Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang en peuterspeelzalen 2012

[Regeling vervallen per 01-01-2013.]
Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2012

Beleidsregels van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 december 2011, Directie Kinderopvang, nr. KO/2011/22193, houdende werkwijze toezichthouder kinderopvang en peuterspeelzalen (Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang en peuterspeelzalen)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 1.64 en 2.22 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel 1. Definities

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. wet: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • b. toezichthouder: de toezichthouder, bedoeld in artikel 1. 61 en 2.19 van de wet;

  • c. dagopvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen;

  • d. buitenschoolse opvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat zij naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd, alsmede gedurende vrije dagen of middagen en in de schoolvakanties;

  • e. inspectierapport: het inspectierapport, bedoeld in artikel 1.63 en 2.21 van de wet;

  • f. college: college van burgemeester en wethouders;

  • g. voorziening voor gastouderopvang: opvang als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de wet;

  • h. peuterspeelzaal: voorziening als bedoeld in artikel 2.1 van de wet;

  • i. risicomodel: het door GGD Nederland ontwikkelde risicomodel voor toezicht;

  • j. voorschoolse educatie: uitvoering van een door het college van burgemeester en wethouders gesubsidieerd programma dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot een school kunnen worden toegelaten.

Paragraaf 2. Werkwijze toezichthouder

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel 2. Werkzaamheden toezichthouder

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

De werkzaamheden van de toezichthouder bestaan uit:

  • a. het beoordelen van de kwaliteit van de kinderopvang bij een kindercentrum respectievelijk van de uitvoering van de werkzaamheden van een gastouderbureau of houder van een voorziening voor gastouderopvang op basis van het verrichten van onderzoek naar de naleving van de bij of krachtens hoofdstuk 1, afdeling 3, paragrafen 2 en 3, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gegeven voorschriften en de bij de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen gegeven voorschriften alsmede ten aanzien van peuterspeelzalen het beoordelen van de naleving van de bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 2 gestelde regels;

  • b. het bij de uitoefening van de onder a bedoelde werkzaamheden voeren van overleg met betrokkenen van het betreffende kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal, met dien verstande dat bij een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, tweede en derde lid, van de wet en als bedoeld in artikel 2.20, tweede en derde lid, ten minste overleg plaatsvindt met de houder of diens vertegenwoordiger, met één of meer vertegenwoordigers van het personeel, met één of meer vertegenwoordigers van de oudercommissie met, indien aanwezig, de klachtenfunctionaris en de vertrouwensfunctionaris, en

    met vertegenwoordigers van de gemeente waar het desbetreffende kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal is gevestigd, tenzij dit naar het oordeel van de toezichthouder in verband met de kwaliteit van de kinderopvang bij het desbetreffende kindercentrum, van de desbetreffende voorziening voor gastouderopvang, van de desbetreffende peuterspeelzaal respectievelijk van de uitvoering van de werkzaamheden van het betreffende gastouderbureau niet noodzakelijk wordt geacht; en

  • c. het rapporteren over de kwaliteit van de kinderopvang bij een kindercentrum, voorziening voor gastouderopvang, peuterspeelzaal respectievelijk over de uitvoering van de werkzaamheden bij een gastouderbureau.

Artikel 3. Onderzoek voor registratie

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Voordat de toezichthouder een onderzoek verricht als bedoeld in het derde lid stelt hij vast of sprake is van kinderopvang in een kindercentrum of gastouderopvang of van een gastouderbureau in de zin van de wet dan wel van een peuterspeelzaal in de zin van de wet en of er een aanvraag is gedaan in de zin van de wet voor deze opvang respectievelijk dit peuterspeelzaalwerk.

  • 2 Indien de toezichthouder oordeelt dat geen sprake is van kinderopvang in een kindercentrum, of van gastouderopvang of van een gastouderbureau in de zin van de wet, of van een peuterspeelzaal in de zin van de wet dan informeert de toezichthouder het college.

  • 3 De toezichthouder kan in het kader van onderzoeken op grond van artikel 1.62, eerste lid en 2.20 eerste lid van de wet alle relevante feiten betrekken waaronder het niveau van naleving van wet- en regelgeving van de desbetreffende houder bij andere locaties.

Artikel 4. Onderzoek na aanvang exploitatie

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Binnen drie maanden nadat een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal in exploitatie is genomen, vindt een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, tweede lid, respectievelijk als bedoeld in artikel 2.20, tweede lid, van de wet plaats, behoudens bijzondere omstandigheden. De toezichthouder verricht een dergelijk onderzoek evenals daaropvolgende onderzoeken in beginsel onaangekondigd. Op basis van het door GGD Nederland ontwikkelde risicomodel adviseert de toezichthouder het college over de inspectieactiviteiten bij een kindercentrum of gastouderbureau.

  • 2 Indien de toezichthouder op basis van dit risicomodel minimale inspectieactiviteiten bij een kindercentrum adviseert, moeten in ieder geval de volgende thema’s beoordeeld worden bij de jaarlijkse inspectie: pedagogische praktijk, beroepskracht-kind-ratiogroepsgrootte, beroepskwalificaties, verklaringen omtrent het gedrag en het oordeel van de oudercommissie over de kwaliteit van de opvang dan wel peuterspeelzaalwerk.

  • 3 Indien sprake is van voorschoolse educatie dienen de basiskwaliteitseisen met betrekking tot voorschoolse educatie onverkort getoetst te worden.

Artikel 5. Signaleren niet-gemelde activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Indien naar het oordeel van de toezichthouder sprake is van niet-gemelde kinderopvang in een kindercentrum of niet-gemelde gastouderopvang die door tussenkomst van een gastouderbureau plaatsvindt, dan informeert de toezichthouder het college waar de niet-gemelde kinderopvang of de niet-gemelde gastouderopvang voorkomt dan wel het niet-gemelde gastouderbureau opereert. Dit geldt eveneens voor activiteiten in een niet gemelde peuterspeelzaal.

Artikel 6. Procedure ontwerprapport van onderzoek

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 2 Binnen twee weken na de ontvangst van het ontwerprapport, bedoeld in het eerste lid, wordt door de GGD-ambtenaar met de houder overleg gevoerd over de inhoud van het ontwerprapport.

  • 3 De houder krijgt in beginsel twee weken de gelegenheid zijn zienswijze over de inhoud van het ontwerprapport schriftelijk kenbaar te maken.

  • 4 De toezichthouder stelt het inspectierapport binnen twee weken na het tijdstip bedoeld in het tweede of derde lid, vast. De toezichthouder stelt het college daarvan in kennis.

Artikel 7. Inspectierapport

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Het inspectierapport met betrekking tot kindercentra en gastouderbureaus wordt opgemaakt volgens het door GGD Nederland ontwikkelde risicomodel.

  • 2 Een inspectierapport bevat:

    • a. de naam, adres, postcode en plaats van vestiging van het kindercentrum, het gastouderbureau, de peuterspeelzaal of de voorziening voor gastouderopvang waar een onderzoek is uitgevoerd, evenals de naam, adres, postcode en plaats van vestiging van de houder;

    • b. de soort voorziening die is onderzocht;

    • c. de naam en adres van de gemeente namens wie de GGD-ambtenaar een onderzoek heeft uitgevoerd;

    • d. de naam en het adres van de vestiging van de GGD waar de ambtenaar die het onderzoek heeft uitgevoerd werkzaam is;

    • e. de aanleiding voor een onderzoek;

    • f. de datum van een onderzoek;

    • g. de wijze waarop een onderzoek is uitgevoerd; en

    • h. een inhoudelijke beschouwing, waarin de conclusies logisch volgen uit de onderzoeksresultaten.

  • 3 Voorts bevat een inspectierapport zo nodig:

    • a. een opgave van de kwaliteitsvoorschriften waaraan niet of niet in voldoende mate is voldaan, waarbij wordt aangegeven welk artikel van de wet- en regelgeving het betreft, met dien verstande dat bij een onderzoek na een aanvraag als bedoeld in artikel 1.45 van de wet tevens wordt aangegeven welke voorschriften vooralsnog niet kunnen worden beoordeeld;

    • b. ingeval van afwijking van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen tevens de redenen van de houder tot afwijking daarvan; en

    • c. een advies aan het college van de gemeente waar het betreffende kindercentrum, gastouderbureau of de betreffende voorziening voor gastouderopvang is gevestigd.

  • 4 In de definitieve versie van het inspectierapport wordt in ieder geval de datum opgenomen waarop het rapport definitief is vastgesteld. Tegelijkertijd met het openbaar maken van het inspectierapport op grond van artikel 1.63, onder 5, van de wet doet de toezichthouder het inspectierapport toekomen aan de oudercommissie.

Artikel 8. Rapport aan gastouders

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

In afwijking van artikel 7 kan voor voorzieningen voor gastouderopvang worden volstaan met een rapport dat in ieder geval bevat:

  • a. naam, adres, postcode en plaats van vestiging van de houder van een voorziening voor gastouderopvang;

  • b. soort van opvang die is onderzocht;

  • c. naam en adres van de gemeente namens wie de GGD-ambtenaar een onderzoek heeft uitgevoerd;

  • d. naam en adres van de vestiging van de GGD waar de desbetreffende ambtenaar werkzaam is;

  • e. aanleiding van het onderzoek;

  • f. een beknopte weergave van de onderzoeksresultaten; en

  • g. de zienswijze van de houder van een voorziening voor gastouderopvang (indien beschikbaar).

Artikel 10. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 11. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang en peuterspeelzalen 2012.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 8 december 2011

De

Minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.G.J. Kamp

Naar boven