(BI)AHOJG-criteria
Het coffeeshopbeleid voorziet in vergaande regulering: onder strikte voorwaarden wordt
de verkoop van softdrugs in coffeeshops gedoogd. De achtergrond daarvan is dat de
overheid het bezit voor eigen gebruik van cannabis, vanwege de gezondheidsrisico’s,
wil ontmoedigen en wil voorkomen dat gebruikers bij de aanschaf van cannabis in aanraking
komen met drugs met een groter gezondheidsrisico (harddrugs).
Bij de beoordeling van de vraag of tegen een coffeeshop – een bij de wet verboden
situatie – strafrechtelijkopgetreden dient te worden, gelden de volgende criteria:
A: geen affichering: dit betekent geen enkele vorm van reclame anders dan een summiere
aanduiding op de betreffende lokaliteit;
H: geen harddrugs: dit betekent dat geen harddrugs voorhanden mogen zijn en/of verkocht
worden;
O: geen overlast: onder overlast kan worden verstaan parkeeroverlast rond de coffeeshops,
geluidshinder, vervuiling en/of voor of nabij de coffeeshop rondhangende klanten;
J: geen verkoop aan jeugdigen en geen toegang voor jeugdigen tot een coffeeshop: gelet
op de toename van het cannabisgebruik onder jongeren is gekozen voor een strikte handhaving
van de leeftijdsgrens van achttien jaar;
G: geen verkoop van grote hoeveelheden per transactie: dat wil zeggen hoeveelheden
groter dan geschikt voor eigen gebruik (= 5 gram).
Onder ‘transactie’ wordt begrepen alle koop en verkoop in één coffeeshop op eenzelfde
dag met betrekking tot eenzelfde koper.
Voor coffeeshops in de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland gelden per 1 januari
2012 tevens de volgende criteria:
B: een besloten club: dit houdt in dat uitsluitend toegang kan worden verleend en
verkocht mag worden aan leden van de coffeeshop, waarbij bepaald is dat de coffeeshop
in één kalenderjaar maximaal tweeduizend lidmaatschappen mag uitgeven en dit documenteert
in de vorm van een controleerbare ledenlijst. Een coffeeshop heeft maximaal 2000 leden.
Het lidmaatschap is beperkt tot één coffeeshop;
I: geen lidmaatschap voor de coffeeshop voor anderen dan ingezetenen van Nederland
van achttien jaar of ouder.
Deze criteria gelden per 1 januari 2013 in heel Nederland.
Gemeenten kunnen aanvullende voorschriften opnemen. Gemeenten in andere delen van
Nederland dan de drie zuidelijke provincies kunnen in afstemming met de driehoek tussentijds
de nieuwe criteria voorschrijven.
Gedoogbeleid
Tegen coffeeshops die op grond van een door de gemeente afgegeven vergunning, beschikking
of verklaring worden gedoogd, zal niet strafrechtelijk worden opgetreden wegens de
verkoop van op lijst II van bij de Opiumwet vermelde hennepproducten, zolang de (BI)AHOJG- criteria worden nageleefd. Daarbij
geldt dat de coffeeshophouder gehouden is het op de naleving van de criteria uit te
oefenen toezicht te dulden en daaraan medewerking te verlenen.
Dit gedoogbeleid geldt nadrukkelijk niet voor verkoop van hennepproducten vanuit andere
bedrijfspanden als bijvoorbeeld cafés, winkels of afhaalcentra, via een koeriers-
of taxibedrijf, een 06-nummer, postorderbedrijf of vanuit woningen.
Als de gemeente – in overleg met de lokale driehoek – heeft gekozen voor de zogenoemde
nuloptie, kan zonder meer strafrechtelijk worden opgetreden tegen coffeeshops die
zich in de gemeente hebben gevestigd. Het sluiten van een dergelijk bedrijfspand of
woning is voorbehouden aan het lokale bestuur.
Hier wordt ook verwezen naar het gestelde rond artikel 13b OW, zoals hiervoor uiteengezet in de rubriek ‘pre-opsporing’.
Artikel 3b Opiumwet
De volgende twee beleidscriteria gelden ten aanzien van artikel 3b OW:
-
− Het is onwenselijk dat niet-gebruikers ongewild geconfronteerd worden met (reclame
voor) drugs. Dit betekent dat de aanpak van aanbieders die actief het publiek benaderen,
voorrang dient te hebben;
-
− Gelet op het belang dat binnen het Nederlands drugsbeleid wordt gehecht aan preventie
geldt het vorenstaande a fortiori waar het gaat om reclame-uitingen die zich richten
op kwetsbare groepen als jeugdigen. Gelet op het belang dat dient te worden gehecht
aan de uitstraling van het nationaal opsporings- en vervolgingsbeleid over onze landsgrenzen
heen, geldt dit tevens voor reclame die zich richt op buitenlandse toeristen die ons
land bezoeken.
Strafrechtelijk optreden op grond van artikel 3b OW is in ieder geval mogelijk als er sprake is van:
-
1. Het kenbaar maken van prijzen met verkooppunten door middel van elk medium (televisie,
radio, kranten, Internet, reclameborden langs de weg, posters, folders, magazines,
gidsen, tijdens manifestaties e.d.); meer dan slechts ‘beursberichten’.
-
2. Pseudomedische of -wetenschappelijke voorlichting, mits kan worden aangetoond dat
het in feite een openbaarmaking betreft, welke er kennelijk op is gericht de verkoop,
aflevering of verstrekking van drugs te bevorderen (bijvoorbeeld een in de vorm van
‘voorlichtingsfolder’ gegoten reclamefolder over softdrugs uitgegeven door en herleidbaar
tot een coffeeshop).
-
3. Overtreding van het afficheringsverbod voor gedoogde coffeeshops (reclame die meer
inhoudt dan een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit); bijvoorbeeld een
uithangbord of lichtbak aan de gevel of een poster op de ruit.