Beleidsregel inzake aanvullende voorziening reisrecht ex artikel 11.5 Wet studiefinanciering 2000

Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 25-11-2020 t/m heden

Beleidsregel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 december 2013, nr. HO&S/558908, inzake de aanvullende voorziening reisrecht op grond van artikel 11.5 Wet studiefinanciering 2000

Hierbij bericht de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te hebben besloten onderstaand beleid door de Dienst Uitvoering Onderwijs te laten uitvoeren:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1 In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a. WSF 2000: Wet studiefinanciering 2000,

    • b. thuiswonende mbo-student: mbo-student die niet een uitwonende mbo-student is,

    • c. uitwonende mbo-student: mbo-student die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5 van de WSF 2000,

    • d. ho-student: degene die hoger onderwijs volgt, niet zijnde extraneus,

    • e. student: thuis- en uitwonende mbo-student of ho-student,

    • f. adres van de onderwijsinstelling: het adres waar de student daadwerkelijk aan het onderwijs deelneemt,

    • g. stageadres: het adres waar de student daadwerkelijk zijn stage vervult,

    • h. woonadres: adres waaronder de student in de basisregistratie personen staat ingeschreven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt onder thuiswonende, onderscheidenlijk uitwonende mbo-student eveneens verstaan de thuiswonende, onderscheidenlijk uitwonende ho-student die op grond van artikel 12.14 van de wet nog een basisbeurs ontvangt voor een thuiswonende of uitwonende ho-student.

Artikel 2. Doelgroepen

  • 1 Op verzoek van een thuiswonende mbo-student, die kan aantonen dat hij voor het verkeer tussen het woonadres en het adres van de onderwijsinstelling waarbij hij is ingeschreven of het stageadres voor het vervoer als voetganger op een pontveer per maand meer dan € 30,– moet besteden, kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het meerdere vergoeden.

  • 2 Op verzoek van een uitwonende mbo-student, die kan aantonen dat hij voor het verkeer tussen het woonadres en het stageadres voor het vervoer als voetganger op een pontveer per maand meer dan € 30,– moet besteden, kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het meerdere vergoeden.

  • 3 Op verzoek van een ho-student, die kan aantonen dat hij voor het verkeer tussen het woonadres en het adres van de onderwijsinstelling waarbij hij is ingeschreven of het stageadres voor het vervoer als voetganger op een pontveer per maand meer dan € 30,– moet besteden, kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het meerdere vergoeden.

  • 4 Op verzoek van een thuiswonende mbo-student, die kan aantonen dat hij de onderwijsinstelling, waarbij hij is ingeschreven, of het stageadres, met gebruikmaking van het openbaar vervoer niet of niet tijdig kan bereiken of met gebruikmaking van het openbaar vervoer niet meer thuis kan komen, kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een tegemoetkoming toekennen gelijk aan het bedrag, bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van de WSF 2000.

  • 5 Op verzoek van een uitwonende mbo-student, die kan aantonen dat hij het stageadres met gebruikmaking van het openbaar vervoer niet of niet tijdig kan bereiken of met gebruikmaking van het openbaar vervoer niet meer thuis kan komen, kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een tegemoetkoming toekennen gelijk aan het bedrag, bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van de WSF 2000.

  • 6 Op verzoek van een ho-student, die kan aantonen dat hij de onderwijsinstelling, waarbij hij is ingeschreven of het stageadres, met gebruikmaking van het openbaar vervoer niet of niet tijdig kan bereiken of met gebruikmaking van het openbaar vervoer niet meer thuis kan komen, kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een tegemoetkoming toekennen gelijk aan het bedrag, bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van de WSF 2000.

  • 7 Het vierde tot en met zesde lid zijn niet van toepassing indien de afstand tussen het adres van de onderwijsinstelling of het stageadres en het woonadres van de student minder dan 10 kilometer bedraagt.

Artikel 3. Reikwijdte

  • 1 De situatie waarin de student met gebruikmaking van het openbaar vervoer de onderwijsinstelling of het stageadres niet tijdig kan bereiken of niet meer thuis kan komen, moet zich ten minste twaalf dagen per maand voordoen. De situatie dat een student op één en dezelfde dag, met gebruikmaking van het openbaar vervoer, zowel het adres van de onderwijsinstelling of het stageadres niet tijdig kan bereiken dan wel niet meer tijdig kan thuiskomen, telt als één dag.

  • 2 De onderwijsinstelling of het stageadres wordt geacht niet tijdig bereikbaar te zijn, indien, conform de dienstregeling, de eerste verbinding met het openbaar vervoer voor dit verkeer te laat aanvangt, gerekend vanaf een halte die of een station dat zich bevindt binnen een aanvaardbare reisafstand van het woonadres.

  • 3 Een halte die of een station dat ligt op een afstand van maximaal 10 kilometer van het woonadres wordt geacht zich te bevinden binnen een aanvaardbare reisafstand van het woonadres.

  • 4 De stage moet een verplicht karakter hebben en de student moet geen keuze hebben gehad ten aanzien van de locatie van de stageplaats of ten aanzien van de werktijden.

Artikel 3a. Vorm aanvullende voorziening

Artikel 4. Het verzoek

De aanvullende voorziening wordt slechts verstrekt indien de student daarom schriftelijk en gemotiveerd verzoekt en onder overlegging van de benodigde bewijsstukken. Het verzoek dient binnen twee maanden na begin van de periode, waarvoor de aanvullende voorziening is bedoeld, te worden aangevraagd. Wordt het verzoek later ingediend, dan ontstaat aanspraak op de aanvullende voorziening op de eerste dag van de maand die volgt op de inzenddatum.

Artikel 4a. Overgangsrecht

Op een student die vóór de inwerkingtreding van de beleidsregel houdende wijziging van de beleidsregel inzake aanvullende voorziening reisrecht ex artikel 11.5 Wet studiefinanciering 2000 met het oog op aanpassing en verduidelijking van de systematiek reeds een aanvullende voorziening als bedoeld in artikel 2 heeft aangevraagd, blijft het door DUO uitgevoerde beleid, zoals dat luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van die beleidsregel van toepassing.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Deze beleidsregel zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Bussemaker

Naar boven