaamheid wordt afgenomen en over de kosten van de proeve;

  • b. wordt het resultaat van de proeve van bekwaamheid zo spoedig mogelijk meegedeeld aan de aanvrager.

Artikel 8.11. Aanpassingsstage

Indien de aanvrager op grond van artikel 11 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties een aanpassingsstage moet doorlopen, wordt de aanvrager schriftelijk medegedeeld:

  • a. de vakken waarop de aanpassingsstage betrekking heeft;

  • b. de duur van de aanpassingsstage;

  • c. in voorkomend geval de aanvullende opleiding die deel uitmaakt van de aanpassingsstage.

Artikel 8.12. Eerste dienstverrichting

Hoofdstuk 8a. Het houden en bijeenbrengen van evenhoevigen, pluimvee of in gevangenschap levende vogels voor vertoning

§ 8a.1. Tentoonstellen en keuren van runderen, schapen of geiten

Artikel 8a.1. Gegevens tentoonstelling of keuring

In aanvulling op de gegevens, bedoeld artikel 84 van verordening (EU) nr. 2016/429, verstrekt een organisator als bedoeld in artikel 4.15, derde lid, van het besluit bij de in dat artikellid bedoelde melding:

  • a. het telefoonnummer van de organisator van de tentoonstelling of keuring;

  • b. de datum en plaats van de tentoonstelling of keuring, alsmede het unieke registratienummer, bedoeld in artikel 93, slot, van verordening (EU) nr. 2016/429, of het unieke erkenningsnummer, bedoeld in artikel 2, onderdeel 16, van verordening (EU) nr. 2019/2035 dat aan de inrichting waarop de dieren worden gehouden is toegekend.

Artikel 8a.2. Vervoermiddel aan- of afvoer tentoonstelling of keuring

De houder van de runderen, schapen of geiten die worden aangevoerd op of afgevoerd van de tentoonstelling of keuring, vervoert de dieren met een vervoermiddel waarvoor krachtens de Wegenverkeerswet 1994 een kentekenbewijs of registratiebewijs is afgegeven.

Artikel 8a.3. Reiniging en ontsmetting tentoonstelling of keuring

  • 1 Eenieder die het deel van de plaats van de tentoonstelling of keuring, waar runderen, schapen of geiten verblijven, betreedt of verlaat, ontsmet zijn schoeisel door middel van voorzieningen, die duidelijk zichtbaar aanwezig zijn bij elke in- en uitgang van voornoemd deel van de plaats.

  • 2 Voordat een vervoermiddel dat geladen is met runderen, schapen of geiten, de plaats van de tentoonstelling of keuring verlaat, worden de kritische delen van het vervoermiddel gereinigd en ontsmet.

Artikel 8a.4. Gegevens tentoonstelling of keuring

  • 1 In aanvulling op de gegevens, bedoeld in artikel 102, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2016/429 en de artikelen 22 en 23 van verordening (EU) nr. 2019/2035 houdt de organisator van de tentoonstelling of keuring, de volgende gegevens bij:

    • a. indien van toepassing, de kentekens van de vervoermiddelen waarmee runderen, schapen of geiten zijn aan- of afgevoerd; en

    • b. de resultaten van het klinische onderzoek, bedoeld in artikel 4.15, vierde lid, van het besluit.

  • 2 De organisator bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, ten minste drie jaar.

§ 8a.2. Tentoonstellen, keuring en wedvluchten van pluimvee of in gevangenschap levende vogels

Artikel 8a.5. Diergezondheidsvoorschriften evenement met vogels

  • 1 Vogels als bedoeld in artikel 4.18, tweede lid, onderdeel a of b van het besluit die uit Nederland afkomstig zijn, worden slechts toegelaten tot een keuring of tentoonstelling onderscheidenlijk wedvlucht indien:

    • a. vogels van de orde Galliformes of Struthioniformes, voor zover die vogels ouder zijn dan 30 dagen, ten minste twee weken en ten hoogste vijf maanden voor het begin van de tentoonstelling of de keuring zijn gevaccineerd tegen Newcastle Disease;

    • b. postduiven ten minste twee weken voor het begin van de tentoonstelling, keuring of wedvlucht zijn gevaccineerd tegen Newcastle Disease; of

    • c. papegaaiachtigen voldoen aan de voorschriften, bedoeld in artikel 59, tweede lid, onderdelen b tot en met d, van verordening (EU) nr. 2020/688.

  • 2 De vogels, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, gaan vergezeld van een verklaring van de vaccinatie overeenkomstig bijlage 13 voor zover het postduiven betreft of bijlage 14 voor zover het andere in gevangenschap levende vogels betreft.

Artikel 8a.6. Gegevens tentoonstelling, keuring of wedvlucht

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, verstrekt degene die voornemens is postduiven voor een wedvlucht bijeen te brengen jaarlijks een overzicht van dit voornemen aan de minister.

Hoofdstuk 8b. Niet-commerciële verkeer van honden, katten en fretten

§ 8b.1. Begripsbepalingen

Artikel 8b.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk verstaan onder:

  • blanco identificatiedocument: identificatiedocument dat nog niet is voorzien van de gegevens, bedoeld in artikel 22, eerste en tweede lid, van verordening (EU) nr. 576/2013;

  • identificatiedocument: identificatiedocument als bedoeld in artikel 3, onderdeel f, van verordening (EU) nr. 576/2013;

  • transponder: transponder als bedoeld in artikel 3, onderdeel e, van verordening (EU) nr. 576/2013;

  • uitgever: uitgever van blanco identificatiedocumenten;

  • unieke alfanumerieke code: unieke alfanumerieke code als bedoeld in artikel 21, derde lid, van verordening (EU) nr. 576/2013;

  • verordening (EU) nr. 576/2013: verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003.

§ 8b.2. Uitvoering verordening (EU) nr. 576/2013

Artikel 8b.2. Gemachtigde dierenarts en punt van binnenkomst

  • 1 De gemachtigde dierenarts, bedoeld in artikel 3, onderdeel g, van verordening (EU) nr. 576/2013, is een dierenarts die is geregistreerd overeenkomstig artikel 4.3, eerste lid, van de wet.

  • 2 Het punt van binnenkomst voor reizigers, bedoeld in artikel 3, onderdeel k, van verordening (EU) nr. 576/2013, is een grenscontrolepost of douanekantoor als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene douaneregeling.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kunnen geregistreerde militaire, speur- of reddingshonden via een ander punt van binnenkomst in Nederland worden gebracht, indien:

    • a. de minister hiervoor een vergunning heeft verleend; en

    • b. de honden bij een punt van binnenkomst als bedoeld in het vijfde lid zijn onderworpen aan documenten- en identiteitscontroles als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van verordening (EU) nr. 576/2013.

§ 8b.3. Aanvullende regels ter uitvoering van verordening (EU) nr. 576/2013

Artikel 8b.3. Uitgifte van en eisen aan identificatiedocumenten

  • 1 Blanco identificatiedocumenten worden uitsluitend uitgegeven door erkende uitgevers en worden elk voorzien van een unieke alfanumerieke code die door de minister aan hen is verstrekt.

  • 2 Blanco identificatiedocumenten voldoen aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens artikel 21 van verordening (EU) nr. 576/2013.

  • 3 Bij de aanvraag tot erkenning verstrekt de uitgever aan de minister:

    • a. de naam, het adres en de vestigingsplaats van de uitgever; en

    • b. een model van de uit te geven identificatiedocumenten.

  • 4 De minister erkent een uitgever indien het model van de uit te geven blanco identificatiedocumenten, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens artikel 21 van verordening (EU) nr. 576/2013.

Artikel 8b.4. Registratie levering blanco identificatiedocumenten door erkende uitgevers

  • 1 Erkende uitgevers registreren de levering van blanco identificatiedocumenten bij de minister.

  • 2 Bij de registratie wordt vermeld:

    • a. het nummer dat de dierenarts aan wie de blanco identificatiedocumenten zijn geleverd heeft verkregen bij de registratie in het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet;

    • b. de unieke alfanumerieke codes van de uitgegeven blanco identificatiedocumenten; en

    • c. de datum waarop de blanco identificatiedocumenten zijn geleverd.

Artikel 8b.5. Schorsing van erkenning

  • 2 De uitgever wiens erkenning door de minister is geschorst verschaft de minister onverwijld een overzicht van:

    • a. de unieke alfanumerieke codes die door de minister aan de uitgever zijn verstrekt, en nog niet zijn gebruikt voor de productie van identificatiedocumenten; en

    • b. de blanco identificatiedocumenten die de uitgever reeds heeft geproduceerd of laten produceren, en nog niet heeft uitgegeven aan gemachtigde dierenartsen, onder vermelding van de unieke alfanumerieke code van de blanco identificatiedocumenten.

  • 3 De minister kan een erkenning als bedoeld in artikel 8b.3, intrekken indien de uitgever tijdens de schorsingstermijn niet voldoet aan de voorschriften, bedoeld in het tweede lid, of na afloop van de schorsingstermijn niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorschriften, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 De uitgever wiens erkenning door de minister is ingetrokken verstrekt de blanco identificatiedocumenten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onverwijld aan de minister.

Artikel 8b.6. Afgifte en registratie gegevens identificatiedocument

  • 1 In aanvulling op artikel 22, eerste en tweede lid, van verordening (EU) nr. 576/2013, vermeldt de gemachtigde dierenarts bij de afgifte van een identificatiedocument in rubriek XII van het identificatiedocument:

    • a. het land van geboorte van het dier; en

    • b. indien van toepassing, de unieke alfanumerieke code van eerder voor het dier afgegeven identificatiedocumenten.

  • 2 De termijn, bedoeld in artikel 22, derde lid, van verordening (EU) nr. 576/2013, bedraagt drie jaar.

Artikel 8b.7. Voorhanden hebben van blanco identificatiedocumenten

  • 1 Het is verboden blanco identificatiedocumenten voorhanden te hebben.

Artikel 8b.8. Verstrekking van blanco identificatiedocumenten

  • 1 Het is verboden blanco identificatiedocumenten te verstrekken aan anderen dan gemachtigde dierenartsen als bedoeld in artikel 8b.2, eerste lid.

  • 2 Indien een gemachtigde dierenarts een blanco identificatiedocument verstrekt aan een andere gemachtigde dierenarts, houdt de verstrekkende gemachtigde dierenarts een administratie bij met de naam en contactgegevens van de ontvangende gemachtigde dierenarts onder vermelding van de unieke alfanumerieke code van het verstrekte identificatiedocument.

  • 3 De administratie, bedoeld in het tweede lid, wordt ten minste drie jaar bewaard.

Artikel 8b.9. Inplanten van een transponder

Het inplanten van een transponder door een ander dan een dierenarts, bedoeld in artikel 18 van verordening (EU) nr. 576/2013, is toegestaan aan degene die beroepsmatig met een zekere regelmaat transponders inbrengt.

Hoofdstuk 8c. Verplaatsing waterdieren naar lidstaten

Artikel 8c.1. Uitvoering besluit (EU) nr. 2021/260

Het is verboden in strijd te handelen met artikel 4 van uitvoeringsbesluit (EU) nr. 2021/260 van de Commissie van 11 februari 2021 tot goedkeuring van nationale maatregelen ter beperking van het effect van bepaalde ziekten bij waterdieren overeenkomstig artikel 226, lid 3, van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Besluit 2010/221/EU van de Commissie (PbEU 2021, L 260).

Hoofdstuk 8d. Verplaatsingen van in gevangenschap levende vogels

Artikel 8d.1. Afwijking voorschriften verplaatsingen aan de Benelux-grenzen

In afwijking van artikel 126, eerste lid, aanhef en onderdeel d, in samenhang met artikel 143, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van verordening (EU) nr. 2016/429 is het toegestaan in gevangenschap levende vogels als bedoeld in voornoemde verordening zonder een diergezondheidscertificaat vanuit België in Nederland te brengen en te verplaatsen of vanuit Nederland naar België te verplaatsen indien voldaan is aan het Reglement inzake verplaatsingen van in gevangenschap levende vogels aan de intra-Benelux grenzen, opgenomen in de bijlage bij de beschikking van het Benelux Comité van Ministers van 11 december 2023, M (2023) 14.

Hoofdstuk 9. Overige bepalingen

Artikel 9.1. Sledehondensport

De uitoefening van de sledehondensport is uitsluitend toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van honden, behorend tot de volgende rassen:

  • a. Alaskan Malamute,

  • b. Eskimohond,

  • c. Groenlandse hond,

  • d. Samojeed,

  • e. Siberian husky, mits bij de honden geen pijn of letsel wordt veroorzaakt en de gezondheid of het welzijn van de honden niet wordt benadeeld.

Artikel 9.2. Toelating krachttoestel

  • 1 Als krachttoestel als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, onderdeel c, van de wet is toegelaten een krachttoestel dat voldoet aan de volgende eisen:

    • a. het toestel is te stabiliseren tegen de achterhand van een staande of liggende koe;

    • b. het toestel beschikt over een flexibele tweedelige beugel die om de achterhand van de koe past;

    • c. de bevestiging van de stang aan de beugel maakt variatie in trekrichting mogelijk;

    • d. de lengte van de stang bedraagt 1,8 tot 2 meter;

    • e. de trekkracht van de stang is tijdelijk te verminderen zonder afkoppelen of afglijden van het toestel;

    • f. het toestel is eenvoudig te reinigen en te desinfecteren, en

    • g. het toestel bevat een trekkrachtindicator.

  • 2 Het gebruik van het in het eerste lid bedoelde krachttoestel is uitsluitend toegestaan bij een niet vorderende partus bij een normale voorwaartse of achterwaartse ligging van het kalf, indien:

    • a. de koe niet eigenmachtig de geboorte kan voltooien, en

    • b. redelijkerwijs vaginale verlossing mogelijk is.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, is tot 1 januari 2025 een krachttoestel toegelaten dat voldoet aan de eisen, genoemd in onderdelen a tot en met f, indien deze is aangeschaft vóór 1 juli 2015.

Artikel 9.3. Verbodsbepaling ter uitvoering van verordening (EG) 178/2002 ten aanzien van traceerbaarheid van levensmiddelen en diervoeders

Als voorschrift als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet wordt aangewezen: artikel 18 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002, tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, voor houders van productiedieren die gehouden worden voor de voedselproductie (PbEG 2002 L 31).

Artikel 9.4. Verbodsbepalingen ter uitvoering van Fokkerijverordening (EU) 2016/1012 en gedelegeerde verordening (EU) 2017/1940

  • 1 Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen: de artikelen 8, vierde lid, 9, vierde lid, 13, eerste, tweede en derde lid, 14, eerste, tweede en derde lid, 18, eerste, tweede en derde lid, 20, eerste en tweede lid, 21, eerste, vierde en zevende lid, 23, eerste en tweede lid, 24, eerste en tweede lid, 25, 27, eerste en zesde lid, 28, tweede lid, 30, eerste, derde en vierde lid, eerste alinea, vijfde lid, eerste alinea, zesde, zevende en achtste lid, 32, eerste lid, eerste zin, en 36, eerste lid, van verordening (EU) 2016/2012.

Artikel 9.6. Alarmsysteem en alarmplan

[Toekomstige wijziging(en) op 01-07-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Een alarmsysteem, bedoeld in artikel 2.5, zesde lid, van het besluit:

    • a. heeft ten minste twee parallelle verbindingen om de houder van dieren direct te alarmeren;

    • b. functioneert onafhankelijk van netspanning; en

    • c. maakt gebruik van een bewaakte verbinding.

  • 2 Het alarmsysteem wordt maandelijks getest.

  • 3 Direct na het testen worden geregistreerd:

    • a. de datum en het tijdstip van testen;

    • b. eventuele onregelmatigheden of defecten die zijn geconstateerd; en

    • c. uitgevoerde herstelacties.

  • 4 De registraties, bedoeld in het derde lid, worden ten minste dertien maanden bewaard.

  • 5 De houder van dieren zorgt ervoor dat op het bedrijf een actueel alarmplan aanwezig is waarin een beschrijving is opgenomen van:

    • a. de methode van testen van de verschillende onderdelen van het systeem;

    • b. <gereserveerd>;

    • c. de wijze van alarmering;

    • d. de namen en telefoonnummers van de alarmopvolgers en de volgorde waarin met hen contact wordt opgenomen;

    • e. de te treffen handelingen op het moment dat een alarm afgaat; en

    • f. de contactgegevens van een elektrotechnische storingsdienst.

  • 6 De houder van dieren:

    • a. informeert de alarmopvolgers over de wijze waarop en plek waar het alarmplan wordt bewaard; en

    • b. draagt er zorg voor dat de alarmopvolgers te allen tijde toegang hebben tot het alarmplan.

Artikel 9.7. Wederzijdse erkenning

Met een alarmsysteem als bedoeld in artikel 9.6 worden gelijkgesteld alarmsystemen die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een tot een douane-unie strekkend Verdrag, dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat die partij is bij een tot een vrijhandelszone strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Hoofdstuk 10. Wijziging en intrekking van regelingen

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 23 juni 2014

De

Staatssecretaris

van Economische Zaken,

S.A.M. Dijksma

Bijlage 1. Aangewezen diersoorten en diercategorieën als bedoeld in artikel 2.1 van de Regeling houders van dieren

Tabel 1

Positieflijst huisdierenlijst

Diersoorten die zijn aangewezen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren die gehouden kunnen worden zonder toepassing van soortspecifieke houderijvoorschriften.

Wetenschappelijke naam

(Wilson & Reeder, 2005)

Nederlandse naam

Canis lupus familiaris

Huishond

Felis catus

Huiskat

Atelerix albiventris

Witbuikegel

Capra aegragus

Bezoargeit

Capra caucasica

Kaukasische toer

Capra cylindricornis

Dagestaanse toer

Capra falconeri

Schroefhoorngeit

Capra ibex

Steenbok

Capra nubiana

Nubische steenbok

Capra pyrenaica

Spaanse steenbok

Capra sibirica

Siberische steenbok

Capra walie

Waliasteenbok

Gerbillus amoenus

Dwergrenmuis

Gerbillus aquilus

Swarthy gerbil

Gerbillus cheesmani

Cheesman's gerbil

Gerbillus garamantis

Noordafrikaanse renmuis

Gerbillus gerbillus

Kleine Egyptische renmuis

Gerbillus nanus

Algerijnse gerbil

Gerbillus perpallidus

Pallid gerbil

Gerbillus pyramidum

Grote Egyptische renmuis

Lemniscomys barbarus

Zebragrasmuis

Lemniscomys bellieri

Bellier’s grasmuis

Lemniscomys griselda

Aalstreepgrasmuis

Lemniscomys hoogstraali

Hoogstraal’s grasmuis

Lemniscomys linulus

Senegal grasmuis

Lemniscomys macculus

Buffoon grasmuis

Lemniscomys mittendorfi

Mittendorf’s grasmuis

Lemniscomys rosalia

Enkelstreepgrasmuis

Lemniscomys roseveari

Rosevear’s grasmuis

Lemniscomys striatus

Gestreepte grasmuis

Lemniscomys zebra

Heuglin’s grasmuis

Macropus (Macropus) giganteus

Oostelijke grijze reuzenkangoeroe

Macropus (Notamacropus) parma

Parmawallabie

Macropus (Osphranter) robustus

Bergkangoeroe

Macropus (Notamacropus) rufogriseus

Bennettwallabie

Rattus norvegicus

Bruine rat

Mus Musculus domesticus

Tamme muis

Cavia porcellus

Cavia

Mesocricetus auratus

Goudhamster

Meriones (Pallasiomys) unguiculatus

Gerbil

Neovision vision

Nerts

Equus caballus (excluding Przewalskii)

Paard

Equus asinus asinus

Ezel

Sus scrofa (domestic form)

Varken

Capra hircus (domestic form)

Geit

Bos taurus (domestic form)

Rund

Bubalus bubalis (domestic form)

waterbuffel

Dama dama

Damhert

Cervus elaphus

Middeneuropees edelhert

Ovis aries

Schaap

Euchoreutes naso

Grootoorspringmuis

Mus (Nannomys) minutoides

Mus (Nannomys) musculoides

Mus (Nannomys) baoulei

Mus (Nannomys) haussa

Mus (Nannomys) bufo

Mus (Nannomys) indutus

Mus (Nannomys) mahomet

Mus (Nannomys) mattheyi

Mus (Nannomys) orangiae

Mus (Nannomys) oubanguii

Mus (Nannomys) setulosus

Mus (Nannomys) tenellus

Afrikaanse dwergmuis

Gerbillus dasyurus

Wagners gerbil

Tabel 2

Diersoorten die zijn aangewezen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren, die gehouden kunnen worden met toepassing van soortspecifieke houderijvoorschriften.

Wetenschappelijke naam

(Wilson & Reeder, 2005)

Nederlandse naam

Callosciurus adamsi

Ear-spot eekhoorn

Callosciurus albescens

Kloss eekhoorn

Callosciurus baluensis

Kinabalu eekhoorn

Callosciurus caniceps

Grijsbuikeekhoorn

Callosciurus finlaysonii

Finlaysonklappereekhoorn

Callosciurus inornatus

Inornate eekhoorn

Callosciurus melanogaster

Mentawai eekhoorn

Callosciurus nigrovittatus

Zwartgestreepte eekhoorn

Callosciurus notatus

Zwartneusklappereekhoorn

Callosciurus orestes

Borneo zwartgestreepte eekhoorn

Callosciurus phayrei

Phayre's eekhoorn

Callosciurus prevostii

Prevosts klapperrat

Callosciurus pygerythrus

Irrawaddy eekhoorn

Callosciurus quinquestriatus

Anderson's eekhoorn

Equus burchelli

Steppezebra

Equus ferus przewalskii

Przewalskipaard

Equus grevyi

Grévyzebra

Equus hemionus

Onager

Equus hemionus khur

Indische wilde ezel

Equus kiang

Kiang

Equus zebra

Bergzebra

Hystrix (Acanthion) brachyura

Maleis stekelvarken

Hystrix (Hystrix) africaeaustralis

Zuid-Afrikaans stekelvarken

Hystrix (Hystrix) cristata

Gewoon stekelvarken

Hystrix (Thecurus) crassispinis

Borneostekelvarken

Hystrix (Hystrix) indica

Witstaartstekelvarken

Hystrix (Acanthion) javanica

Sunda stekelvarken

Hystrix (Thecurus) pumila

Filipijns stekelvarken

Hystrix (Thecurus) sumatrae

Sumatraans stekelvarken

Macropus (Notamacropus) agilis

Zandwallabie

Macropus (Osphranter) rufus

Rode reuzenkangoeroe

Oryctolagus cuniculus (domestic form)

Konijn

Sciurus (Otosciurus) aberti

Witstaarteekhoorn

Sciurus (Tenes) anomalus

Kaukasuseekhoorn

Sciurus (Guerlinguetus) granatensis

Roodstaarteekhoorn

Sciurus (Urosciurus) igniventris

Peruaanse witnekeekhoorn

Sciurus (Sciurus) lis

Japanse eekhoorn

Sciurus (Sciurus) variegatoides

Grote gevlekte boomeekhoorn

Sciurus (Sciurus) vulgaris

Europese rode eekhoorn

Sus ahoenobarbus

Palawan zwijn

Sus barbatus

Baardzwijn

Sus bucculentus

Vietnamees wrattenzwijn

Sus cebifrons

Visayawrattenzwijn

Sus celebensis

Celebeswrattenzwijn

Sus oliveri

Oliver's wrattenzwijn

Sus philippensis

Filipijns wrattenzwijn

Sus salvanius

Dwergzwijn

Sus scrofa

Wild zwijn

Sus verrucosus

Javaans wrattenzwijn

Bijlage 2

Tabel A

Vrijstellingen als bedoeld in artikel 2.3

Categorie vrijgestelde houder

Soorten waarvoor vrijstelling geldt

a. houders van zoogdieren

De zoogdiersoorten of zoogdiercategorieën die zijn opgenomen in tabel 4

b. houders van zoogdieren

De zoogdiersoorten of zoogdiercategorieën die niet zijn opgenomen in tabel 4, mits de houder bij de minister binnen veertien dagen melding doet van het houden van het dier. De melding wordt ingediend met gebruikmaking van het daarvoor bestemde formulier en bevat ten minste het volgende:

a. het burgerservicenummer van de houder dan wel het inschrijvingsnummer in het handelsregister indien de houder een onderneming is;

b. de diersoort of diercategorie waarvoor de melding wordt gedaan.

c. exploitanten van dierentuinen

alle zoogdiersoorten

d. opvangcentra, die voldoen aan het Protocol opvang verboden diersoorten, bedreigde uitheemse diersoorten en bedreigde inheemse diersoorten:

zoogdieren van soorten ten aanzien waarvan het besluit is genomen dat zij niet worden aangewezen of waarvan de aanwijzing is ingetrokken en zoogdieren van soorten als bedoeld in bijlage IIa bij het besluit

e. houders van een instellings-vergunning als bedoeld in de artikelen 2 en 11a van de Wet op de dierproeven

proefdieren

f. degene die een of meer exemplaren zoogdiersoorten vervoert van of naar een Nederlandse zee- of luchthaven, met inbegrip van een daarmee verband houdend verblijf in Nederland van ten hoogste 4 werkdagen

alle zoogdiersoorten

g. dierenartsen in de uitoefening van hun praktijk, ten behoeve van diergeneeskundige behandeling

alle zoogdiersoorten

Tabel 3

Diersoorten die niet worden aangewezen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren

[Red: Vervallen.]

Tabel 4. Diersoorten die aantoonbaar in Nederland werden gehouden op 1 februari 2015

Geslacht

Ondergeslacht

Soort

Nederlands

Echinops

 

telfairi

Kleine egeltenrek

Hemicentetes

 

nigriceps

Zwartkoptenrek

Hemicentetes

 

semispinosus

Gestreepte tenrek

Setifer

 

setosus

Grote egeltenrek

Tenrec

 

ecaudatus

Gewone tenrek

Antilocapra

 

americana

Gaffelbok

Neotragus

 

pygmaeus

Dwergantilope

Alcelaphus

 

buselaphus

Hartenbeest

Connochaetes

 

gnou

Witstaartgnoe

Damaliscus

 

lunatus

Lierantilope

Aepyceros

 

melampus

Impala

Antidorcas

 

marsupialis

Springbok

Antilope

 

cervicapra

Indische antilope

Gazella

 

subgutturosa

Kropgazelle

Nanger

 

granti

Grantgazelle

Nanger

 

soemmerringii

Soemerringgazelle

Ourebia

 

ourebi

Oribi

Procapra

 

picticaudata

Tibetaanse gazelle

Saiga

 

tatarica

Saiga

Bison

 

bison

Bizon

Bison

 

bonasus

Wisent

Bos

 

grunniens

Jak (domestic form)

Syncerus

 

caffer

Afrikaanse buffel

Boselaphus

 

tragocamelus

Nijlgau

Taurotragus

 

derbianus

Reuzenelandantilope

Taurotragus

 

oryx

Elandantilope

Tetracerus

 

quadricornis

Vierhoornantilope

Tragelaphus

 

angasii

Nyala

Tragelaphus

 

buxtoni

Bergnyala

Tragelaphus

 

eurycerus

Bongo

Tragelaphus

 

imberbis

Kleine koedoe

Tragelaphus

 

scriptus

Bosbok

Tragelaphus

 

spekii

Sitatoenga

Tragelaphus

 

strepsiceros

Grote koedoe

Ammotragus

 

lervia

Manenschaap

Capra

 

falconeri

Schroefhoorngeit

Capra

 

ibex

Steenbok

Capra

 

nubiana

Nubische steenbok

Capra

 

pyrenaica

Spaanse steenbok

Capra

 

sibirica

Siberische steenbok

Capricornis

 

crispus

Japanse bosgems

Capricornis

 

sumatraensis

Sumatraanse bosgems

Hemitragus

 

jemlahicus

Himalayathargeit

Ovis

 

ammon

Wild schaap

Ovis

 

canadensis

Dikhoornschaap

Ovis

 

dalli

Dalls schaap

Pantholops

 

hodgsonii

Tibetaanse antilope

Pseudois

 

nayaur

Blauwschaap

Rupicapra

 

rupicapra

Gems

Addax

 

nasomaculatus

Addax

Hippotragus

 

equinus

Roanantilope

Hippotragus

 

niger

Sabelantilope

Oryx

 

beisa

Beisa

Oryx

 

dammah

Algazel

Oryx

 

gazella

Gemsbok

Oryx

 

leucoryx

Arabische oryx

Kobus

 

ellipsiprymnus

Waterbok

Redunca

 

fulvorufula

Bergrietbok

Redunca

 

redunca

Bohorrietbok

Camelus

 

bactrianus

Kameel

Camelus

 

dromedarius

Dromedaris

Lama

 

glama

Lama

Vicugna

 

pacos

Alpaca

Vicugna

 

vicugna

Vicuña

Alces

 

americanus

Amerikaanse eland

Blastocerus

 

dichotomus

Moerashert

Capreolus

 

capreolus

Ree

Odocoileus

 

hemionus

Muildierhert

Odocoileus

 

virginianus

Witstaarthert

Rangifer

 

tarandus

Rendier

Axis

 

axis

Axishert

Cervus

 

nippon

Sikahert

Elaphodus

 

cephalophus

Kuifhert

Elaphurus

 

davidianus

Pater-Davidshert

Muntiacus

 

muntjak

Indische muntjak

Hydropotes

 

inermis

Chinese waterree

Hylochoerus

 

meinertzhageni

Reuzenboszwijn

Phacochoerus

 

aethiopicus

Woestijnknobbelzwijn

Potamochoerus

 

porcus

Penseelzwijn

Sus

 

scrofa

Wild zwijn

Canis

 

adustus

Gestreepte jakhals

Canis

 

aureus

Gewone jakhals

Canis

 

mesomelas

Zadeljakhals

Nyctereutes

 

procyonoides

Wasbeerhond

Otocyon

 

megalotis

Grootoorvos

Vulpes

 

corsac

Steppevos

Vulpes

 

lagopus

Poolvos

Vulpes

 

rueppellii

Zandvos

Vulpes

 

vulpes

Vos

Vulpes

 

zerda

Woestijnvos

Felis

 

chaus

Moeraskat

Felis

 

margarita

Woestijnkat

Leptailurus

 

serval

Serval

Crossarchus

 

obscurus

Koesimanse

Cynictis

 

penicillata

Vosmangoest

Helogale

 

parvula

Dwergmangoest

Mungos

 

mungo

Zebramangoeste

Suricata

 

suricatta

Stokstaartje

Mephitis

 

mephitis

Gestreepte skunk

Aonyx

 

cinerea

Kleinklauwotter

Eira

 

barbara

Tayra

Galictis

 

vittata

Grote grison

Nasua

 

nasua

Rode neusbeer

Potos

 

flavus

Rolstaartbeer

Procyon

 

lotor

Wasbeer

Ursus

 

arctos

Bruine beer

Arctictis

 

binturong

Beermarter

Paradoxurus

 

hermaphroditus

Loewak

Civettictis

 

civetta

Afrikaanse civetkat

Genetta

 

genetta

Genetkat

Genetta

 

maculata

Roestgenet

Genetta

 

pardina

Pardin's genetkat

Genetta

 

thierryi

Hausagenet

Genetta

 

tigrina

Tijgergenet

Viverra

 

zibetha

Indische civetkat

Carollia

 

perspicillata

Brilbladneusvleermuis

Eidolon

 

helvum

Palmvleerhond

Hypsignathus

 

monstrosus

Hamerkopvleerhond

Pteropus

 

vampyrus

Kalong

Rousettus

Rousettus

aegyptiacus

Nijlroezet

Dasypus

 

novemcinctus

Negenbandgordeldier

Chaetophractus

 

vellerosus

Klein behaard gordeldier

Chaetophractus

 

villosus

Bruinbehaard gordeldier

Euphractus

 

sexcinctus

Zesbandgordeldier

Tolypeutes

 

matacus

Kogelgordeldier

Didelphis

 

albiventris

Zuidamerikaanse opossum

Monodelphis

 

domestica

Kortstaartopossum

Macropus

Macropus

fuliginosus

Westelijke grijze reuzenkangoeroe

Macropus

Macropus

giganteus

Oostelijke grijze reuzenkangoeroe

Macropus

Notamacropus

agilis

Zandwallabie

Macropus

Notamacropus

eugenii

Tammarwallabie

Macropus

Notamacropus

parma

Parmawallabie

Macropus

Notamacropus

rufogriseus

Bennettwallabie

Macropus

Osphranter

robustus

Bergkangoeroe

Macropus

Osphranter

rufus

Rode reuzenkangoeroe

Thylogale

 

thetis

Roodhalspademelon

Wallabia

 

bicolor

Moeraswallabie

Dactylopsila

 

trivirgata

Gestreepte buideleekhoorn

Petaurus

 

breviceps

Suikereekhoorn

Ailurops

 

ursinus

Beer koeskoes

Bettongia

 

lesueur

Lesueurborstelstaartkangoeroerat

Bettongia

 

penicillata

Borstelstaartkangoeroerat

Atelerix

 

albiventris

Witbuikegel

Atelerix

 

frontalis

Zuid-Afrikaanse egel

Atelerix

 

sclateri

Somalische egel

Hemiechinus

 

auritus

Grootooregel

Procavia

 

capensis

Rotsklipdas

Lepus

Eulagos

europaeus

Europese haas

Lepus

Lepus

timidus

Sneeuwhaas

Equus

 

burchellii

Steppezebra

Equus

 

hemionus

Onager

Equus

 

kiang

Kiang

Tapirus

 

terrestris

Laaglandtapir

Bradypus

 

tridactylus

Drievingerige luiaard

Choloepus

 

didactylus

Tweevingerige luiaard

Calomyscus

 

bailwardi

Turkmeense muishamster

Cavia

 

aperea

Wilde cavia

Cavia

 

magna

Moerascavia

Dolichotis

 

patagonum

Mara

Dolichotis

 

salinicola

Kleine mara

Hydrochoeris

 

hydrochaeris

Capybara

Kerodon

 

rupestris

Rotsmoko

Chinchilla

 

lanigera

Chinchilla

Lagurus

 

lagurus

Steppelemming

Lasiopodomys

 

brandtii

Steppewoelmuis

Microtus

Alexandromys

fortis

Chinese woelmuis

Microtus

Microtus

arvalis

Veldmuis

Microtus

Microtus

guentheri

Mediterrane woelmuis

Synaptomys

Mictomys

borealis

Moeras lemming

Cricetulus

 

barabensis

Chinese dwerghamster

Phloeomys

 

pallidus

Nevelrat

Phodopus

 

campbelli

Campbells dwerghamster

Phodopus

 

roborovskii

Woestijndwerghamster

Phodopus

 

sungorus

Russische dwerghamster

Peromyscus

 

eremicus

Cactusmuis

Peromyscus

 

leucopus

Witvoetmuis

Peromyscus

 

polionotus

Strandmuis

Sigmodon

Sigmodon

hispidus

Katoenrat

Dasyprocta

 

azarae

Azara’s agoeti

Dasyprocta

 

leporina

Goudhaas

Dasyprocta

 

prymnolopha

Zwartrugagoeti

Dasyprocta

 

punctata

Midden-Amerikaanse agoeti

Allactaga

Orientallactaga

sibirica

Siberische paardenspringmuis

Allactaga

Scarturus

tetradactyla

Vierteenrenmuis

Jaculus

 

jaculus

Kleine woestijnspringmuis

Jaculus

 

orientalis

Reuzenwoestijnspringmuis

Glis

 

glis

Relmuis

Graphiurus

Graphiurus

murinus

Afrikaanse dwergrelmuis

Eliomys

 

melanurus

Woestijnslaapmuis

Hystrix

Hystrix

cristata

Gewoon stekelvarken

Hystrix

Hystrix

indica

Witstaartstekelvarken

Acomys

Acomys

cahirinus

Egyptische stekelmuis

Acomys

Acomys

dimidiatus

Sinaïstekelmuis

Acomys

Acomys

russatus

Gouden stekelmuis

Acomys

Acomys

spinosissimus

Dwergstekelmuis

Dipodillus

Petteromys

dasyurus

Wagnersgerbil

Gerbillus

Gerbillus

cheesmani

Cheesman's gerbil

Gerbillus

Gerbillus

gerbillus

Kleine Egyptische renmuis

Gerbillus

Gerbillus

perpallidus

Bleke gerbil

Gerbillus

Gerbillus

pyramidum

Grote Egyptische renmuis

Gerbillus

Hendecapleura

nanus

Algerijnse gerbil

Meriones

Pallasiomys

crassus

Sundevalls gerbil

Meriones

Pallasiomys

shawi

Shawi gerbil

Meriones

Pallasiomys

tristrami

Tristam’s gerbil

Meriones

Parameriones

persicus

Perzische woestijnmuis

Pachyuromys

 

duprasi

Vetstaartgerbil

Psammomys

 

obesus

Vette zandrat

Sekeetamys

 

calurus

Pluimstaartgerbil

Taterillus

 

harringtoni

Harrington’s gerbil

Apodemus

 

sylvaticus

Bosmuis

Arvicanthis

 

neumanni

Tanzaniaanse grasrat

Arvicanthis

 

niloticus

Koesoegrasrat

Lemniscomys

 

barbarus

Zebragrasmuis

Lemniscomys

 

striatus

Gestreepte grasmuis

Mastomys

 

natalensis

Veeltepelmuis

Micromys

 

minutus

Europese dwergmuis

Mus

Nannomys

minutoides

Afrikaanse dwergmuis

Rattus

 

rattus

Zwarte rat

Rhabdomys

 

pumilio

Streepmuis

Thallomys

 

paedulcus

Acacia rat

Myocastor

 

coypus

Beverrat

Cricetomys

 

gambianus

Gambiahamsterrat

Octodon

 

degus

Degoe

Spalacopus

 

cyanus

Koeroero

Pedetes

 

capensis

Springhaas

Callosciurus

 

finlaysonii

Finlaysonklappereekhoorn

Callosciurus

 

notatus

Zwartneusklappereekhoorn

Callosciurus

 

prevostii

Driekleureekhoorn

Dremomys

 

pernyi

Perny eekhoorn

Funambulus

Prasadsciurus

pennantii

Vijfstrepige palmeekhoorn

Tamiops

 

swinhoei

Chinese gestreepte boomeekhoorn

Tamiops

 

mcclellandii

Thaise dwergstreepeekhoorn

Sciurus

Sciurus

lis

Japanse eekhoorn

Sciurus

Sciurus

variegatoides

Grote gevlekte boomeekhoorn

Sciurus

Urosciurus

igniventris

Peruaanse witnekeekhoorn

Tamiasciurus

 

hudsonicus

Hudson eekhoorn

Cynomys

Cynomys

ludovicianus

Zwartstaartprairiehond

Cynomys

Leucocrossuromys

parvidens

Utahprairiehond

Marmota

Marmota

marmota

Alpenmarmot

Sciurotamias

Sciurotamias

davidianus

Chinese rotseekhoorn

Spermophilus

Otospermophilus

variegatus

Amerikaanse rotseekhoorn

Spermophilus

Spermophilus

richardsonii

Richardsongrondeekhoorn

Tamias

Eutamias

sibiricus

Boeroendoek

Tamias

Tamias

striatus

Chipmunk

Tupaia

 

belangeri

Belangers toepaja

Tupaia

 

glis

Gewone toepaja

Suncus

 

murinus

Muskusspitsmuis

Bijlage 3. Protocol voor de visuele monitoring van voetzoollaesies aan vleeskuikens in het slachthuis als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, onderdeel a, van de Regeling houders van dieren

  • 1. Deze monitoring wordt uitgevoerd in het slachthuis waar het koppel vleeskuikens of het grootste deel ervan wordt geslacht.

  • 2. De monitoring wordt uitgevoerd door hiervoor opgeleide slachthuismedewerkers, onder toezicht van de minister.

  • 3. 100 vleeskuikens per koppel (per stal) worden beoordeeld, waarvan 50 kuikens rond de verwerking van 30% van het koppel, en 50 kuikens rond de verwerking van 60% van het koppel.

  • 4. Alleen de rechter poot van elk vleeskuiken van de steekproeven wordt beoordeeld. Hiervoor worden de te monitoren poten van de slachtlijn gehaald en verzameld.

  • 5. De medewerker baseert zijn beslissingen over de indeling van de poten in 3 categorieën (geen, matige of ernstige voetzoollaesie) op de inhoud van de daarvoor aan hem verstrekte scorekaart en stelt de totaalscore voor het koppel vast met gebruikmaking van de formule:

    aantal punten=

    (aantal dieren klasse 0)x0 + (aantal dieren klasse 1)x0,5 + (aantal dieren klasse 2)x2

  • 6. Deze gegevens worden door het slachthuis geregistreerd en doorgegeven aan de houder.

Bijlage 4. Protocol voor de monitoring van voetzoollaesies aan vleeskuikens in het slachthuis met behulp van een digitaal meetsysteem als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, onderdeel a, subonderdeel 2°, van de Regeling houders van dieren

  • 1. In het slachthuis is een rapport aanwezig van een onafhankelijke kennisinstelling of instantie, waaruit blijkt dat het digitale meetsysteem zodanig werkt dat de scores een score oplevert die vergelijkbaar is met de score van een visuele beoordeling die aan de hand van de scorekaart is uitgevoerd. In het rapport is een beschrijving door de kennisinstelling of de instantie opgenomen van de wijze waarop dit is vastgesteld.

  • 2. Het camerasysteem meet ten minste 70% van de poten van elk koppel.

  • 3. De percentages per klasse en de eindscores worden minimaal 1 keer per werkdag door het systeem opgeleverd, door het slachthuis verwerkt en aan de pluimveeveehouder doorgegeven.

  • 4. Het slachthuis treft maatregelen om het digitale meetsysteem en de daarbij gebruikte software te beschermen tegen willekeurige wijzigingen.

  • 5. Het slachthuis zorgt ervoor dat het systeem zodanig wordt onderhouden dat het goed blijft functioneren. Indien het systeem gebreken of defecten vertoont meldt het slachthuis dit aan de leverancier of de fabrikant en de betrokken pluimveehouders.

Bijlage 5. Protocol voor het monitoren van voetzoollaesies aan levende dieren op vleeskuikenbedrijven als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, onderdeel b, van de Regeling houders van dieren

  • 1. Deze monitoring wordt uitgevoerd op het bedrijf zelf, maximaal 5 dagen voordat het koppel wordt geslacht. Het betreft koppels die geëxporteerd worden en waar geen meting van voetzoollaesies plaatsvindt in het slachthuis van bestemming, of koppels die in kleine slachthuizen in Nederland worden geslacht.

  • 2. De opgeleide controleur, bedoeld in artikel 6.5 derde lid, onderdeel b, heeft in elk geval de Cursus monitoring voetzoollaesies of een gelijkwaardige cursus met goed gevolg afgesloten, en is geen werknemer van de pluimveehouder voor wie de beoordeling wordt uitgevoerd.

  • 3. Per stal worden 100 levende vleeskuikens beoordeeld, waarbij ten minste 4 steekproeven in de stal (bijvoorbeeld 4 keer 25 dieren) worden genomen, genomen op locaties verdeeld over de stal, minimaal 2 locaties tegen de muur en de overige locaties tussen voer- en drinklijnen in. Zie voorbeeld hieronder.

  • 4. De controleur maakt gebruik van extra verlichting (zoals een hoofdlamp) en van een vanghek om dubbele metingen te voorkomen. Hiervoor kan hij de kuikens merken met bv. watervaste stift (op de poot, of vleugels).

  • 5. Het schoonmaken van de poten met borstel en sop wordt afgeraden, na het afwrijven van de mest van de poot heeft men een redelijk beeld van de conditie van de poten.

  • 6. In de steekproeven wordt alleen de rechter poot van elk vleeskuiken beoordeeld.

  • 7. De controleur baseert zijn beslissingen over de indeling van de poten in 3 categorieën (geen, matige of ernstige voetzoollaesie) op de inhoud van de daarvoor aan hem verstrekte scorekaart.

  • 8. De controleur registreert het aantal vleeskuikens in de 3 categorieën (geen, matige of ernstige voetzoollaesie) en geeft dit door aan de houder, alsmede de totaalscore van het koppel.

  • 9. Deze wordt berekend met onderstaande formule: aantal punten=

    (aantal dieren klasse 0)x0 + (aantal dieren klasse 1)x0.5 + (aantal dieren klasse 2)x2

    Bijlage 253873.png

Bijlage 8. Voorzieningen reinigings- en ontsmettingsplaats als bedoeld in artikel 6.1

  • 1. Het bedrijf is voorzien van een verharde plaats die geschikt is om de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen, waarmee evenhoevigen op het bedrijf zijn aangevoerd, uit te voeren en die de gehele lengte van het vervoermiddel beslaat, in voorkomende gevallen inclusief geopende laadklep.

  • 2. De plaats is zodanig aangelegd dat water en eventueel andere vloeistoffen niet in het grond- of oppervlaktewater terecht kunnen komen. De plaats is voorzien van een zodanige afvoer dat water en eventueel andere vloeistoffen die bij de reiniging en ontsmetting worden gebruikt, niet in het grond- of oppervlaktewater terecht kunnen komen.

  • 3. Op de plaats, bedoeld onder 1, is er beschikking over voldoende water om de reiniging en ontsmetting van de vervoermiddelen uit te kunnen voeren.

  • 4. De plaats, bedoeld onder 1, kan op zodanige wijze worden verlicht dat de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen te allen tijde onbelemmerd en naar behoren kan plaatsvinden.

  • 5. Op het bedrijf zijn, in de nabijheid van de plaats bedoeld onder 1, voorzieningen aanwezig waarmee ontsmettingsmiddelen kunnen worden toegepast.

  • 6. Op het bedrijf zijn in de nabijheid van de plaats bedoeld onder 1, voldoende reinigings- en ontsmettingsmiddelen aanwezig die voor dat doel op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn toegelaten.

  • 7. Op het bedrijf is een voorziening aanwezig waar de chauffeurs van de vervoermiddelen die evenhoevigen op het bedrijf lossen hun handen kunnen wassen met warm water en zeep en kunnen drogen.

  • 8. Op het bedrijf is een voorziening aanwezig voor het reinigen van de gebruikte laarzen of worden bedrijfseigen laarzen gebruikt en zijn bedrijfsoveralls beschikbaar.

Bijlage 9. Aangewezen besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 6.3

[Vervallen per 16-11-2023]

Bijlage 10. Monsterprocedure ten behoeve van het serologisch onderzoek als bedoeld in de artikelen 7.1, eerste lid, onderdeel a, en 7.3, eerste lid

Aantal varkens in de toevoegstal onderscheidenlijk aantal op het A-bedrijf of C-bedrijf aanwezige varkens van ten minste 25 kg, of de zwaarste dieren die aanwezig zijn op een E-bedrijf:

Aantal daarvan te onderzoeken varkens

31 of meer

12

11 tot en met 30

9

7 tot en met 10

7

1 tot en met 6

alle

Bijlage 11. Eisen aan een toevoegstal als bedoeld in artikel 7.1, vierde lid

  • 1. inrichtingseisen:

    • de toevoegstal staat vrij of is inpandig;

    • de toevoegstal ligt aan de rand van het bedrijf;

    • de inpandige toevoegstal heeft dichte muren en plafonds, met uitzondering van ventilatiekanalen en een deur naar buiten en heeft geen inpandige doorgang naar andere delen van het pand;

    • de toevoegstal heeft kelders die niet in verbinding staan met de overige kelders van het bedrijf en een afzonderlijk (mechanisch) ventilatiesysteem voorzien van filterdoek voor het wegvangen van grove stofdelen in uitgaande lucht;

    • het materiaal en gereedschap dat in de toevoegstal wordt gebruikt, wordt niet elders in het bedrijf gebruikt;

    • de toevoegstal heeft een eigen omkleedruimte, die ruimtelijk gescheiden is van de centrale gang en afdelingen met varkens; en

    • de omkleedruimte is voorzien van een wasbak, laarzensets en overalls.

  • 2. managementeisen:

    • de behandelingen, de gegevens betreffende identificatie en registratie, de gegevens betreffende het vervoer en de gegevens van het serologisch onderzoek van in de toevoegstal gehuisveste varkens worden geregistreerd in een van de overige bedrijfsgegevens te onderscheiden administratie (logboek);

    • iedere verplaatsing van één of meer varkens uit of naar de toevoegstal wordt afzonderlijk geregistreerd, waarbij wordt vastgelegd op welk tijdstip welk varken wordt verplaatst;

    • in de toevoegstal wordt strikt volgens het all-in all out principe gewerkt, d.w.z. na elke ronde wordt de stal gereinigd en ontsmet;

    • een ieder die de toevoegstal betreedt, trekt vooraf in de omkleedruimte een daar aanwezige schone overall aan;

    • indien een varken gedurende het verblijf in de toevoegstal overlijdt, biedt de varkenshouder het varken overeenkomstig verordening (EU) 2019/627 aan voor sectie om te worden onderzocht op aangewezen besmettelijke dierziekten.

Bijlage 12. Te behalen waarde bij vaccinatie Newcastle disease als bedoeld in de artikelen 7b.36, 7b.37 en 7b.38

1. Vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen, kippen of kalkoenen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier, leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen

  • a. Indien het een koppel vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen, kippen of kalkoenen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier, leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen betreft dat ouder is dan 28 dagen en waarop de onderdelen b, c en d niet van toepassing zijn, wordt bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een andere test op antistoffen een positief resultaat geeft.

  • b. Indien het een koppel vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen, kippen of kalkoenen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier, leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen betreft waarbij de vaccinatie, bedoeld in artikel 2.76id, eerste lid, van het besluit, nog niet is uitgevoerd en dat ouder is dan 70 dagen, wordt bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een andere test op antistoffen een positief resultaat geeft, tenzij:

    • I. het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd, en

    • II. bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een andere test op antistoffen een positief resultaat geeft.

  • c. Indien het een koppel vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen, kippen of kalkoenen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier, leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen betreft waarbij de vaccinatie, bedoeld in artikel 2.76id, eerste lid, van het besluit, is uitgevoerd, wordt, binnen zes weken na deze vaccinatie, bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een andere test op antistoffen een positief resultaat geeft, tenzij:

    • I. het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd, en

    • II. bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een andere test op antistoffen een positief resultaat geeft.

  • d. Indien het een koppel vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen, kippen of kalkoenen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier, leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen betreft waarbij de vaccinatie, bedoeld in artikel 2.76id, eerste lid, van het besluit, is uitgevoerd, wordt, na zes weken na deze vaccinatie, bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een andere test op antistoffen een positief resultaat geeft.

2. Vleeskuikens en vleeskalkoenen

  • a. Indien het een koppel vleeskuiken of vleeskalkoenen betreft dat ouder is dan 28 dagen en waarop onderdeel b niet van toepassing is, wordt bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een andere test op antistoffen een positief resultaat geeft.

  • b. Indien het een koppel vleeskuiken of vleeskalkoenen betreft dat ouder is dan 70 dagen wordt bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een andere test op antistoffen een positief resultaat geeft, tenzij:

    • I. het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd, en

    • II. bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een andere test op antistoffen een positief resultaat geeft.

Bijlage 13. Verklaring van vaccinatie van duiven tegen Newcastle Disease als bedoeld in artikel 8a.5, tweede lid

De volgende persoon:

Naam en voorletters:

Adres, postcode, plaats, land:

verklaart dat hij/zij eigenaar/houder is van (aantal):..... postduiven. Het de volgende ringnummers:

         
         
         
         
         
         
         
         
         
         
         
         
         
         
         
         
         

Datum:......

Handtekening:...

Ondergetekende dierenarts verklaart dat bovengenoemde duiven volgens bijsluiter gevaccineerd zijn tegen paramyxovirus.

Datum

 

Entstof

 

Batch nummer

 

Vervaldatum vaccin

 
 
 
 
 

Naam, stempel en handtekening van de bevoegde dierenarts

Bijlage 14. verklaring van vaccinatie andere in gevangenschap levende vogels tegen Newcastle Disease als bedoeld in artikel 8a.5, tweede lid

De volgende persoon:

Naam en voorletters:

Wondende te: (adres, postcode, plaats):

verklaart dat hij/zij eigenaar/houder is van de volgende vogels:

Ras/soort

Aantal

Ringnummers

     
     
     
     
     
     
     
     
     
     
     
     
     

Datum:

Handtekening:

Ondergetekende persoon... (naam, voorletters), wondende te... (adres, postcode en plaats), verklaart dat:

  • hij/zij bekwaam is om de vaccinatie uit te voeren.

  • Hij/zij de bovenomschreven vogels, voor zover ouder dan 30 dagen, volgens de bijsluiter, tegen pseudeo-vogelpest heeft gevaccineerd.

Entstof

 

Batch nummer

 

Vervaldatum vaccin

 

Datum: ......

Handtekening: .....

Naar boven