Ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Per 1 april 2010 is voor artikel 177a Sr de geldboetecategorie verhoogd van de vierde naar de vijfde categorie. Tegenwoordig zijn dus de artikelen 177 en 177a Sr beide gesanctioneerd met een geldboete van de vijfde categorie en is de aanwijzing
ontneming in volle omvang op deze feiten van toepassing. Het uitgangspunt is dat een
ontnemingsvordering wordt ingediend wanneer het verkregen voordeel is geschat op een
bedrag van minimaal € 500.
Voor een bedrijf dat door het betalen van steekpenningen in het buitenland bijvoorbeeld
een aanbesteding weet binnen te halen kan de winst die daardoor behaald wordt als
wederrechtelijk verkregen voordeel beschouwd worden. Artikel 36e Sr strekt immers tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde
met de schending van een wettelijk voorschrift heeft verkregen. Aan de oplegging van
de maatregel staat niet in de weg dat de veroordeelde eenzelfde voordeel had kunnen
verkrijgen zonder zodanige schending (NJ 1993, 12).
Gezien de complexiteit van deze zaken is het aan te bevelen van de expertise van het
BOOM gebruik te maken.
De aangifteplicht van art. 162 Sv
Openbare colleges, ambtenaren en zelfstandige bestuursorganen kunnen in de uitoefening
van hun functie kennis krijgen van misdrijven met de opsporing waarvan zij niet zijn
belast. Voor een aantal van die misdrijven geldt dat die openbare colleges en ambtenaren
daarvan aangifte moeten doen. Deze (bijzondere) aangifteplicht is geregeld in art. 162 Sv.
De plicht tot het doen van aangifte geldt onder meer voor de misdrijven als omschreven
in de artikelen 362, 363, 364 en 364a Sr (zie art. 162 lid 1 sub a Sv). Strikt genomen bestaat deze verplichting niet voor de omkopingsbepalingen van de
artikelen 177, 177a, 178, 178a Sr, nu art. 162 Sv daar niet expliciet naar verwijst. Echter dit betreft de actieve variant van de passieve
corruptie uit art. 362 e.v. Sr. Nu het niet vereist is voor het ontstaan van een aangifteplicht om te weten om welke
ambtenaar het in concreto gaat, laat zich de situatie moeilijk voorstellen dat er
wel kennis zou bestaan van een misdrijf als genoemd in art. 177 e.v. Sr, maar niet van art. 362 e.v. Sr.
De voorwaarde van concrete strafrechtsmacht voor de bedoelde misdrijven, die de werkingssfeer
zou beperken, wordt in artikel 162 Sv niet gesteld. Dit ligt ook niet in de rede, omdat een beoordeling hiervan niet van
de aangifteplichtige kan worden verlangd. Voor hem geldt slechts de redelijke veronderstelling
dat zich een van de bedoelde misdrijven heeft voorgedaan.
In de gedragscode BZ wordt deze verplichting nader uitgewerkt voor ambassadepersoneel.
Ambassademedewerkers die informatie krijgen over een oude of op handen zijnde omkopingszaak
waarbij Nederlanders of in Nederland gevestigde bedrijven betrokken zijn, zijn verplicht
deze informatie onverwijld te melden. Ambtenaren die in de uitoefening van hun functie
kennis krijgen van bepaalde misdrijven - waaronder de omkoping van (buitenlandse)
ambtenaren - zijn verplicht daarvan aangifte te doen. Artikel 162 geeft aan dat het alleen gaat over gevallen waarin de ambtenaar enige redelijke veronderstelling
heeft dat er sprake is van omkoping. Daarenboven moet er een verband tussen de (veronderstelde)
strafbare feiten en Nederland zijn. Wanneer er sprake is van mogelijke omkoping van
een ambtenaar door een bedrijf moet het dus gaan om een bedrijf met banden in Nederland.
Die banden kunnen overigens bestaan uit simpele zaken als: het bedrijf in kwestie
maakt bijvoorbeeld gebruik van een in Nederland gevestigde bank en/of heeft een Nederlandse
tussenpersoon. Tegen een ambtenaar die dergelijke plichten verzuimt zijn maatregelen
mogelijk.
Doel van het artikel is het bewaken van de integriteit van en vergroten van vertrouwen
in de overheid (en dus niet dat van een integer bedrijfsleven). Aangenomen mag worden dat het hierbij
geen verschil maakt of het om de Nederlandse of om een buitenlandse overheid gaat,
zeker na de uitbreiding van de strafbaarheidstelling naar omkoping van buitenlandse
ambtenaren middels art. 178a Sr.
Colleges en overheidsinstanties kunnen daarnaast zelf aanvullend beleid voeren, behelzende
dat vermoedens van dergelijke feiten als omkoping gemeld dienen te worden aan justitie,
zie bijv. interne instructies van Ministerie van Buitenlandse Zaken of het Voorschrift
informatieverstrekking Belastingdienst.
De landelijk corruptieofficier van justitie
Op het Landelijk Parket te Rotterdam is een officier van justitie aangewezen als landelijk
corruptieofficier. Deze officier heeft specialistische deskundigheid op het terrein
van de opsporing en vervolging van corruptiezaken. Hij draagt er zorg voor dat deze
specialistische kennis ook voor andere leden van het openbaar ministerie toegankelijk
is. De landelijk corruptieofficier verleent het lokale openbaar ministerie gevraagd
en ongevraagd bijstand bij de opsporing en vervolging van corruptiezaken en heeft
een coördinerende rol bij de aanpak van de door Nederlandse (recht)personen in het
buitenland gepleegde corruptie. De landelijk corruptieofficier is ook verantwoordelijk
voor projectvoorbereiding, screening van signalen, en onderzoek naar criminaliteitsbeeld,
zoals dit gebeurt door de Rijksrecherche. In voorkomende gevallen geeft hij ook zelf
leiding aan opsporingsonderzoeken naar gevallen van corruptie. Voorts heeft de landelijk
corruptie-officier een initiërende rol bij het ontwikkelen of aanpassen van nieuwe
wetgeving en relevant beleid.