Regeling eisen praktijkexamens rijbewijscategorieën C1, E bij C1, C en E bij C

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 27 maart, nr. IENM/BSK-2012/21437, houdende vaststelling van de eisen voor de praktijkexamens voor de rijbewijscategorieën C1, E bij C1, C en E bij C (Regeling eisen praktijkexamens rijbewijscategorieën C1, E bij C1, C en E bij C)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op richtlijn nr. 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (PbEU L 403) en artikel 111, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

§ 1. Eisen voor de praktijkexamens voor de rijbewijscategorieën C1 en E bij C1

Artikel 1

De eisen waaraan de aanvrager van het praktijkexamen voor de rijbewijscategorie C1 en E bij C1 moet voldoen, zijn nader uitgewerkt in de bij deze regeling behorende bijlage Toetsmatrijs praktijkexamen C1, E bij C1, C en E bij C.

§ 2. Eisen voor de praktijkexamens voor rijbewijscategorieën C en E bij C

Artikel 2

De eisen waaraan de aanvrager van het praktijkexamen voor de rijbewijscategorie C en E bij C moet voldoen, zijn nader uitgewerkt in de bij deze regeling behorende bijlage Toetsmatrijs praktijkexamen C1, E bij C1, C en E bij C.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Bijlage bij de artikelen 1 en 2 van de Regeling eisen praktijkexamens rijbewijscategorieën C1, E bij C1, C en E bij C

Eind- en toetstermen voor het praktijkexamen rijbewijs voor categorie C1, E bij C1, C en E bij C

Categoriecode:

C1, C1E (Vrachtauto C1 praktijk, Vrachtauto C1 met aanhangwagen praktijk)

C, CE (Vrachtauto C praktijk, Vrachtauto C met aanhangwagen praktijk)

Toetsvorm:

Praktijk

Dekkingsgraad toetstermen:

100%

Cesuur:

De kandidaat moet een voldoende hebben behaald voor het examen om een bewijs van slagen te krijgen.

Geldigheid examenresultaat:

3 jaar

Bijzonderheden:

Geen

Nr

Eindtermen

1.

Rijklaar controle (8.1, 8.1.1, 8.1.2, 8.1.3, 8.1.4, 8.1.5, 8.1.6, 8.1.7 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

2.

Professioneel rijgedrag (1.3 Bijlage I, richtlijn 2003/59/EG, 8.4.1, 9.3.2 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

3.

Verkeersgedrag tijdens een rit (1.4 Bijlage I, richtlijn 2003/59/EG, 8.1.9, 8.3, 8.3.1, 8.3.2, 8.3.3, 8.3.4, 8.3.5, 8.3.6, 8.3.7, 8.3.8, 8.4.1 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

4.

Bijzondere verrichtingen (8.2, 8.2.1, 8.2.2, 8.2.3 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

5.

Voertuigbeheersing (1.4, 1.6 Bijlage I, richtlijn 2003/59/EG, 9.3.1 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

6.

Ergonomie en veiligheid (8.1.2 en 8.3.9 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

Toelichting

Eindtermen: Dit zijn de hoofdonderwerpen die in het examen voorkomen. Hierin staat 'ruim' omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Toetstermen: Dit zijn onderdelen van een eindterm. Hierin staat meer uitgebreid omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Afbakening: Dit zijn onderdelen van een toetsterm. Hier staat over welke onderwerpen vragen gesteld mogen worden in het examen. Als er geen afbakening is opgenomen, mag over die toetsterm in principe alles gevraagd worden.

Tax: Dit is de taxonomiecode van Romiszowski. Deze code geeft aan op welk niveau de vragen over een toetsterm gesteld worden.

F = Feitelijke kennis. De kandidaat kan feiten reproduceren (herkennen of herinneren).

B = Begripsmatige kennis. De kandidaat kan begrippen of principes omschrijven.

R = Reproductieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren die volgens een vastgelegde procedure verlopen.

P = Productieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren waarbij hij zijn eigen creativiteit en inzicht nodig heeft.

Eind- en toetstermen

Afbakening (indien van toepassing)

Tax

1.

Rijklaar controle (8.1, 8.1.1, 8.1.2, 8.1.3, 8.1.4, 8.1.5, 8.1.6, 8.1.7 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

   

1.1

Voertuigdocumenten controleren

De kandidaat is in staat om voor uitvoering van een rit de kentekengegevens te controleren en te vertalen naar praktisch gebruik.

R

1.2

Buitenzijde voertuig controleren

De kandidaat is in staat om steekproefsgewijs visueel verschillende controles aan de buitenzijde van het voertuig uit te voeren gericht op een veilig weggebruik.

• Algemene staat van het voertuig:

– stand van het voertuig;

– lekkages;

– controle onder het voertuig;

– schade;

– goede bevestiging van voertuigonderdelen;

– juiste stand van de stootbalk;

– carrosserie/plaatwerk;

– laaddeuren/laadkleppen (indien aanwezig);

– deursluiting;

– cabinevergrendeling.

• Bij de wielen/banden:

– staat van de banden;

– vastzitten van de wielmoeren;

– aanwezigheid van spatschermen/spatborden;

– de wielophanging en vering;

– stuurinrichting.

• Bij verlichting: goede staat en werking van de wettelijke verlichtingen/reflectie/markering.

• Bij de ruiten:

– voorruit en zijruiten (schoon, geen barst in zichtveld bestuurder);

– goede staat en werking van de ruitenwissers.

• Lading:

– laadmechanisme (indien aanwezig);

– ladingverdeling;

– controle op het vastgezet en/of afgedekt zijn van de lading.

• Koppelmechanisme (alleen bij C(1)E):

– het koppelmechanisme controleren;

– de lucht-, elektro- en ABS-verbinding controleren.

R

1.3

Vloeistoffen controleren en aanvullen

De kandidaat is in staat alle noodzakelijke brandstof- en vloeistofniveaus te controleren en kan uitleggen hoe deze eventueel aan te vullen.

R

1.4

Controle in het voertuig

De kandidaat is in staat om de noodzakelijke controles aan de binnenzijde van het voertuig uit te voeren en weet hoe om te gaan met afwijkingen:

– meetinstrumenten;

– controleapparaten;

– waarschuwingsinrichtingen.

R

1.5

Het voertuig rijklaar maken

De kandidaat is in staat om voor de uitvoering van een rit het voertuig rijklaar te maken door juist afstellen van:

– de stoel;

– de spiegels en/of aanwezige zichtsystemen;

– de veiligheidsgordel;

– de hoofdsteun;

– het stuur.

R

2.

Professioneel rijgedrag (1.3, 1.4 Bijlage I, richtlijn 2003/59/EG, 8.4.1, 9.3.2 Bijlage II, Richtlijn 2006/126/EG)

   

2.1

Professioneel rijgedrag toepassen volgens de principes van het milieu- en energiebewust rijgedrag

De kandidaat is in staat om tijdens de rit de principes van het professioneel rijgedrag toe te passen:

– starten zonder gas geven;

– wijze van accelereren en schakelen (zo vroeg mogelijk naar een hogere versnelling, rekening houdend met een zo optimaal mogelijk toerental);

– rijden met een gelijkmatige snelheid;

– voldoende afstand bewaren ten opzichte van medeweggebruikers;

– anticiperen op verkeersontwikkelingen;

– wijze van vertragen (uitrollen in de versnelling, gebruik maken van het rolvermogen van het voertuig);

– gebruik van de aanwezige hulpremsystemen.

R

3.

Verkeersgedrag tijdens een rit (1.4 Bijlage I, richtlijn 2003/59/EG, 8.1.9, 8.3, 8.3.1, 8.3.2, 8.3.3, 8.3.4, 8.3.5, 8.3.6, 8.3.7, 8.3.8, 8.4.1 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

   

3.1

Veilig verkeersgedrag

De kandidaat is in staat om tijdens een rit veilig verkeersgedrag te tonen.

• Verkeersgedrag tijdens het wegrijden

De kandidaat is in staat veilig weg te rijden na een stop in en buiten het verkeer.

• Verkeersgedrag tijdens het rijden op de weg

De kandidaat is in staat om op de weg veilig verkeersgedrag te tonen tijdens:

– het rijden op rechte weggedeelten;

– het rijden van bochten in het wegverloop;

– het naderen en passeren van kruispunten;

– het afslaan;

– het in- en uitvoegen;

– het inhalen en voorbijgaan;

– tegemoetkomen en ingehaald worden;

– het wisselen van rijstrook en andere zijdelingse verplaatsingen.

• Verkeersgedrag bij bijzondere weggedeelten (indien aanwezig)

De kandidaat is in staat om bij bijzondere weggedeelten veilig verkeersgedrag te vertonen tijdens:

– het wegrijden vanuit/inrijden van een in- en uitrit;

– het rijden op een erf;

– het naderen en oversteken van spoorwegovergangen;

– het naderen en passeren van (voetgangers)oversteekplaatsen;

– het naderen en passeren van tram- en bushaltes;

– het naderen en passeren van rotondes;

– het rijden van stijgende en/of dalende wegen over een langere afstand;

– het rijden door tunnels.

R

3.2

Algemeen verkeersgedrag

De kandidaat laat tijdens de rit zien te beschikken over een defensieve en sociale rijstijl:

– rekening houden met de belangen van medeweggebruikers;

– anticiperen op verkeersontwikkelingen;

– positieve communicatie met medeweggebruikers.

R

3.3

Kijkgedrag

De kandidaat laat tijdens de rit zien te beschikken over juist en functioneel kijkgedrag gericht op het bewust waarnemen van de verkeerssituatie:

– rondom het voertuig kijken;

– gebruik maken van aanwezige zichtsystemen (spiegels, camera’s en dergelijke);

– dichtbij kijken;

– ver weg kijken;

– aandacht voor de dode hoek.

R

3.4

Route uitzetten en rijden

De kandidaat is in staat om:

– op basis van een ritopdracht een route uit te zetten met gebruik van hulpmiddelen (navigatieapparatuur, plattegrond en/of stratenboek);

– een route te rijden met gebruik van hulpmiddelen (navigatieapparatuur, plattegrond en/of stratenboek) zodanig dat dit geen gevaar of onnodige hinder voor het overige verkeer oplevert.

R

4.

Bijzondere verrichtingen (8.2, 8.2.1, 8.2.2, 8.2.3 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

   

4.1

Bijzondere verrichtingen uitvoeren (C(1) en C(1)E)

• De kandidaat is in staat de volgende bijzondere verrichting uit te voeren:

– recht achteruitrijden;

– achteruitrijden van een (aangegeven) bocht;

– keren door middel van steken;

– het maken van een halve draai (alleen voor C(1));

– hellingproef;

– veilig parkeren bij een laadvloer/laadhelling (of iets soortgelijks) voor laden en lossen.

• De kandidaat is tijdens de bijzondere verrichting in staat rekening te houden met de verkeersveiligheid.

P/R

4.2

Bijzondere verrichtingen uitvoeren (alleen voor C(1)E)

De kandidaat is in staat om een voertuig en aanhangwagen of oplegger:

– te koppelen (hierbij dienen de voertuigen niet in het verlengde van elkaar staan);

– los te koppelen.

R

5.

Voertuigbeheersing richtlijn (1.2, 1.6 Bijlage I, richtlijn 2003/59/EG, 9.3.1 Bijlage II richtlijn 2006/126/EG)

   

5.1

Voertuigbeheersing en -bediening

• De kandidaat is in staat om tijdens de rit het voertuig correct te bedienen door juist gebruik van:

– de koppeling (niet bij automaat);

– gaspedaal;

– de rem (inclusief alternatieve remsystemen indien aanwezig);

– de versnelling (juiste versnelling bij het profiel van het wegdek/belasting van het voertuig).

• De kandidaat is in staat om tijdens de rit het voertuig correct te besturen.

• De kandidaat is in staat om tijdens de rit alle onderdelen van het dashboard en cabine te gebruiken, zonder hierbij gevaar of onnodige hinder te veroorzaken:

– verlichting;

– richtingaanwijzers;

– ruitenwissers;

– airco/verwarming;

– bestuurderondersteunende systemen;

– andere rijtechnische voorzieningen.

R

6.

Ergonomie en veiligheid (8.1.2 en 8.3.9 Bijlage II, richtlijn 2006/126/EG)

   

6.1

Ergonomie

• De kandidaat heeft tijdens de rit een juiste zit- en stuurhouding.

• De kandidaat is in staat om persoonlijke blessures te voorkomen door juist in- en uitstap gedrag.

R

6.2

Veiligheid

• De kandidaat maakt tijdens de rit gebruik van de veiligheidsgordels.

• De kandidaat is in staat de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen bij het verlaten van het voertuig ter voorkoming van ongevallen en criminaliteit.

R

Naar boven