Registratie-eisen en toetsingsprocedure Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie [...] Orthopedagogiek - Versie 1.1 (Juni 2010 – Juni 2014)

[Regeling vervallen per 06-02-2019.]
Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 06-02-2014 t/m 05-02-2019

Registratie-eisen en toetsingsprocedure Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek - Versie 1.1 (Juni 2010 – Juni 2014)

De kwaliteitseisen geformuleerd in het tweede lid van artikel 12 van het Besluit register deskundige in strafzaken (verder: Brdis) vormen de algemene criteria waarop de toetsing van forensische deskundigen bij het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (verder: NRGD) is gebaseerd. Het College gerechtelijk deskundigen (verder: College) formuleert voor elk deskundigheidsgebied op basis van algemene criteria nadere eisen die specifiek zijn voor het deskundigheidsgebied. Tevens specificeert het College de toetsingsprocedure voor elk deskundigheidsgebied.

Dit document geeft de professionele eisen weer waaraan forensisch psychiaters, psychologen en orthopedagogen moeten voldoen voor registratie in het NRGD op het deskundigheidsgebied Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek (verder: FPPO). Tevens verduidelijkt dit document de toetsingsprocedure.

Voor alle deskundigheidsgebieden geldt dat de beoordeling plaatsvindt op basis van informatie, waaronder documenten (zoals zaaksrapporten en bewijsstukken), in beginsel aangevuld met een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken.

A. Eisen voor registratie als forensisch psychiater, forensisch psycholoog en forensisch orthopedagoog

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

De algemene eisen van het tweede lid van artikel 12 Brdis zijn in onderstaande tekst letterlijk opgenomen (in cursief) met verwijzing naar hun respectieve aanduiding van de subleden. Bij elke algemene eis volgen de nadere, specifieke eisen voor het deskundigheidsgebied FPPO. Wanneer geen nadere specificaties zijn aangegeven, zijn de algemene eisen geformuleerd in het tweede lid van artikel 12 Brdis vooralsnog voldoende bevonden voor dat onderdeel van het artikel en zijn geen nadere eisen nodig.

Het tweede lid van artikel 12 Brdis luidt als volgt:

Een deskundige wordt op zijn aanvraag slechts als deskundige in strafzaken in het register ingeschreven wanneer hij naar het oordeel van het College:

12(2) a. (...) beschikt over voldoende kennis van en ervaring binnen het eigen1 deskundigheidsgebied waarop de aanvraag betrekking heeft.

Een aanvrager dient:

  • 1. als algemene basis2:

    • a. met goed gevolg een gedragswetenschappelijke Master/Doctoraal opleiding aan een universiteit te hebben afgerond en eveneens met goed gevolg een postacademische opleiding te hebben afgerond waarin in voldoende mate aandacht is besteed aan de diagnostiek van psychopathologie en de behandeling daarvan, zowel in theorie als praktijk. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een (eerdere) relevante registratie in het BIG-register, in het NIP-register of het NVO-register.

      of

    • b. met goed gevolg een geneeskundige Master/Doctoraal opleiding aan een universiteit te hebben afgerond en tevens psychiater te zijn.

    • c. de ontwikkelingen van de wetenschappelijke literatuur bij te houden.

  • 2. als forensische basis:

    in de afgelopen 4 jaren een minimum van 8 rapporten te hebben opgemaakt.

Toelichting:

Bij het indienen van een aanvraag moet u een zaakslijst aanleveren. Indien hierop rapporten staan vermeld die zijn opgemaakt onder supervisie dient de door u genoten supervisie te vallen onder de volgende definitie:

‘Onder supervisie verstaat het NRGD het beoordelen van andermans werk, het gezamenlijk reflecteren op het werk en het begeleiden van een gesuperviseerde in het kader van een opleiding of bijscholingstraject. Supervisor en gesuperviseerde staan hierbij in een hiërarchische verhouding tot elkaar en de supervisor is de deskundige die in ieder geval wordt benoemd. De supervisor ziet het object van onderzoek (de onderzochte) zodanig dat deze het onderzoek van de gesuperviseerde kan controleren, de conclusies daarvan kan onderschrijven en voor zijn rekening kan nemen. De supervisor ondertekent het rapport in ieder geval.’

12(2) b. (...) beschikt over voldoende kennis van en ervaring in het desbetreffende rechtsgebied en voldoende bekend is met de positie en de rol van de deskundige daarin.

Een aanvrager dient:

  • voldoende kennis van zowel het jeugd- en het meerderjarigen strafrecht te bezitten om een opdrachtgever te informeren over de reikwijdte van het eigen deskundigheidsgebied en de opdrachtgever door te verwijzen indien de eigen deskundigheid in een specifieke zaak niet geëigend is.

  • voldoende kennis van het Nederlandse recht te hebben om adequaat te functioneren als deskundige, waaronder minimaal de volgende elementen:

    • o context van het strafrecht

      • Trias Politica, onderscheid privaat-, bestuurs- en strafrecht

    • o kennis van het straf(proces)recht;

      • gerechtelijk vooronderzoek en dwangmiddelen;

      • procesfasen

      • sancties (straffen en vrijheidsbenemende maatregelen);

      • vanuit gedragskundig perspectief relevante strafuitsluitingsgronden (ontoerekeningsvatbaarheid; psychische overmacht; noodweer en noodweerexces);

      • juridische (strafrechtelijke) kaders voor behandeling van justitiabelen en de rol van de ketenpartners (reclassering, openbaar ministerie en NIFP) in de toeleiding naar zorg.

    • o voor registratie op het gebied van het jeugdstrafrecht tevens:

      • grondslagen jeugdstrafrecht

      • jeugdsanctiestelsel;

      • toepassing meerderjarigen- en jeugdstrafrecht bij respectievelijk minderjarigen en meerderjarigen (criteria en praktijk);

      • ketenpartners jeugdveld (Kinderrechter, Raad voor de Kinderbescherming, jeugdreclassering, Bureau Jeugdzorg);

      • jeugdbeschermingsrecht (OTS);

    • o kennis van het strafprocesrecht;

      • actoren in de strafrechtsketen (taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden)

      • regelgeving deskundige in het Wetboek van Strafvordering (positie en bevoegdheden opdrachtgever, rechtspositie deskundige, positie en bevoegdheden van verdachte en advocaat, vormen van tegenonderzoek, deskundigenregister in de strafrechtelijke context);

      • wettelijke besluitvormingskader van de rechter in de strafzaak (beslissingsschema art. 350 Sv), ook met het oog op de relevantie van de opdracht aan de deskundige en op de vraagstelling;

      • verloop van de strafzaak ter zitting en de positie van de deskundige in de rechtsgang;

    • o voor registratie op het gebied van het jeugdstrafrecht tevens kennis van:

      • specifieke bepalingen voor jeugdigen;

      • positie van de ouders van de jeugdige in het strafproces;

      • landelijk kader forensische diagnostiek in de jeugdzorg.

    • o kennis van de juridische context van de kwaliteitsborging deskundige en onderzoek;

      • positie en rol van ketenpartners bij de kwaliteitsborging van de rapportage;

      • wettelijk tuchtrecht, relevante onderliggende regelgeving (Wet BIG, WGBO, beroepscodes en gedragscodes), relevante jurisprudentie (rechtspositie justitiabelen, geheimhoudingplicht, zorg en rapportage, medewerking weigerende justitiabelen, ontkennende verdachten) en de doorwerking daarvan op de positie van de rapporteur

      • beroepscodes en verwante regelgeving in relatie tot de Gedragscode gerechtelijk deskundigen.

  • voldoende forensisch competent en ervaren te zijn, waaronder minimaal:

    • o inzicht in de rechtspositionele verschillen tussen hulpverlener-patiënt relatie en de relatie rapporteur-justitiabele en het vermogen naar dat inzicht te handelen.

12(2) c. (...) In staat is de opdrachtgever inzicht te bieden in de vraag of en zo ja, in hoeverre de vraagstelling van de opdrachtgever voldoende helder en onderzoekbaar is om deze vanuit zijn specifieke deskundigheid te kunnen beantwoorden.

12(2) d, e en f

  • d. (...) in staat is op basis van de vraagstelling volgens de daarvoor geldende maatstaven een onderzoeksplan op te stellen en uit te voeren;

  • e. (...) in staat is onderzoeksmaterialen en -gegevens in een forensische context volgens de daarvoor geldende maatstaven te verzamelen, vast te leggen, te interpreteren en te beoordelen;

  • f. (...) in staat is om de geldende onderzoeksmethoden in een forensische context volgens de daarvoor geldende maatstaven toe te passen.

Een aanvrager dient:

  • bekend te zijn met de kaders van het onderzoek, waaronder minimaal het volgende:

    • o bekendheid met richtlijnen voor het verrichten van forensisch onderzoek vanuit het eigen deskundigheidsgebied;

    • o bekendheid met de vigerende formats en de achtergronden daarvan, en in staat deze toe te passen in de eigen onderzoek- en rapportagepraktijk;

    • o gecertificeerd te zijn daar waar certificering bestaat voor de toepassing van bepaalde methoden en technieken;

  • algemene kennis en vaardigheden van onderzoek op bovenvermeld gebied te bezitten, waaronder minimaal het volgende:

    • o kennis van en ervaring met het effect van het verblijf in een gesloten justitiële setting op de psychische gesteldheid van de onderzochte;

    • o inzicht in de beperkingen die de strafrechtelijke vervolging en het verblijf in een justitiële inrichting met zich brengt voor de uitvoering van het gedragskundig onderzoek;

    • o in staat zijn tot exploratieve en directieve/confronterende gespreksvoering;

    • o het vermogen om binnen de forensische context, in opdracht van een derde en gegeven een relatief beperkte contactduur met de onderzochte, een werkrelatie op te bouwen en op professionele wijze af te ronden;

    • o kunnen omgaan met emotioneel belastende situaties (angst, dreiging, afkeer,(tegen-)overdracht);

    • o in staat zijn het advies te bespreken, in het bijzonder een voor de onderzochte onwelgevallig advies;

    • o het bewustzijn van de eigen veiligheid;

    • o in staat zijn tot multidisciplinaire samenwerking, dat wil zeggen met onder andere gedragsdeskundigen, juristen en reclassering.

  • te beschikken over specifieke kennis en vaardigheden gerelateerd aan de vraagstelling, waaronder minimaal het volgende:

    • o Algemeen:

      • inzicht en vermogen om vanuit de psychologische/psychiatrische diagnostiek de vertaalslag te maken naar de forensisch relevante vragen (toerekening, risicoprognose en risicomanagement; forensische zorgprognose en responsiviteit);

      • kunnen omgaan met diverse culturele achtergronden en deze relateren aan diagnostiek en advies;

      • testtheoretische kennis en kennis van de mogelijkheden en beperkingen van testmaterialen.

    • o Diagnostiek:

      • kennis van en ervaring met het diagnostisch proces in een forensische context (attributie, (dis)simulatie, interactie en de mogelijkheden en beperkingen van testmaterialen);

      • specifieke kennis van en ervaring met het beloop van in de forensische psychiatrie voorkomende ziektebeelden;

      • uitkomsten van testen kunnen interpreteren in een forensische context.

    • o Oordeelsvorming:

      • kennis van redeneer- en beslisprocessen, van determinanten van het oordeel, van processen van beïnvloeding in de oordeelsvorming en van de feilbaarheid van het menselijk oordeel.

    • o Relatie stoornis-delict:

      • in staat zijn tot uitvragen van het delict en in staat zijn tot het verwoorden van een delictanalyse;

    • o Risicotaxatie:

      • kennis en beheersing van het state of the art opstellen van een risicoprognose (klinisch gestructureerd);

      • kennis van de gangbare risicotaxatie-instrumenten alsmede het bewustzijn van de mogelijkheden en beperkingen van risicotaxatie-instrumenten;

    • o Gedragsinterventies:

      • kennis van de mogelijke zorgarrangementen voor de forensische populatie en in staat een advies te geven aangaande het type behandeling en de mate van beveiliging;

      • inzicht in de effectiviteit (of het ontbreken daarvan) van behandelingen van psychologische en psychiatrische problematiek in de forensische setting;

      • vermogen tot inschatting van de behandelresponsiviteit van betrokkene;

      • kennis van de praktijk van tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen;

      • kennis van de organisatie van de psychomedische zorg binnen een gesloten justitiële setting;

      • kennis van het proces van indicatiestelling voor de forensische zorg.

12(2) g. (...) in staat is zowel schriftelijk als mondeling over de opdracht en elk ander relevant aspect van zijn deskundigheid gemotiveerd, controleerbaar en in voor de opdrachtgever begrijpelijke bewoordingen te rapporteren.

Een aanvrager dient:

  • in staat te zijn een taalkundig correct en, ook voor niet vakgenoten, begrijpelijk en leesbaar rapport te schrijven en daarbij neutrale, niet onnodig (dis)kwalificerende formuleringen te gebruiken;

  • in staat te zijn bij de opzet en de indeling van het rapport de principes van de vigerende formats toe te passen;

  • zich bij het rapporteren steeds bewust te zijn van de reikwijdte van het rapport, zoals de beeldvorming die de rapportage van de onderzochte kan oproepen en de consequenties daarvan voor de besluitvorming van de rechter (bijvoorbeeld in de sfeer van de bewijsvoering);

  • in staat te zijn op heldere wijze voorlichting over het deskundigheidsgebied en de onderzoeksbevindingen te geven aan de gerechtelijke instantie die daarom verzoekt.

12(2) h. (...) in staat is een opdracht te voltooien binnen de daarvoor gestelde of afgesproken termijn.

12(2) i. (...) in staat is zijn werkzaamheden als deskundige onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer te verrichten.

[Zie de op de website van het NRGD gepubliceerde Gedragscode NRGD die door het College gerechtelijk deskundigen is vastgesteld.]

B. Toetsingsprocedure voor FPPO

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

Om te beoordelen of een forensisch psychiater, psycholoog of orthopedagoog voldoet aan de eisen voor het deskundigheidsgebied FPPO en in aanmerking komt voor registratie in het NRGD, schrijft het College de volgende toetsingsprocedure voor.

De beoordeling geschiedt op basis van:

  • algemene elementen als ingeleverd door de aanvrager als onderdeel van hetaanvraagpakket.

    • A. verplicht:

      • o een lijst van minimaal 8 zaaksrapporten opgemaakt in de afgelopen 4 jaar waarin door de aanvrager tenminste is aangegeven:

        • het type zaak:

          • geweld, levensdelict of een delict met bedreiging tegen het leven gericht

          • zedendelict

          • vermogensdelict

        • of het mono- of multidisciplinair onderzoek betrof

        • of overleg met ketenpartners is gepleegd

        • of aanvrager is opgetreden in de rechtzaal

      • o 3 gedetailleerde zaaksrapportages geselecteerd door het NRGD uit de lijst van minimaal 8 rapportages;

    • B. indien aanwezig:

      • o certificaat van rapporteuropleiding;

      • o bewijsstukken van registraties in relevante registers;

      • o certificaten van of autorisaties voor bepaalde methoden en technieken;

      • o bewijsstukken van collegiale feedback op gemaakte zaakrapporten;

      • o één gedetailleerd zaaksrapport naar eigen voorkeur in aanvulling op de zaaksrapporten geselecteerd door het NRGD.

  • nadere informatie zoals een onderzoek in open bronnen of andere gedetailleerde rapporten, indien dit noodzakelijk wordt geacht voor een adequate toetsing.

Aanvragers worden getoetst door een toetsingsadviescommissie van tenminste drie personen. Een toetsingsadviescommissie bestaat in beginsel uit een jurist, een psychiater en een psycholoog/orthopedagoog, met dien verstande dat bij voorkeur tenminste één vakgenoot van de desbetreffende aanvrager zitting heeft in de toetsingsadviescommissie.

  1. Het betreft hier respectievelijk Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek. ^ [1]
  2. Het College zal op termijn hieraan toevoegen dat een aanvrager op dit deskundigheidsgebied een forensisch rapporteuropleiding met goed gevolg dient te hebben afgerond. ^ [2]
Naar boven