Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn (RSP)

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-02-2024 t/m heden

Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn (RSP)

Deel I. Algemene bepalingen

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen voor de delen I, II en III

Artikel 1.01. Toepassingsgebied

Dit reglement is van toepassing op

  • a) schepen met een lengte van 20 m of meer;

  • b) schepen waarvan het product van L. B. T gelijk is aan een inhoud van 100 m3 of meer;

  • c) sleep- en duwboten die ervoor zijn ingericht, vaartuigen als bedoeld in de onderdelen a, b of f te slepen, te duwen of langszij vastgemaakt mee te voeren;

  • d) schepen die een toelatingscertificaat als bedoeld in het ADN-Reglement bezitten;

  • e) passagiersschepen;

  • f) drijvende werktuigen

tenzij in dit reglement anders is bepaald.

Artikel 1.02. Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

Typen vaartuigen

  • 1. ‘vaartuig’: een binnenschip, een zeeschip of een drijvend werktuig;

  • 2. ‘binnenschip’: een schip dat uitsluitend of overwegend voor de vaart op binnenwateren bestemd is;

  • 3. ‘zeeschip’: een schip dat voor de zee- of kustvaart is toegelaten en overwegend daartoe bestemd is;

  • 4. ‘motorschip’: een schip dat voor het vervoer van goederen bestemd is en door middel van zijn eigen mechanische middelen tot voortbeweging zelfstandig kan varen;

  • 5. ‘veerpont’: een schip dat een veerdienst onderhoudt waarbij de vaarweg wordt overgestoken en door de bevoegde autoriteit als veerpont wordt aangemerkt;

  • 6. ‘overheidsvaartuig’: een schip dat ter uitvoering van overheidstaken wordt ingezet;

  • 7. ‘brandweerboot’: een schip dat ter uitvoering van hulpverlening wordt ingezet;

  • 8. ‘sleepboot’: een schip dat speciaal gebouwd is om te slepen;

  • 9. ‘duwboot’: een schip dat speciaal gebouwd is voor het voortbewegen van een duwstel;

  • 10. ‘sleepschip’: een schip dat bestemd is voor het vervoer van goederen en is gebouwd om te worden gesleept, met of zonder eigen mechanische middelen tot voortbeweging waardoor slechts verplaatsingen over kleine afstanden mogelijk zijn;

  • 11. ‘duwbak’: een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen en gebouwd of in het bijzonder geschikt is om te worden geduwd, met of zonder eigen mechanische middelen tot voortbeweging, waardoor slechts verplaatsingen over kleine afstanden mogelijk zijn, wanneer het geen deel uitmaakt van een duwstel;

  • 12. ‘passagiersschip’: een schip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan 12 passagiers;

  • 13. ‘schip voor dagtochten’: een passagiersschip zonder hutten voor overnachting van passagiers;

  • 14. ‘hotelschip’: een passagiersschip met hutten voor overnachting van passagiers;

  • 15. ‘drijvend werktuig’: een drijvend bouwsel waarop zich werkinstallaties bevinden zoals kranen, baggermolens, hei-installaties, elevatoren;

  • 16. ‘pleziervaartuig’: een vaartuig dat bestemd is en aantoonbaar gebruikt wordt voor sportieve of recreatieve doeleinden en waarvan de personen aan boord voor sportieve of recreatieve doeleinden varen;

Samenstellen van vaartuigen

  • 17. ‘samenstel’: een hecht samenstel of een sleep;

  • 18. ‘hecht samenstel’ : een duwstel of een gekoppeld samenstel;

  • 19. ‘duwstel’: een hecht samenstel van vaartuigen, waarvan er ten minste één geplaatst is vóór het schip of de twee schepen met motoraandrijving die dienen voor het voortbewegen van het samenstel en worden aangeduid als ‘duwboot’ of ‘duwboten’. Hieronder wordt ook een duwstel verstaan dat is samengesteld uit een duwend en een geduwd vaartuig waarvan de koppelingen een beheerst knikken mogelijk maken;

  • 20. ‘gekoppeld samenstel’: een hecht samenstel van langszij aan elkaar vastgemaakte schepen die geen van beide vóór het motorschip geplaatst zijn dat voor het voortbewegen van het samenstel dient;

  • 21. ‘sleep’: een samenstel van één of meer vaartuigen, drijvende inrichtingen of drijvend materieel dat wordt gesleept door één of meer tot het samenstel behorende vaartuigen met motoraandrijving;

  • 22. ‘groot konvooi’: een duwstel waarbij het product van de totale lengte en totale breedte van de geduwde vaartuigen 7.000 m2 of meer bedraagt;

Scheepbouwkundige begrippen

  • 23. ‘lengte of L’: de grootste lengte van de scheepsromp in meters, gemeten zonder roer en boegspriet;

  • 24. ‘breedte of B’: de grootste breedte van de scheepsromp in meters, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (zonder schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke);

  • 25. ‘diepgang of T’: de verticale afstand in meters van het laagste punt van de scheepsromp zonder rekening te houden met de kiel of andere vaste onderdelen tot het vlak van de grootste inzinking van de scheepsromp;

Personeel

  • 26. ‘schipper’: een dekbemanningslid dat gekwalificeerd is om een vaartuig op de binnenwateren te besturen en om aan boord de algemene verantwoordelijkheid te dragen, ook voor de bemanning, de passagiers en de lading;

  • 27. ‘bemanning’: de dekbemanning en het machinekamerpersoneel;

  • 28. ‘dekbemanning’: de bemanning zonder het machinekamerpersoneel;

  • 29. ‘dekbemanningsleden’: personen die betrokken zijn bij de algemene bediening van een vaartuig dat de binnenwateren bevaart en die verschillende taken uitvoeren, zoals taken in verband met het besturen van een vaartuig, de beheersing van het vaartuig, ladingsbehandeling, stouwen, het vervoer van passagiers, scheepswerktuigbouwkundige aspecten, onderhoud en reparatie, communicatie, gezondheid, veiligheid en milieubescherming, niet zijnde personen die uitsluitend worden ingezet voor de bediening van de motoren, kranen, of elektrische en elektronische uitrusting;

  • 30. ‘minimumbemanning’: de voorgeschreven minimumbemanning overeenkomstig hoofdstuk 19 van dit reglement;

  • 31. ‘boordpersoneel’: alle aan boord van een passagiersschip werkende personen die niet tot de bemanning behoren;

  • 32. ‘veiligheidspersoneel’: het veiligheidspersoneel zoals voorgeschreven door het ADN-Reglement, de deskundige op het gebied van vloeibaar aardgas (LNG), de deskundige voor de passagiersscheepvaart, de eerstehulpverlener alsmede de persluchtmaskerdrager;

  • 33. ‘deskundige op het gebied van vloeibaar aardgas’: een persoon die gekwalificeerd is om actief te zijn bij de bunkeringsprocedure van schepen die op vloeibaar aardgas varen of om als schipper een dergelijk vaartuig te besturen;

  • 34. ‘deskundige voor de passagiersvaart’: een persoon die dienst doet aan boord van het schip en bevoegd is om aan boord van passagiersschepen maatregelen te nemen in noodsituaties;

  • 35. ‘passagier’: iedere persoon aan boord die niet tot de bemanning of tot het boordpersoneel behoort;

  • 36. ‘vaartijd’: de tijd; uitgedrukt in dagen, die dekbemanningsleden aan boord hebben doorgebracht tijdens een reis met een vaartuig op binnenwateren, met inbegrip van laad- en losactiviteiten die actieve scheepvaartoperaties vereisen;

  • 37. ‘radarvaart’: de vaart bij slecht zicht op radar;

  • 38. ‘specifiek risico’: een veiligheidsrisico als gevolg van bijzondere navigatie-omstandigheden waarvoor schippers competenties moeten hebben die verder gaan dan wat in het kader van de algemene normen voor managementcompetenties wordt verwacht;

  • 39. ‘kwalificatiecertificaat’: een krachtens dit reglement afgegeven certificaat;

  • 40. ‘kwalificatiecertificaat van de Unie’: een door een daarvoor aangewezen autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie afgegeven certificaat waarin wordt verklaard dat een persoon aan de voorschriften van Richtlijn (EU) 2017/23971 voldoet;

  • 41. ‘marifoonbedieningscertificaat’: een nationaal certificaat dat is afgegeven in overeenstemming met het radioreglement dat is gehecht aan het Internationaal Verdrag betreffende de telecommunicatie, waarbij machtiging wordt verleend voor de exploitatie van een radiocommunicatiestation op een vaartuig voor de binnenwaterwegen;

  • 42. ‘Rijnpatent’: een kwalificatiecertificaat overeenkomstig artikel 12.01 van dit reglement voor het voeren van een vaartuig;

  • 43. ‘dienstboekje’: een persoonlijk register waarin de gegevens met betrekking tot het arbeidsverleden van een bemanningslid staan genoteerd, met name de vaartijden en de gemaakte reizen;

  • 44. ‘vaartijdenboek’: een officiële registratie van de reizen die een vaartuig en zijn bemanning hebben gemaakt;

  • 45. ‘actief dienstboekje’ of ‘actief vaartijdenboek’: een dienstboekje of vaartijdenboek waarin gegevens kunnen worden geregistreerd;

  • 46. ‘competentie’: het bewezen vermogen om gebruik te maken van de door de vastgestelde normen voorgeschreven kennis en vaardigheden om de taken die nodig zijn voor het besturen van binnenvaartuigen goed uit te voeren;

  • 47. ‘managementniveau’: de mate van verantwoordelijkheid die samenhangt met het werk als schipper en waarborgt dat alle andere dekbemanningsleden alle taken bij de bediening van een vaartuig goed uitvoeren;

  • 48. ‘operationeel niveau’: de mate van verantwoordelijkheid die samenhangt met het werk als matroos, als volmatroos of als stuurman en het onder controle houden van de uitvoering van alle taken binnen het kader van diens verantwoordelijkheid, overeenkomstig passende procedures en onder leiding van een persoon die op managementniveau werkzaam is;

Overige begrippen

  • 49. ‘binnenwater’: een waterweg niet zijnde de zee die bevaarbaar is voor de in artikel 1.01 bedoelde vaartuigen;

  • 50. ‘ADN-Reglement’: het bij het Europees Verdrag over het internationale Vervoer van gevaarlijke Stoffen over Binnenwateren (ADN) gevoegde Reglement in de versie die van kracht is;

  • 51. ‘binnenschipcertificaat’: het certificaat van onderzoek voor Rijnschepen of het Uniecertificaat voor binnenschepen overeenkomstig artikel 1.04 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR);

  • 52. ‘Commissie van Deskundigen’: de nationale autoriteit die bevoegd is voor de afgifte van het certificaat van onderzoek en waarvan de samenstelling is vastgesteld in artikel 2.01 van het ROSR;

  • 53. ‘bevoegde autoriteit’: de nationale autoriteit van een Rijnoeverstaat of van België die is aangewezen om taken in overeenstemming met dit reglement uit te voeren;

  • 54. ‘autoriteit van afgifte’: de bevoegde autoriteit van een staat die het betreffende certificaat heeft afgegeven;

  • 55. ‘vloeibaar aardgas (LNG)’: aardgas dat vloeibaar is gemaakt door afkoeling tot een temperatuur van -161 °C;

  • 56. ‘ES-TRIN’: ES-TRIN als bedoeld in artikel 1.1 van de Binnenvaartregeling. Bij de toepassing van de ES-TRIN moet onder lidstaat een Rijnoeverstaat of België worden verstaan;

  • 57. ‘ES-QIN’: de Europese Standaard voor kwalificaties in de binnenvaart, editie 2019/12;

  • 58. ‘STCW-Overeenkomst’: de overeenkomst van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst (1978), in de versie die van kracht is, met inbegrip van de overgangsbepalingen van artikel VII en regeling 1/15 van de Overeenkomst, alsook de in het desbetreffende geval toepasselijke bepalingen van de STCW-Code, die van kracht is.

Artikel 1.03. Voorschriften van tijdelijke aard van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart

  • 1. De Centrale Commissie voor de Rijnvaart kan voorschriften van tijdelijke aard vaststellen met een geldigheidsduur van ten hoogste drie jaren, wanneer het noodzakelijk wordt geacht om

    • a) in dringende gevallen afwijkingen van dit reglement toe te laten dan wel

    • b) proefnemingen mogelijk te maken, waarbij de veiligheid en de vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer niet worden aangetast.

  • 2. Afwijkende voorschriften moeten verenigbaar zijn met de bepalingen van Richtlijn (EU) 2017/2397 en de op grond van deze richtlijn uitgevaardigde rechtshandelingen van de Europese Unie.

Artikel 1.04. Dienstinstructies

In het belang van een eenvoudige en uniforme toepassing van het onderhavige reglement kan de CCR dienstinstructies voor de bevoegde autoriteiten vaststellen. De bevoegde autoriteiten dienen zich aan deze dienstinstructies te houden.

Artikel 1.05. Monitoring

  • 1. Op alle activiteiten die verband houden met opleiding, competentiebeoordeling en de afgifte, verlenging, schorsing, intrekking en actualisering van kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en vaartijdenboeken, en die door of onder het gezag van de bevoegde autoriteit van de Rijnoeverstaten of België worden uitgevoerd, moet voortdurend toezicht worden gehouden door middel van een stelsel van kwaliteitsnormen, om de verwezenlijking van de doelstellingen van dit reglement te waarborgen.

  • 2. De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de opleidingsdoelstellingen en de daarmee verband houdende te bereiken competentienormen duidelijk zijn omschreven met vermelding van de niveaus van kennis en vaardigheden die overeenkomstig dit reglement moeten worden beoordeeld en geëxamineerd.

  • 3. De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de kwaliteitsnormen, met inachtneming van de beleidslijnen, systemen, controles en interne kwaliteitsbeoordelingen die zijn ingesteld ter verwezenlijking van de omschreven doelstellingen van toepassing zijn op:

    • a) de afgifte, verlenging, schorsing en intrekking van kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en vaartijdenboeken;

    • b) alle opleidingscursussen en -programma’s;

    • c) de door of onder het gezag van de Rijnoeverstaten of België afgenomen examens en de beoordelingen; en

    • d) de van opleiders en examinatoren verlangde kwalificaties en ervaring.

Artikel 1.06. Evaluatie

  • 1. De bevoegde autoriteit laat de werkzaamheden met betrekking tot de verwerving en beoordeling van competenties, alsmede het beheer van de kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en vaartijdenboeken, uiterlijk op 17 januari 2037 en vervolgens ten minste om de tien jaar door onafhankelijke instanties evalueren.

  • 2. De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de resultaten van de evaluaties van deze onafhankelijke instanties vergezeld gaan van bewijsstukken en aan de desbetreffende bevoegde autoriteiten worden voorgelegd. Indien nodig neemt de bevoegde autoriteit passende maatregelen om de bij de onafhankelijke evaluatie geconstateerde tekortkomingen te verhelpen.

Hoofdstuk 2. Register

Artikel 2.01. Opname in een digitaal register

  • 1. Elk door een bevoegde autoriteit afgegeven kwalificatiecertificaat, dienstboekje en vaartijdenboek wordt samen met de daarin vermelde gegevens opgenomen in het door die autoriteit overeenkomstig artikel 25 van Richtlijn (EU) 2017/2397 bij te houden nationale register.

  • 2. De nationale registers van de bevoegde autoriteiten worden gekoppeld aan de gegevensbank die overeenkomstig artikel 25 van Richtlijn (EU) 2017/2397 door de Commissie van de Europese Unie wordt beheerd, overeenkomstig de bepalingen van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/4733.

Deel II. Kwalificaties

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Hoofdstuk 3. Algemene bepalingen

Artikel 3.01. Beschrijving van de functies

  • 1. Leden van de dekbemanning zijn de deksman, de lichtmatroos, de matroos, de volmatroos, de stuurman en de schipper. Het machinekamerpersoneel bestaat uit de machinist.

  • 2. Andere functies zijn de deskundige voor de passagiersvaart, de deskundige op gebied van vloeibaar aardgas (LNG), de eerstehulpverlener, de persluchtmaskerdrager en het veiligheidspersoneel aan boord van schepen die gevaarlijke goederen vervoeren.

Artikel 3.02. Geldigheid van bemanningsdocumenten

  • 1. Op de Rijn zijn de kwalificatiecertificaten van de Unie, evenals de dienstboekjes en vaartijdenboeken geldig die krachtens Richtlijn (EU) 2017/2397 zijn afgegeven, alsmede de kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en vaartijdenboeken die zijn afgegeven krachtens dit reglement, waarin eisen zijn vastgelegd die identiek zijn aan die van de bovengenoemde richtlijn.

    De kwalificatie voor een functie aan boord moet te allen tijde aangetoond kunnen worden

    • a) door de schipper aan de hand van een kwalificatiecertificaat schipper voor het desbetreffende type vaartuig en de desbetreffende scheepsafmetingen of een kwalificatiecertificaat schipper van de Unie, alsmede de eventueel vereiste specifieke vergunningen;

    • b) door de overige leden van de bemanning aan de hand van een op hun naam afgegeven geldig dienstboekje dat een kwalificatiebewijs of een kwalificatiecertificaat van de Unie bevat;

    • c) door de deskundige voor de passagiersvaart en de LNG-deskundige aan de hand van een kwalificatiecertificaat of een kwalificatiecertificaat van de Unie, alsmede door de eerstehulpverlener, persluchtmaskerdrager en het veiligheidspersoneel aan boord van schepen die gevaarlijke goederen vervoeren, door een certificaat voor de specifieke activiteit.

    Afwijkend van de onderdelen b en c kunnen bemanningsleden van zeeschepen die op de Rijn varen, met uitzondering van de schipper, hun kwalificatie aantonen door een bewijs dat in overeenstemming met de STCW-Overeenkomst is afgegeven of erkend is.

  • 2. De houder van een kwalificatiecertificaat schipper mag ook als deksman, matroos, volmatroos of stuurman worden ingezet. De houder van een kwalificatiecertificaat stuurman mag ook als deksman, matroos of volmatroos worden ingezet. De houder van een kwalificatiecertificaat volmatroos mag ook als deksman of matroos worden ingezet. De houder van een kwalificatiecertificaat matroos mag ook als deksman worden ingezet.

  • 3. Op de Rijn zijn eveneens de kwalificatiecertificaten en verklaringen geldig die zijn afgegeven of die geldig zijn op grond van dit reglement en die niet onder het materiële toepassingsgebied van de Richtlijn (EU) 2017/2397 vallen.

Artikel 3.03. Duplicaat

Indien een kwalificatiecertificaat, dienstboekje of vaartijdenboek onbruikbaar is geworden, verloren is gegaan of om andere reden niet meer voorhanden is, wordt dit door de autoriteit van afgifte in het nationale register geregistreerd. De autoriteit van afgifte verstrekt op verzoek een nieuw kwalificatiecertificaat, dienstboekje of vaartijdenboek. De houder moet bij de autoriteit van afgifte het verlies aannemelijk maken. Een onbruikbaar geworden of een teruggevonden kwalificatiecertificaat, dienstboekje of vaartijdenboek, moet bij de autoriteit van afgifte worden ingeleverd of worden overgelegd om ongeldig te worden gemaakt.

Artikel 3.04. Kosten

Het examen of de afgifte van een kwalificatiecertificaat, dienstboekje of vaartijdenboek, evenals de afgifte van een duplicaat en het omruilen worden gedaan tegen een redelijke vergoeding van de kosten door de aanvrager. De hoogte van de kosten wordt door de lidstaten van de CCR overeenkomstig nationale regelingen vastgesteld.

Hoofdstuk 4. Medische geschiktheid

Artikel 4.01. Geschiktheid van bemanningsleden

  • 1. De houders van een kwalificatiecertificaat moeten medisch geschikt zijn. Dit is het geval als zij voldoen aan de voorwaarden voor de medische geschiktheid volgens de ES-QIN (Deel IV).

  • 2. De medische geschiktheid van de aanvrager moet voor de eerste afgifte van het kwalificatiecertificaat worden aangetoond door middel van een medische verklaring overeenkomstig bijlage 1, die afgegeven werd door een erkende arts en niet ouder dan drie maanden mag zijn. Indien er dan nog twijfels over de medische geschiktheid bestaan, kan de bevoegde autoriteit van de aanvrager aanvullende medische verklaringen of verklaringen van medische specialisten eisen.

  • 3. Blijkt uit de medische verklaring een definitieve of tijdelijke beperkte medische geschiktheid, dan worden de maatregelen ter vermindering van het risico en de beperkingen overeenkomstig de voorwaarden zoals bepaald in de ES-QIN (Deel IV) op het kwalificatiecertificaat vermeld.

Artikel 4.02. Regelmatige controle van de medische geschiktheid

  • 1. Alle houders van een kwalificatiecertificaat moeten hun medische geschiktheid opnieuw aantonen overeenkomstig de bepalingen van artikel 4.01, eerste en tweede lid:

    • a) om de vijf jaar vanaf het bereiken van de leeftijd van 60 jaar;

    • b) om de twee jaar vanaf het bereiken van de leeftijd van 70 jaar.

  • 2. Om een definitieve of tijdelijke beperkte medische geschiktheid die overeenkomstig artikel 4.01, derde lid, vermeld staat op het kwalificatiecertificaat te laten doorhalen, moet de houder van het kwalificatiecertificaat een medische verklaring overleggen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 4.01, tweede lid.

  • 3. De houder van het kwalificatiecertificaat overlegt een dienovereenkomstige medische verklaring aan de autoriteit van afgifte van het kwalificatiecertificaat. Hij kan de medische verklaring aan een andere bevoegde autoriteit overleggen wanneer hij een overeenkomstig dit reglement afgegeven kwalificatiecertificaat verlengt. De bevoegde autoriteit zendt de documenten door aan de autoriteit van afgifte. In geval van verlenging van een patent kan de bevoegde autoriteit een voorlopig Rijn- of sportpatent afgeven voor de periode tot de autoriteit van afgifte een besluit genomen heeft, op voorwaarde dat de vereiste medische geschiktheid is aangetoond.

Artikel 4.03. Medische geschiktheid van machinisten

In afwijking van artikel 4.01, eerste lid, tweede zin, zijn voor de houder van een kwalificatiecertificaat machinist voor het gezichtsvermogen de volgende voorwaarden voor de medische geschiktheid van toepassing:

De in de STCW Code tabel A-I/9: ‘Minimum in service eyesight standards for seafarers’ vermelde voorwaarden voor ‘All engineer officers’, behalve voor wat betreft het kleuren zien. Voor machinisten is een stoornis van het kleurenzien toegestaan.

Hoofdstuk 5. Dienstboekje en vaartijd

Artikel 5.01. Dienstboekje

  • 1. Het krachtens dit reglement afgegeven dienstboekje voor de leden van de bemanning, met uitzondering van de schipper bevat algemene gegevens, zoals het bewijs van medische geschiktheid en de kwalificatiecertificaten van de houder als bedoeld in artikel 3.02, en specifieke gegevens over de afgelegde reizen en met name gedetailleerde gegevens met betrekking tot de door de houder gemaakte vaartijd.

  • 2. Het krachtens dit reglement afgegeven dienstboekje voor de leden van de bemanning die geen schipper zijn, wordt volgens het model in de ES-QIN (Deel V, hoofdstuk 2) afgegeven. Het dienstboekje voor de schipper wordt volgens het model in de ES-QIN (Deel V, hoofdstuk 4) afgegeven.

  • 3. De bevoegde autoriteit is verantwoordelijk voor het invullen van de algemene gegevens en de afstempeling ter controle. De bevoegde autoriteit kan verlangen dat vaartijdenboeken dan wel uittreksels daarvan of andere relevante bewijsstukken getoond worden. De bevoegde autoriteit voorziet alleen ingeschreven reizen van een stempel die niet langer dan 15 maanden geleden zijn afgelegd.

  • 4. Een bemanningslid dat houder is van een kwalificatiecertificaat is slechts in het bezit van één actief dienstboekje.

  • 5. De houder overhandigt het dienstboekje aan de schipper bij de eerste indiensttreding aan boord.

  • 6. Voor de aantekening van specifieke gegevens met betrekking tot de afgelegde reizen is de schipper verantwoordelijk. De schipper

    • a) vult overeenkomstig de aanwijzingen en instructies voor het bijhouden van een dienstboekje regelmatig alle gegevens in het dienstboekje in;

    • b) bewaart het dienstboekje op een veilige plaats in het stuurhuis tot aan het einde van het dienstverband, arbeidscontract dan wel andere regeling;

    • c) geeft het dienstboekje te allen tijde meteen aan de houder terug, als deze daarom verzoekt.

Artikel 5.02. Bewijs van vaartijd en reizen op bepaalde riviergedeelten

  • 1. De vereiste vaartijd en de reizen op bepaalde riviergedeelten worden aangetoond aan de hand van een naar behoren ingevuld en afgestempeld dienstboekje.

  • 2. Als volgens de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten of van België voor de binnenwateren die niet in verbinding staan met het vaarwegennet van een andere staat, met inbegrip van wateren die geclassificeerd zijn als binnenwateren van maritieme aard, of als overeenkomstig Richtlijn (EU) 2017/2397 geen dienstboekje aanwezig hoeft te zijn, kan de vaartijd ook door een geldig, officieel document worden aangetoond dat ten minste de volgende gegevens dient te bevatten:

    • a) type, afmetingen, aantal passagiers en naam van de vaartuigen waarop de aanvrager heeft gevaren;

    • b) naam van de schipper;

    • c) tijdstip van het begin en het einde van de reizen;

    • d) de uitgeoefende functies;

    • e) de bevaren riviergedeelten (precieze aanduiding met plaatsen van vertrek en aankomst).

    Voor het overheidspatent worden de voorgeschreven reizen en vaartijd aan de hand van een verklaring aangetoond dat door de instantie waar de aanvrager bij in dienst is, wordt opgesteld.

  • 3. De vaartijd kan eveneens aan de hand van een kwalificatiecertificaat schipper zoals bedoeld in de artikelen 12.01 of 12.03 worden aangetoond voor de duur van de vaartijd die voor het verkrijgen van dit certificaat vereist was.

  • 4. De vaartijd op zee wordt door middel van een monsterboekje aangetoond. De vaartijd in de kustvaart en visserij wordt aangetoond door een geldig officieel document.

  • 5. De tijd die is doorgebracht voor het bezoeken van een schippersschool wordt door middel van het getuigschrift van de school aangetoond.

  • 6. Indien nodig worden de officiële documenten, zoals bedoeld in het tweede lid, samen met een beëdigde vertaling in de Duitse, Franse of Nederlandse taal overgelegd.

Hoofdstuk 6. Goedgekeurde opleidingsprogramma’s

Artikel 6.01. Goedkeuring van een opleidingsprogramma

  • 1. De bevoegde autoriteit mag een opleidingsprogramma alleen goedkeuren indien:

    • a) de opleidingsdoelstellingen, leerinhoud, methoden, hulpmiddelen voor kennisoverdracht, procedures, met inbegrip van, in voorkomend geval, het gebruik van simulatoren, en het cursusmateriaal naar behoren zijn gedocumenteerd en aanvragers in staat stellen om de competentienormen te bereiken;

    • b) de programma’s voor de beoordeling van de betrokken competenties worden uitgevoerd door gekwalificeerde personen met diepgaande kennis van het opleidingsprogramma;

    • c) het examen wordt afgenomen door gekwalificeerde examinatoren die vrij zijn van belangenconflicten.

  • 2. Voor de afgifte van kwalificatiecertificaten erkennen de Rijnoeverstaten en België alle diploma’s die na succesvolle afronding van de overeenkomstig het eerste lid door andere landen op grond van dit reglement of Richtlijn (EU) 2017/2397 goedgekeurde opleidingsprogramma’s werden afgegeven.

  • 3. De bevoegde autoriteiten stellen de CCR op de hoogte van elk besluit over de goedkeuring van een opleidingsprogramma of over de intrekking of opschorting van de goedkeuring.

    De lijst van goedgekeurde opleidingsprogramma’s wordt door de CCR op de website geplaatst.

  • 4. De goedkeuring wordt verleend voor onbepaalde tijd. Na tien jaar moet de organisator van het opleidingsprogramma aan de bevoegde autoriteit schriftelijke stukken overleggen waaruit blijkt dat het opleidingsprogramma nog steeds voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden.

  • 5. Indien een opleidingsprogramma niet meer aan de voorwaarden van het eerste lid voldoet, wordt de goedkeuring onverwijld door de bevoegde autoriteit ingetrokken of opgeschort. Diploma’s die zijn uitgereikt na de intrekking of opschorting worden niet meer door de bevoegde autoriteit voor de afgifte van een kwalificatiecertificaat in aanmerking genomen.

Hoofdstuk 7. Toelating tot en procedure van het administratief examen

Artikel 7.01. Toelating tot het administratief examen

  • 1. Een kandidaat voor een administratief examen wordt toegelaten tot het examen wanneer het aanvraagdossier volledig is, overeenkomstig de van toepassing zijnde vereisten.

  • 2. Indien uit de medische verklaring slechts een beperkte medische geschiktheid blijkt, kan de kandidaat toch tot het examen worden toegelaten. Een afwijzing van de aanvraag is met redenen omkleed.

Artikel 7.02. Inhoud van het administratief examen

  • 1. De kandidaat moet tijdens het examen voor de examencommissie aantonen dat hij beschikt over voldoende kennis en vaardigheden; deze competenties worden aangetoond door een examen dat bestaat uit een theoretisch en een praktisch deel.

  • 2. Indien het examen niet wordt gehaald, worden de redenen aan de kandidaat meegedeeld. De examencommissie kan aan het opnieuw deelnemen aan een examen vereisten of voorwaarden verbinden dan wel bepaalde vrijstellingen verlenen.

Artikel 7.03. Examencommissie voor het administratief examen

  • 1. De bevoegde autoriteit benoemt één of meer examencommissies voor het afnemen van het administratief examen. Iedere examencommissie bestaat uit een voorzitter die vertegenwoordiger is van de bevoegde autoriteit, en ten minste twee examinatoren die voldoende ter zake kundig zijn.

  • 2. De examencommissies voor mondelinge of praktijkexamens ten behoeve van kwalificatiecertificaten als bedoeld in dit reglement zijn zodanig samengesteld dat ten minste één examinator houder is van de dienovereenkomstige kwalificatie.

  • 3. Gedurende schriftelijke of aan een computer afgelegde examens kunnen de examinatoren vervangen worden door één of meerdere bevoegde supervisoren.

Hoofdstuk 8. Controle en intrekking van kwalificatiecertificaten

Artikel 8.01. Opschorting van de geldigheid van het kwalificatiecertificaat

  • 1. De bevoegde autoriteit kan de geldigheid van een kwalificatiecertificaat omwille van de veiligheid of de openbare orde voor een bepaalde termijn opschorten.

  • 2. Indien er feiten zijn die twijfel over de medische geschiktheid van de houder van het kwalificatiecertificaat rechtvaardigen, kan de bevoegde autoriteit, de werkgever of de schipper om de geschiktheid van een bemanningslid vast te kunnen stellen een recente verklaring voor de desbetreffende medische geschiktheid verlangen, alsook het overleggen van aanvullende medische verklaringen van specialisten. De houder hoeft alleen zelf op te komen voor de kosten als de objectieve aanknopingspunten worden bevestigd. Indien deze verklaringen niet binnen de door de bevoegde autoriteit gestelde termijn worden overgelegd, wordt de geldigheid van het kwalificatiecertificaat opgeschort.

  • 3. In het kader van de opschorting kunnen aanvullende bepalingen (bijvoorbeeld voorwaarden) worden vastgesteld.

  • 4. De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de opschorting van de geldigheid onverwijld geregistreerd wordt in de gegevensbank die genoemd is in artikel 2.01. De bevoegde autoriteit informeert de autoriteit die het kwalificatiecertificaat heeft afgegeven alsook de CCR over de opschorting, de duur van de opschorting en de redenen daarvoor. Indien de twijfel aan de geschiktheid vóór het einde van de opschortingstermijn wordt weggenomen, dient het besluit te worden ingetrokken.

  • 5. In het geval van opschorting moet het patent dat als fysiek document is afgegeven, bij de bevoegde autoriteit die daarom verzoekt in bewaring worden gegeven.

Artikel 8.02. Intrekking van het kwalificatiecertificaat

  • 1. De autoriteit die het kwalificatiecertificaat schipper heeft afgegeven, moet het kwalificatiecertificaat intrekken, indien blijkt dat de houder van een kwalificatiecertificaat schipper niet bekwaam is tot het voeren van een vaartuig als bedoeld in de artikelen 12.01, tweede lid, of 12.02, tweede lid.

  • 2. De autoriteit die het kwalificatiecertificaat heeft afgegeven trekt het kwalificatiecertificaat in, indien de houder van een certificaat niet bekwaam is tot het uitvoeren van zijn kwalificatie zoals bedoeld in de artikelen 14.01, 15.02 of 16.10. Niet bekwaam zoals bedoeld in de eerste zin is ook degene die niet langer medisch geschikt is als bedoeld in artikel 4.01 of artikel 4.03.

  • 3. Als gebleken is dat de houder van een krachtens dit reglement afgegeven dienstboekje ongeschikt is als bedoeld in artikel 4.01, eerste lid, of artikel 4.03, noteert de autoriteit van afgifte op pagina 1 van het dienstboekje de aantekening ‘ONGESCHIKT’, en waarmerkt hij die.

  • 4. De autoriteit die het kwalificatiecertificaat heeft afgegeven, kan het kwalificatiecertificaat intrekken, indien de houder van het certificaat herhaaldelijk een medische voorwaarde of een beperking als bedoeld in artikel 4.01, derde lid, niet nakomt.

  • 5. Bij intrekking verliest het kwalificatiecertificaat zijn geldigheid. Het ongeldige kwalificatiecertificaat dient onverwijld bij de autoriteit die het kwalificatiecertificaat heeft afgegeven te worden ingeleverd of, ingeval van een kwalificatiecertificaat in elektronische vorm, als ingetrokken te worden geregistreerd.

  • 6. De autoriteit die het kwalificatiecertificaat heeft afgegeven, kan bij de intrekking bepalen dat:

    • a) vóór het einde van een bepaalde termijn geen nieuw kwalificatiecertificaat mag worden afgegeven, of

    • b) de kandidaat om tot een nieuw examen te worden toegelaten, aan bepaalde voorwaarden moet voldoen.

  • 7. De autoriteit die het kwalificatiecertificaat intrekt, zorgt ervoor dat de intrekking onverwijld geregistreerd wordt in de gegevensbank die genoemd is in artikel 2.01en deelt dit aan de CCR mee. Indien een bevoegde autoriteit feiten vaststelt die de intrekking van een kwalificatiecertificaat zouden kunnen rechtvaardigen, stelt zij de autoriteit die het kwalificatiecertificaat heeft afgegeven hiervan in kennis.

Artikel 8.03. Invordering van het als fysiek document afgegeven kwalificatiecertificaat

  • 1. Indien er dringende redenen zijn om het kwalificatiecertificaat in te trekken (artikel 8.02) of de geldigheid daarvan op te schorten (artikel 8.01) of er een op feiten gebaseerd vermoeden van fraude bij de verkrijging van het kwalificatiecertificaat bestaat, kan de bevoegde autoriteit gelasten dat het kwalificatiecertificaat tijdelijk wordt ingevorderd.

  • 2. Een kwalificatiecertificaat dat tijdelijk is ingevorderd, wordt onverwijld overhandigd aan de autoriteit van afgifte of de bevoegde rechtbank, overeenkomstig de wettelijke nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten en van België onder opgave van de redenen van de invordering.

  • 3. De autoriteit van afgifte, neemt onverwijld, nadat zij van het besluit van de tijdelijke invordering kennis heeft genomen, een besluit over de opschorting van de geldigheid of de intrekking van het kwalificatiecertificaat. Indien een rechtbank bevoegd is, beschikt de rechter overeenkomstig de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten en België. Totdat een besluit als bedoeld in de eerste of tweede zin is genomen, geldt het besluit van tijdelijke invordering als een besluit in de zin van artikel 8.01, eerste lid.

  • 4. De tijdelijke invordering van het kwalificatiecertificaat wordt beëindigd en het kwalificatiecertificaat wordt teruggegeven, wanneer de oorzaak daarvan is komen te vervallen of wanneer er niet tot opschorting of intrekking van het kwalificatiecertificaat wordt besloten.

Paragraaf 2. Kwalificaties op instroom- en operationeel niveau

Hoofdstuk 9. Toepassingsgebied van deze paragraaf

Artikel 9.01. Functies op instroom- en operationeel niveau

  • 1. De functies op instroomniveau zijn deksman en lichtmatroos. De functies op operationeel niveau zijn matroos, volmatroos en stuurman.

  • 2. Ook de machinist valt onder het toepassingsgebied van deze paragraaf.

Hoofdstuk 10. Voorwaarden voor de verkrijging van kwalificatiecertificaten op instroom- en operationeel niveau

Artikel 10.01. Minimumeisen met betrekking tot leeftijd, naleving van de administratieve voorschriften, competentie en vaartijd

Ter verkrijging van een kwalificatiecertificaat moeten de leden van de dekbemanning op instroom- en operationeel niveau voldoen aan de volgende minimumeisen inzake leeftijd, naleving van de administratieve voorschriften, competentie en vaartijd:

  • 1. voor de deksman:

    • a) een minimumleeftijd van16 jaar en

    • b) een afgeronde basisopleiding veiligheid overeenkomstig de nationale voorschriften;

  • 2. voor de lichtmatroos:

    • a) een minimumleeftijd van 15 jaar en

    • b) een leerovereenkomst die voorziet in een goedgekeurd opleidingsprogramma overeenkomstig hoofdstuk 6 voor het operationele niveau;

  • 3. voor de matroos:

    • a) hetzij

      • aa) een minimumleeftijd van 17 jaar en

      • bb) een met goed gevolg afgerond, goedgekeurd opleidingsprogramma overeenkomstig hoofdstuk 6 van minstens twee jaar voor het operationele niveau, dat een vaartijd van ten minste 90 dagen omvat;

  • b) of

    • aa) een minimumleeftijd van 18 jaar en

    • bb) een met goed gevolg afgelegd administratief examen voor het operationele niveau; en

    • cc) een vaartijd als lid van de dekbemanning van ten minste 360 dagen; daarvan kunnen maximaal 180 dagen vaartijd vervangen worden door 250 dagen beroepservaring als lid van de dekbemanning aan boord van een zeeschip;

  • c) of

    • aa) een met goed gevolg afgerond goedgekeurd opleidingsprogramma overeenkomstig hoofdstuk 6 van ten minste negen maanden voor het operationele niveau, dat een vaartijd van ten minste 90 dagen omvat, alsook

    • bb) ten minste vijf jaar werkervaring, voorafgaand aan de inschrijving voor dit opleidingsprogramma, of

    • cc) ten minste 500 dagen werkervaring, voorafgaand aan de inschrijving voor dit opleidingsprogramma als lid van de dekbemanning aan boord van een zeeschip, of

    • dd) voorafgaand aan de inschrijving voor dit programma een willekeurig beroepsopleidingsprogramma van ten minste drie jaar met goed gevolg afgerond hebben;

  • 4. voor de volmatroos:

    • a) hetzij een vaartijd in de binnenvaart van ten minste 180 dagen als matroos;

    • b) of een met goed gevolg afgesloten, goedgekeurd opleidingsprogramma overeenkomstig hoofdstuk 6 van ten minste drie jaar voor het operationele niveau, dat een vaartijd van ten minste 270 dagen omvat;

  • 5. voor de stuurman:

    • a) hetzij een vaartijd in de binnenvaart van ten minste 180 dagen als volmatroos en houder zijn van een geldig marifoonbedieningscertificaat;

    • b) of

      • aa) een met goed gevolg afgesloten, goedgekeurd opleidingsprogramma als bedoeld in hoofdstuk 6 van ten minste drie jaar voor het operationele niveau, dat een vaartijd van ten minste 360 dagen omvat, en

      • bb) houder zijn van een geldig marifoonbedieningscertificaat;

  • c) of

    • aa) werkervaring van ten minste 500 dagen als kapitein van een zeeschip;

    • bb) een met goed gevolg afgelegd administratief examen voor het operationele niveau en

    • cc) houder zijn van een geldig marifoonbedieningscertificaat.

Artikel 10.01*. Minimumeisen met betrekking tot leeftijd, naleving van de administratieve voorschriften, competentie en vaartijd van de machinist

Ter verkrijging van een kwalificatiecertificaat moet de machinist voldoen aan de volgende minimumeisen inzake leeftijd, naleving van de administratieve voorschriften, competentie en vaartijd:

  • a) een minimumleeftijd van 18 jaar en een met goed gevolg afgelegd eindexamen van een vakopleiding op het gebied van motoren, werktuigbouwkunde of wanneer motorkennis daarvan deel uitmaakt, mechatronica;

    of

  • b) een minimumleeftijd van 19 jaar en een vaartijd van ten minste 360 dagen als volmatroos op een gemotoriseerd schip.

Artikel 10.03. Geldigheid en afgifte van kwalificatiecertificaten op instroom – en operationeel niveau

  • 1. De geldigheid van kwalificatiecertificaten voor het instroom- en operationeel niveau eindigt uiterlijk op de dag van het volgende, in artikel 4.02, eerste lid, voorgeschreven medische onderzoek. Na dit tijdstip verliezen de kwalificatiecertificaten van ambtswege hun geldigheid, zelfs zonder een besluit van de bevoegde autoriteit.

  • 2. De kwalificatiecertificaten voor het instroom- en operationeel niveau worden volgens het toepasselijke model overeenkomstig de ES-QIN (Deel V, hoofdstuk 2) afgegeven.

Paragraaf 3. Kwalificaties op managementniveau

Hoofdstuk 11. Patentplicht en patentsoorten

Artikel 11.01. Patentplicht

  • 1. Degene die op de Rijn een vaartuig wil voeren, moet houder zijn van een Uniekwalificatiecertificaat schipper dat overeenkomstig Richtlijn (EU) 2017/2397 is afgegeven of van een kwalificatiecertificaat schipper dat overeenkomstig dit reglement is afgegeven.

  • 2. Voor het voeren van een vaartuig benedenstrooms van het Spijksche Veer (km 857,40) en op het riviergedeelte tussen Bazel (Mittlere Rheinbrücke – km 166,53) en de sluizen van Iffezheim (km 335,92), volstaat in plaats van de patenten, als bedoeld in de artikelen 12.02 en 12.03, een ander door de bevoegde autoriteit als gelijkwaardig erkend patent.

  • 3. Voor vaartuigen met een lengte van minder dan 20 m, met uitzondering van passagiersschepen, duw- en sleepboten, volstaat een kwalificatiecertificaat schipper voor binnenwateren dat in overeenstemming is met de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten en België.

  • 4. De verplichting tot het hebben van een patent wordt uitsluitend geregeld door de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten en België:

    • a) voor veerponten;

    • b) voor vaartuigen die slechts door spierkracht worden voortbewogen;

    • c) voor vaartuigen met een lengte van minder dan 20 m die slechts door middel van zeilen worden voortbewogen of voorzien zijn van een voortstuwingsmotor met een vermogen van niet meer dan 11,03 kW;

    • d) voor vaartuigen van de strijdkrachten.

Artikel 11.02. Soorten patent

Overeenkomstig dit reglement wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • a) het Rijnpatent voor het voeren van alle vaartuigen;

  • b) het sportpatent voor het voeren van een pleziervaartuig met een lengte van minder dan 25 m;

  • c) het overheidspatent voor het voeren van overheidsvaartuigen en van brandweerboten.

Met de bovengenoemde patenten is het eveneens geoorloofd een vaartuig te voeren als bedoeld in artikel 11.01, derde lid.

Hoofdstuk 12. Verkrijging van patenten

Artikel 12.01. Rijnpatent

  • 1. Elke kandidaat voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a) hetzij

      • aa) een minimumleeftijd van 18 jaar;

      • bb) een met goed gevolg afgesloten, goedgekeurd opleidingsprogramma als bedoeld in hoofdstuk 6 van ten minste drie jaar voor het managementniveau;

      • cc) een vaartijd van ten minste 360 dagen als onderdeel van dit programma, of na het afronden ervan, en

      • dd) houder zijn van een geldig marifoonbedieningscertificaat;

    • b) of

      • aa) een minimumleeftijd van 18 jaar;

      • bb) houder zijn van een kwalificatiecertificaat stuurman als bedoeld in dit reglement of als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/2397;

      • cc) een vaartijd van ten minste 180 dagen;

      • dd) een met goed gevolg afgelegd administratief examen voor het managementniveau en

      • ee) houder zijn van een geldig marifoonbedieningscertificaat;

    • c) of

      • aa) een minimumleeftijd van 18 jaar;

      • bb) een vaartijd van ten minste 540 dagen, of van ten minste 180 dagen, wanneer bovendien werkervaring aan boord van een zeeschip als lid van de dekbemanning van ten minste 500 dagen kan worden aangetoond;

      • cc) een met goed gevolg afgelegd administratief examen voor het managementniveau en

      • dd) houder zijn van een geldig marifoonbedieningscertificaat;

    • d) of

      • aa) een met goed gevolg afgesloten, goedgekeurd opleidingsprogramma als bedoeld in hoofdstuk 6 van ten minste anderhalf jaar voor het managementniveau, dat een vaartijd van ten minste 180 dagen omvat, met in aanvulling daarop na afronding van deze opleiding een vaartijd van 180 dagen, alsook

      • bb) ten minste vijf jaar werkervaring, voorafgaand aan de inschrijving voor dit opleidingsprogramma, of

      • cc) ten minste 500 dagen werkervaring, voorafgaand aan de inschrijving voor dit opleidingsprogramma als lid van de dekbemanning aan boord van een zeeschip, of

      • dd) voorafgaand aan de inschrijving voor dit programma een willekeurig beroepsopleidingsprogramma van ten minste drie jaar met goed gevolg afgerond hebben, en

      • ee) houder zijn van een geldig marifoonbedieningscertificaat.

  • 2. Bovendien moet elke kandidaat geschikt zijn voor het beroep van schipper.

    Geschikt is degene die:

    • a) medisch geschikt is als bedoeld in artikel 4.01 van dit reglement;

    • b) capabel is, dat wil zeggen, beschikt over de vereiste beroepsmatige vaardigheden en kennis als bedoeld in de ES-QIN (Deel I, hoofdstuk 2).

  • 3. De kwalificatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b wordt aangetoond door een met goed gevolg afgelegd theoretisch examen met betrekking tot de vereiste kennis overeenkomstig de ES-QIN (Deel I, hoofdstuk 2) en een met goed gevolg afgelegd praktijkexamen overeenkomstig de ES-QIN (Deel II, hoofdstuk 4).

  • 4. Het praktijkexamen als bedoeld in het derde lid kan worden afgelegd aan boord van een vaartuig als genoemd in de ES-QIN of aan een door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de ES-QIN hiervoor toegelaten simulator (Deel III, hoofdstuk 2). De simulator voldoet aan de technische en functionele eisen van de ES-QIN (Deel III, hoofdstuk 1).

Artikel 12.02. Sportpatent

  • 1. Elke kandidaat moet op de dag dat het sportpatent wordt afgegeven, ten minste 18 jaar oud zijn.

  • 2. De kandidaat bezit de benodigde kwalificaties. Gekwalificeerd is degene die:

    • a) medisch geschikt is als bedoeld in artikel 4.01;

    • b) geen strafbare feiten heeft begaan die zouden doen verwachten dat hij gezien zijn vroegere gedrag een schip niet veilig kan voeren;

    • c) gekwalificeerd is, dat wil zeggen, beschikt over de noodzakelijke vaardigheden en kennis, ook in nautisch opzicht, alsmede over voldoende kennis van de reglementen en de vaarweg.

  • 3. De kwalificatie wordt door een met goed gevolg afgelegd theoretisch examen en praktijkexamen overeenkomstig bijlage 2 aangetoond.

Het praktijkexamen kan worden afgelegd aan boord van een sportvaartuig of aan een door de bevoegde autoriteit hiervoor toegelaten simulator.

Artikel 12.03. Overheidspatent

  • 1. Elke kandidaat moet op de dag dat het overheidspatent wordt afgegeven:

    • a) ten minste 18 jaar oud zijn;

    • b) in dienst zijn bij de overheid, in het bijzonder bij een politie- of douanedienst of een erkende noodhulpdienst, zoals bijvoorbeeld een particuliere brandweerdienst;

    • c) medisch geschikt zijn als bedoeld in artikel 4.01 van dit reglement;

    • d) gekwalificeerd zijn, dat wil zeggen, beschikken over de noodzakelijke vaardigheden en kennis ook in nautisch opzicht, alsmede over voldoende kennis van de reglementen en de vaarweg;

    • e) ten minste drie jaar praktische ervaring in de binnenvaart hebben opgedaan, waarvan ten minste drie maanden gedurende het laatste jaar.

  • 2. De autoriteit waaronder de kandidaat ressorteert, moet een verklaring hebben afgegeven waarin wordt bevestigd dat de kandidaat voldoet aan de eisen in het eerste lid, onderdelen b en e.

  • 3. De kwalificatie wordt door een met goed gevolg afgelegd theoretisch examen en praktijkexamen overeenkomstig bijlage 2 aangetoond.

Het praktijkexamen kan worden afgelegd aan boord van een overheidsvaartuig of aan een door de bevoegde autoriteit hiervoor toegelaten simulator.

Artikel 12.04. Aanvraag om toegelaten te worden tot een administratief examen

  • 1. Degene die door middel van een administratief examen een kwalificatiecertificaat schipper wil verkrijgen, richt een aanvraag voor toelating tot dit examen en afgifte van het patent aan de bevoegde autoriteit, onder opgave van het volgende:

    • a) voor- en achternaam, geboortedatum, geboorteplaats en adres;

    • b) soort patent dat men wil verkrijgen.

  • 2. Bij de aanvraag van een patent worden de volgende stukken worden overhandigd:

    • a) een recente pasfoto;

    • b) een bewijs van medische geschiktheid overeenkomstig de bepalingen van artikel 4.02, tweede lid;

    • c) een bewijs van de vaartijd;

    • d) een kopie van het marifoonbedieningscertificaat.

  • 3. De identiteit moet door een identiteitsbewijs of paspoort worden aangetoond.

Artikel 12.05. Vrijstellingen en verlichting van de exameneisen

  • 1. Degene die met goed gevolg een eindexamen van een beroepsopleiding heeft afgelegd, kan voor de verkrijging van het Rijnpatent worden vrijgesteld van het theoretisch gedeelte van het examen dat betrekking heeft op kennis die reeds onderwerp was van een examen in het kader van de beroepsopleiding. De CCR publiceert een lijst van deze eindexamens van beroepsopleidingen en gedeelten van het examen ter verkrijging van het Rijnpatent die recht geven op een vrijstelling. De lijst van als gelijkwaardig erkende examens wordt door de CCR op de website geplaatst.

  • 2. De houder van een kwalificatiecertificaat zoals bedoeld in artikel 11.01, derde lid, voor de verkrijging van het sportpatent worden vrijgesteld van dat gedeelte van het examen dat betrekking heeft op nautische vakkennis.

  • 3. De houder van een overheidspatent verkrijgt op aanvraag een sportpatent zonder daarvoor examen te doen.

Artikel 12.06. Examen in het kader van een goedgekeurd opleidingsprogramma

  • 1. In het geval van een examen in het kader van een goedgekeurd opleidingsprogramma zoals bedoeld in artikel 12.01, eerste lid, onderdeel a of d verzoekt de kandidaat, nadat hij het opleidingsprogramma met goed gevolg heeft afgerond, de bevoegde autoriteit overeenkomstig de bepalingen van artikel 12.04, tweede tot en met vierde lid een Rijnpatent af te geven. Naast de in dit artikel genoemde documenten, voegt de kandidaat het diploma bij waaruit blijkt dat hij het opleidingsprogramma met goed gevolg heeft afgerond.

  • 2. De autoriteit controleert of voldaan is aan de voorwaarden van artikel 12.01. Een voorafgaande, aparte toelating tot het examen zoals bedoeld in artikel 7.01 in niet nodig.

  • 3. Als aan alle voorwaarden van artikel 12.01 is voldaan, geeft de bevoegde autoriteit het Rijnpatent af overeenkomstig de bepalingen van artikel 12.08, eerste lid.

Artikel 12.07. Geldigheid en afgifte van kwalificatiecertificaten schipper

  • 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 4.01, eerste lid, wordt het Rijnpatent (artikel 12.01) afgegeven met een geldigheid van 13 jaar vanaf het tijdstip waarop het laatste vereiste examendeel met goed gevolg werd afgerond. Het Rijnpatent verliest na de in artikel 4.02, eerste lid genoemde datum van ambtswege zijn geldigheid, zelfs zonder dat hiervoor een specifiek besluit van de bevoegde autoriteit nodig is. Het Rijnpatent wordt door de bevoegde autoriteit overeenkomstig het model in de ES-QIN (Deel V, hoofdstuk 1) afgegeven.

  • 2. Het sportpatent (artikel 12.02) wordt met een geldigheid tot het in artikel 4.02, eerste lid genoemde tijdstip afgegeven. Het sportpatent verliest na deze datum van ambtswege zijn geldigheid, zelfs zonder dat hiervoor een specifiek besluit van de bevoegde autoriteit nodig is. De lijst van de door de Rijnoeverstaten en België afgegeven sportpatenten staat in bijlage 3.

  • 3. Het overheidspatent (artikel 12.03) wordt met een onbeperkte geldigheidsduur afgegeven, maar op voorwaarde dat het overheidspatent aan de bevoegde autoriteit wordt teruggegeven, nadat de houder de dienst heeft beëindigd. De lijst van de door de Rijnoeverstaten en België afgegeven overheidspatenten staat in bijlage 4.

Artikel 12.08. Voorlopig Rijnpatent

Indien de kandidaat na het slagen voor het examen voor een fysiek document kiest, verstrekt de bevoegde autoriteit voor de periode tussen het succesvol afleggen van het examen en de afgifte van de patentkaart een voorlopig Rijnpatent. Hiertoe print de autoriteit een uittreksel uit de elektronische gegevensbank, dat als voorlopig Rijnpatent geldt. De bevoegde autoriteit kan ook een voorlopig Rijnpatent verstrekken voor de tijd tussen de vervaldatum voor de verlenging van het patent en de afgifte van het nieuwe Rijnpatent.

Hoofdstuk 13. Verkrijging van specifieke vergunningen

Artikel 13.01. Specifieke vergunningen

  • 1. Voor het besturen van een schip moet de verantwoordelijke schipper beschikken over een specifieke vergunning als hij

    • a) met behulp van een radar moet varen,

    • b) waterwegen bevaart die als binnenwatertrajecten met specifieke risico’s geclassificeerd zijn,

    • c) wateren bevaart die zijn geclassificeerd als binnenwateren van maritieme aard,

    • d) vaartuigen voert die vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruiken, of

    • e) met grote konvooien vaart.

  • 2. Specifieke vergunningen met uitzondering van het eerste lid, onderdeel d worden op het kwalificatiecertificaat schipper vermeld.

  • 3. De voor specifieke vergunningen vereiste examens kunnen in het kader van een administratief examen of in het kader van een goedgekeurd opleidingsprogramma worden afgelegd.

  • 4. Bij de aanvraag van een specifieke vergunning worden de volgende stukken overhandigd:

    • a) een kopie van het geldige kwalificatiecertificaat schipper of een document waarmee wordt aangetoond dat aan de minimumeisen voor het kwalificatiecertificaat schipper voldaan wordt;

    • b) een kopie van de desbetreffende pagina´s van het dienstboekjes, indien nodig.

    De identiteit moet door een identiteitsbewijs of paspoort worden aangetoond.

  • 5. De geldigheid van een specifieke vergunning is afhankelijk van het desbetreffende kwalificatiecertificaat schipper. De geldigheid van de specifieke vergunning eindigt wanneer de geldigheid van het kwalificatiecertificaat eindigt. De specifieke vergunning wordt op het kwalificatiecertificaat schipper overeenkomstig het model van de ES-QIN vermeld.

Artikel 13.02. Specifieke vergunning voor het varen met behulp van radar

  • 1. Voor het varen met behulp van een radar als radarvaart zoals bedoeld in het Rijnvaartpolitiereglement, is een specifieke vergunning vereist.

  • 2. Een kandidaat beschikt over de in de ES-QIN (Deel 1, hoofdstuk 4) genoemde competenties. Dit wordt aangetoond door een met goed gevolg afgelegd theoretisch examen met betrekking tot de vereiste kennis overeenkomstig de ES-QIN (Deel I, hoofdstuk 4) en een praktijkexamen overeenkomstig de ES-QIN (Deel II, hoofdstuk 1).

  • 3. Het praktijkexamen kan worden afgelegd aan boord van een vaartuig zoals genoemd in de ES-QIN of op een door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de ES-QIN (Deel III, Hoofdstuk 2) hiervoor toegelaten simulator. De simulator moet voldoen aan de technische en functionele eisen van de ES-QIN (Deel III, hoofdstuk 1).

  • 4. De bevoegde autoriteit geeft de specifieke vergunning voor het varen met behulp van een radar af na te hebben vastgesteld dat de aanvrager aan de in het tweede en derde lid gestelde eisen voldoet en na de echtheid en de geldigheid van de door de aanvrager overeenkomstig artikel 13.01 verstrekte documenten te hebben gecontroleerd.

  • 5. Houders van nationale kwalificatiecertificaten als bedoeld in artikel 11.01, derde lid, kunnen eveneens de specifieke vergunning voor het varen met behulp van radar verkrijgen overeenkomstig de bepalingen van het tweede en derde lid.

Artikel 13.03. Specifieke vergunning voor het bevaren van waterwegen die als binnenwatertrajecten met specifieke risico’s geclassificeerd zijn

  • 1. Voor het besturen van een vaartuig op een waterweg die geclassificeerd is als binnenwatertraject met een specifiek risico als bedoeld in het tweede lid, is een specifieke vergunning vereist.

  • 2. Wanneer dit nodig is om de veiligheid van de scheepvaart te waarborgen, kunnen de Oeverstaten trajecten die door hun eigen grondgebied lopen, classificeren als binnenwateren met specifieke risico’s wanneer deze risico’s het gevolg zijn van een of meer van de volgende omstandigheden:

    • a) vaak veranderende stroompatronen en -snelheid

    • b) de hydromorfologische kenmerken van de binnenwaterweg en het ontbreken van passende vaarweginformatiediensten over de binnenwaterweg of van geschikte kaarten;

    • c) de aanwezigheid van een specifieke lokale verkeersregeling die wordt gerechtvaardigd door specifieke hydromorfologische kenmerken van de binnenwaterweg, of

    • d) een hoge ongevallenfrequentie op een specifiek traject van de binnenwateren, die wordt toegeschreven aan het ontbreken van een competentie die niet door de in ES-QIN, Deel I, Hoofdstuk 2 wordt gedekt.

  • 3. De binnenwatertrajecten met specifieke risico’s van de Rijn staan in bijlage 5.

  • 4. De aanvrager verstrekt de bevoegde autoriteit toereikende bewijsstukken voor:

    • a) zijn identiteit;

    • b) het voldoen aan de overeenkomstig het eerste lid bepaalde competentievereisten voor specifieke risico’s voor het specifieke binnenwatertraject waarvoor de vergunning vereist is;

    • c) het beschikken over een kwalificatiecertificaat schipper of het voldoen aan de minimumeisen voor kwalificatiecertificaten schipper.

  • 5. Voor het verkrijgen van de specifieke vergunning voor de Rijn moet de houder van een kwalificatiecertificaat schipper het in bijlage 5 genoemde examen met succes afgelegd hebben. Om tot het examen voor een door de aanvrager bepaald traject toegelaten te worden, moet de bevoegde autoriteit het bewijs overgelegd worden van het bevaren van de desbetreffende riviergedeelten zoals bepaald in bijlage 5.

  • 6. De bevoegde autoriteit beoordeelt de competentie van de aanvragers voor specifieke risico’s en geeft de specifieke vergunning af na de echtheid en de geldigheid van de door de aanvrager verstrekte documenten te hebben gecontroleerd.

  • 7. Houders van nationale kwalificatiecertificaten als bedoeld in artikel 11.01, derde lid, kunnen eveneens de specifieke vergunning voor het bevaren van binnenwateren met specifieke risico’s verkrijgen overeenkomstig bijlage 5.

Artikel 13.04. Specifieke vergunning voor het varen op binnenwateren van maritieme aard

  • 1. Voor het besturen van een vaartuig op binnenwateren van maritieme aard is een specifieke vergunning vereist.

  • 2. Een kandidaat moet met goed gevolg een theoretisch examen overeenkomstig de ES-QIN (Deel I, hoofdstuk 3) afgelegd hebben.

  • 3. De bevoegde autoriteit geeft de specifieke vergunning voor het varen op binnenwateren van maritieme aard af na te hebben vastgesteld dat de aanvrager aan de in het tweede lid gestelde eisen voldoet en na de echtheid en de geldigheid van de door de aanvrager, overeenkomstig artikel 13.01, verstrekte documenten te hebben gecontroleerd.

Artikel 13.05. Specifieke vergunning voor het varen met vaartuigen die vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruiken

Voor het besturen van een vaartuig dat vloeibaar aardgas als brandstof gebruikt, is een specifieke vergunning vereist. Deze wordt aangetoond door een kwalificatiecertificaat voor LNG-deskundige, dat wordt verkregen zoals bepaald in artikel 15.02 tot en met 15.04.

Artikel 13.06. Specifieke vergunning voor het varen met grote konvooien

  • 1. Voor het besturen van een groot konvooi is een specifieke vergunning vereist.

    Een kandidaat moet een vaartijd van ten minste 720 dagen kunnen aantonen, waarvan ten minste 540 dagen als schipper. Hij moet ten minste 180 dagen de koers en snelheid van een groot konvooi zelfstandig bepaald hebben.

  • 2. De bevoegde autoriteit geeft de specifieke vergunning voor het varen met grote konvooien af na te hebben vastgesteld dat de aanvrager aan de in het eerste lid gestelde eisen voldoet en na de echtheid en de geldigheid van de door de aanvrager, overeenkomstig artikel 13.01, verstrekte documenten te hebben gecontroleerd.

Paragraaf 4. Kwalificaties voor specifieke activiteiten

Hoofdstuk 14. Veiligheidspersoneel aan boord van schepen die onder het ADN vallen

Artikel 14.01. Verwijzing naar de bepalingen van het ADN

Onverminderd de bepalingen van Richtlijn 2008/68/EG is aan boord van schepen die gevaarlijke stoffen vervoeren een persoon aanwezig zoals bedoeld in de randnummers 7.1.3.15 en 7.2.3.15 van het ADN die houder is van een verklaring van deskundigen volgens het model van randnummer 8.6.2. van het ADN.

Hoofdstuk 15. Veiligheidspersoneel aan boord van schepen die vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruiken

Artikel 15.01. Kennis en instructie

De schipper en de bemanningsleden die houder zijn van een kwalificatiecertificaat en die betrokken zijn bij de bunkerprocedure van schepen die op vloeibaar aardgas (LNG) varen, zijn gekwalificeerd als deskundige op het gebied van vloeibaar aardgas (LNG).

Artikel 15.02. Kwalificatiecertificaat

  • 1. Deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas (LNG-deskundigen) tonen hun deskundigheid aan met een kwalificatiecertificaat deskundige op het gebied van vloeibaar aardgas (LNG) overeenkomstig het model in de ES-QIN (Deel V, hoofdstuk 1).

  • 2. Het kwalificatiecertificaat deskundige op het gebied van vloeibaar aardgas (LNG) wordt afgegeven aan degene die voldoet aan de eisen van de artikelen 15.03 en 15.04, en tenminste 18 jaar oud is.

Artikel 15.03. Cursus en examen

  • 1. De cursus om de vereiste kennis op te doen bestaat uit een theoretisch gedeelte en een praktisch gedeelte en wordt door een examen afgesloten.

  • 2. Het theoretisch gedeelte van de cursus omvat de in de ES-QIN (Deel I, hoofdstuk 6) genoemde competenties, aangegeven met ‘kennis van’.

  • 3. Het praktische gedeelte van de cursus betreft de toepassing van de verworven theoretische kennis in de praktijk aan boord van een schip dat vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruikt en/of in een daarvoor geschikte walinstallatie. Het omvat de in de ES-QIN (Deel V, Hoofdstuk 6) genoemde competenties, aangegeven met ‘vaardigheid om’.

  • 4. Het examen bestaat uit een theoretisch en uit een praktisch deel. Het theoretisch deel van het examen is met goed gevolg afgelegd wanneer de kandidaat heeft aangetoond in voldoende mate over de competenties te beschikken die in de ES-QIN (Deel I, hoofdstuk 6) zijn aangegeven met ‘kennis van’. Het praktisch deel van het examen is met goed gevolg afgelegd wanneer de kandidaat is geslaagd voor het praktijkexamen ter verkrijging van het kwalificatiecertificaat van deskundige op het gebied van vloeibaar aardgas (LNG), als vastgelegd in de ES-QIN (Deel II, hoofdstuk 3).

  • 5. Het praktische deel van het examen wordt afgenomen aan boord van een schip en/of in een daarvoor geschikte walinstallatie, die voldoet aan de ‘Technische eisen inzake vaartuigen en faciliteiten aan de wal die voor praktijkexamens worden gebruikt’, als opgenomen in de ES-QIN (Deel II, hoofdstuk 3).

Artikel 15.04. Goedkeuring van cursussen

  • 1. De cursussen worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten op basis van de uniforme criteria overeenkomstig artikel 15.05.

  • 2. De bevoegde autoriteiten stellen de CCR in kennis van elk besluit over de goedkeuring van een cursus of over de intrekking of schorsing van een dergelijke goedkeuring.

De lijst van goedgekeurde cursussen wordt door de CCR op de website geplaatst.

Artikel 15.05. Criteria voor de goedkeuring van cursussen

  • 1. De bevoegde autoriteit kan een cursus goedkeuren wanneer zij tot de overtuiging is gekomen dat het opleidingsinstituut cursussen aanbiedt en examens afneemt die garant staan voor de benodigde kennis van bemanningsleden van vaartuigen die vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruiken.

    De cursussen en examens moeten voldoen aan artikel 15.03.

  • 2. De aanvraag om goedkeuring moet schriftelijk worden ingediend en de onderstaande documenten bevatten:

    • a) een gedetailleerd programma van de cursussen, met vermelding van de te onderwijzen onderwerpen, het lesrooster en de voorgenomen onderwijsmethoden,

    • b) een lijst van de onderwijskrachten, hun kwalificaties en werkterreinen,

    • c) informatie over de ruimte waar de cursussen plaatsvinden, over het onderwijsmateriaal alsook de faciliteiten voor de praktijkoefeningen en voor het praktijkexamen,

    • d) de voorwaarden voor deelname aan de cursussen, bijvoorbeeld het aantal deelnemers,

    • e) een beschrijving van het examenprogramma (theoretische en praktijkexamens) en het vereiste examenniveau om voor het examen te slagen, zowel voor het initiële examen als voor het examen dat vereist is voor de verlenging van de kwalificatie,

    • f) een verklaring waarin het opleidingsinstituut zich ertoe verplicht de bevoegde autoriteit onverwijld en op eigen initiatief op de hoogte te stellen van elke wijziging in de gegevens, die genoemd zijn in onderdelen a) tot e).

  • 3. De bevoegde autoriteit houdt toezicht op de cursussen en examens. De bevoegde autoriteit kan een verleende goedkeuring intrekken wanneer:

    • a) blijkt dat niet aan de voorwaarden voor een goedkeuring voldaan was of niet meer aan deze voorwaarden wordt voldaan, of

    • b) het opleidingsinstituut niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot medewerking of andere verplichtingen.

Artikel 15.06. Geldigheid en verlenging van het kwalificatiecertificaat

  • 1. Het kwalificatiecertificaat heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.

  • 2. Het geldige kwalificatiecertificaat overeenkomstig het model van de ES-QIN (Deel V, hoofdstuk 1) wordt op verzoek van de houder door de bevoegde autoriteit met vijf jaar verlengd met ingang van de datum van aanvraag wanneer de houder

    • a) de onderstaande vaartijd kan aantonen op een vaartuig dat vaart op vloeibaar aardgas (LNG):

      • ten minste 180 dagen in de afgelopen vijf jaar, of

      • ten minste 90 dagen in het afgelopen jaar;

      of, wanneer dit niet het geval is,

    • b) hij in het kader van een goedgekeurd opleidingsprogramma het examen zoals bedoeld in artikel 15.03 nogmaals met succes heeft afgelegd.

Hoofdstuk 16. Veiligheidspersoneel aan boord van passagiersschepen

Artikel 16.01. Veiligheidspersoneel aan boord van passagiersschepen

  • 1. Aan boord van elk passagiersschip is veiligheidspersoneel in voldoende aantal aanwezig zolang er passagiers aan boord zijn.

  • 2. De leden van het veiligheidspersoneel kunnen deel uitmaken van de bemanning of het boordpersoneel.

Artikel 16.02. Deskundige voor de passagiersvaart

Om het kwalificatiecertificaat deskundige voor de passagiersvaart te verkrijgen, moet de kandidaat ten minste 18 jaar zijn en de vereiste kwalificatie bezitten. Deze wordt geacht aanwezig te zijn, indien de betreffende persoon:

  • a) aan een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde basisopleiding heeft deelgenomen, die ten minste aan de in artikel 16.03 gestelde eisen voldoet, en het examen met goed gevolg heeft afgelegd, en

  • b) regelmatig overeenkomstig artikel 16.04, tweede lid, aan de opfriscursussen heeft deelgenomen.

Artikel 16.03. Basisopleiding voor deskundigen

  • 1. Personen die de taak als deskundige in de zin van artikel 16.02 moeten vervullen, moeten voor het verkrijgen van de specifieke competenties zoals genoemd in de ES-QIN (Deel I, hoofdstuk 5) aan een basisopleiding deelnemen. De basisopleiding wordt gevolgd in het kader van een hiervoor door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de in artikel 16.05 vastgelegde voorwaarden georganiseerde of goedgekeurde opleiding en moet bestaan uit:

    • a) een theoretische scholing om de in de ES-QIN (Deel I, hoofdstuk 5) genoemde kennis op te doen;

    • b) een praktische scholing om de in de ES-QIN (Deel II, hoofdstuk 2) genoemde vaardigheden op te doen.

  • 2. Na afronding van deze scholing wordt een examen afgelegd dat bestaat uit een theoretisch en praktijkgedeelte.

Aan het theoretisch gedeelte van het examen wordt voldaan wanneer de kandidaat aantoont dat hij beschikt over de kennis die onderwezen werd in de opleiding zoals bedoeld in onderdeel a.

Aan het praktijkgedeelte wordt voldaan wanneer de kandidaat met goed gevolg een praktijkexamen heeft afgelegd overeenkomstig de ES-QIN (Deel II, hoofdstuk 2). Het praktijkgedeelte van het examen wordt afgelegd aan boord van een schip of met behulp van een installatie aan de wal die voldoet aan de technische eisen zoals vastgelegd in de ES-QIN (Deel II, hoofdstuk 2).

Artikel 16.04. Opfriscursus voor deskundigen

  • 1. De houder van een kwalificatiecertificaat deskundige voor de passagiersvaart neemt voor het einde van een termijn van vijf jaar na een succesvolle deelname aan de basisopleiding, deel aan een door de bevoegde autoriteit erkende opfriscursus.

  • 2. De opfriscursus heeft met name betrekking op typische gevaarsituaties (zoals bijvoorbeeld het voorkomen van paniek, brandbestrijding) en moet – voor zover van toepassing – informeren over nieuwe ontwikkelingen op het gebied van passagiersveiligheid. Aan het einde van deze opfriscursus wordt een examen afgelegd dat uit een theoretisch en praktijkgedeelte bestaat. Artikel 16.03, tweede lid, geldt dienovereenkomstig.

De opfriscursus wordt gevolgd in het kader van een hiervoor door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de in artikel 16.05 vastgelegde voorwaarden georganiseerde of goedgekeurde opleiding.

Artikel 16.05. Goedkeuring van de opleidingen voor deskundige

  • 1. De goedkeuring van de opleidingen wordt gedaan door de bevoegde autoriteiten op basis van artikel 16.06.

  • 2. De bevoegde autoriteiten stellen de CCR op de hoogte van elke besluit over de goedkeuring van een cursus of de intrekking of opschorting van een goedkeuring.

De lijst van de goedgekeurde opleidingen wordt door de CCR op de website geplaatst.

Artikel 16.06. Criteria voor de goedkeuring van cursussen

  • 1. De bevoegde autoriteit kan op basis van de voorwaarden van artikel 16.03, een cursus goedkeuren wanneer zij tot de overtuiging is gekomen dat het opleidingsinstituut cursussen aanbiedt of examens afneemt die garant staan voor de benodigde kennis van deskundigen voor passagiersvaart.

  • 2. De aanvraag ter goedkeuring wordt schriftelijk ingediend en bevat de onderstaande documenten:

    • a) een gedetailleerd programma van de cursussen, met vermelding van de te onderwijzen onderwerpen, het lesrooster en de voorgenomen onderwijsmethoden, zowel voor de initiële opleiding als de opfriscursus,

    • b) een lijst van de onderwijskrachten, hun kwalificaties en werkterreinen,

    • c) informatie over de ruimte waar de cursussen plaatsvinden, over het onderwijsmateriaal alsook de faciliteiten voor de praktijkoefeningen,

    • d) de voorwaarden voor deelname aan de cursussen, bijvoorbeeld het aantal deelnemers,

    • e) een beschrijving van het examenprogramma (theoretische en praktijkexamens) en de vereiste resultaten om voor het examen te slagen, zowel voor het initiële examen als voor het examen in het kader van de verlenging van het kwalificatiecertificaat,

    • f) een verklaring waarin het opleidingsinstituut zich ertoe verplicht de bevoegde autoriteit onverwijld en op eigen initiatief op de hoogte te stellen van elke wijziging in de gegevens, die genoemd zijn in onderdelen a) tot e).

  • 3. De bevoegde autoriteit houdt toezicht op de cursussen en examens. De bevoegde autoriteit kan een verleende goedkeuring overeenkomstig de nationale voorschriften van een Rijnoeverstaat en België intrekken wanneer

    • a) blijkt dat niet aan de voorwaarden voor een goedkeuring voldaan was of niet meer aan deze voorwaarden wordt voldaan, of

    • b) het opleidingsinstituut niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot medewerking of andere verplichtingen.

Artikel 16.07. Eerstehulpverlener

De eerstehulpverlener moet ten minste 17 jaar zijn en de vereiste kwalificatie bezitten. Deze wordt geacht aanwezig te zijn, indien de desbetreffende persoon

  • a) aan een cursus voor eerstehulpverlener heeft deelgenomen, en

  • b) regelmatig overeenkomstig artikel 16.09 aan de opfriscursussen heeft deelgenomen.

Artikel 16.08. Persluchtmaskerdrager

De persluchtmaskerdrager moet ten minste 18 jaar zijn en geschikt zijn om de ademhalingsapparatuur zoals bedoeld in artikel 19.12, tiende lid, onderdeel a, van de ES-TRIN, voor de redding van personen te kunnen gebruiken. Deze wordt geacht aanwezig te zijn, indien de betreffende persoon de lichamelijke en geestelijke geschiktheid en de kwalificatie overeenkomstig de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten of België aantoont en regelmatig overeenkomstig artikel 16.09 aan de opfriscursussen heeft deelgenomen.

Artikel 16.09. Cursussen en opfriscursussen voor eerstehulpverleners en persluchtmaskerdragers

De opleiding en opfriscursussen voor eerstehulpverleners en persluchtmaskerdragers worden gevolgd overeenkomstig de voorschriften van één van de Rijnoeverstaten of België.

Artikel 16.10. Wijze van aantonen van de kwalificatie

  • 1. De bevoegde autoriteit geeft na het succesvol afleggen van het examen, als bedoeld in artikel 16.03, tweede lid, en na overlegging van de vereiste bewijzen met betrekking tot de opleiding het kwalificatiecertificaat af van deskundige voor de passagiersvaart overeenkomstig de ES-QIN (Deel V, hoofdstuk 1).

    Het in het eerste lid genoemde kwalificatiecertificaat wordt om de vijf jaar verlengd. Voor de verlenging van dit certificaat volgt de aanvrager binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf zijn deelname aan de basisopleiding of vorige opfriscursus, een opfriscursus overeenkomstig artikel 16.04.

    Na deelname aan een opfriscursus verlengt de bevoegde autoriteit het kwalificatiecertificaat voor deskundige voor de passagiersvaart met vijf jaar, of wordt hem een nieuw kwalificatiecertificaat verstrekt.

  • 2. Op vertoon van het bewijs van de opleiding zoals bedoeld in artikel 16.07 en 16.09 geeft de bevoegde autoriteit een verklaring af betreffende de bevoegdheid als eerstehulpverlener volgens het model van bijlage 6 of verlengt deze. Als verklaringen gelden ook de documenten van de nationale of regionale organisaties van het Rode Kruis of vergelijkbare nationale of regionale reddingsorganisaties die door de CCR bekend worden gemaakt.

  • 3. Op vertoon van het bewijs van de opleiding zoals bedoeld in artikel 16.08 en 16.09 geeft de bevoegde autoriteit een verklaring af betreffende de bevoegdheid als persluchtmaskerdrager volgens het model van bijlage 7 of verlengt deze.

Deze cursusbewijzen gelden als verklaring, als deze zijn afgegeven door een volgens het nationale recht van de Rijnoeverstaten of België erkend opleidingsinstituut en het dienovereenkomstige model door de CCR bekend gemaakt is.

Artikel 16.11. Aantal leden veiligheidspersoneel

  • 1. Deskundigen voor de passagiersvaart, eerstehulpverleners en persluchtmaskerdragers moeten ten minste in de navolgende aantallen aanwezig zijn:

    • a) gedurende de vaart aan boord:

      aa) schepen voor dagtochten

      Groep

      Aantal personen aan boord

      Deskundige voor de passagiersvaart

      Eerstehulpverleners

      1

      tot en met 250

      1

      1

      2

      meer dan 250

      1

      2

      bb) hotelschepen

      Groep

      Aantal bezette bedden

      Deskundigen voor de passagiersvaart

      Eerstehulp-verleners

      Persluchtmaskerdragers

      1

      tot en met 100

      1

      1

      2

      2

      meer dan 100

      1

      2

      2

    • b) permanent beschikbaar tijdens het stilliggen:

      het in bovenstaande tabel voorgeschreven veiligheidspersoneel in onderdeel a voor groep 1.

    Voor hotelschepen met een lengte van 45 m of minder, waarvan de hutten voorzien zijn van een aantal vluchtmaskers dat overeenkomt met het aantal bedden en deze vluchtmaskers binnen handbereik liggen, zijn persluchtmaskerdragers niet vereist.

  • 2. Op schepen voor dagtochten met een toegelaten aantal personen van niet meer dan 75 en op stilliggende passagiersschepen mogen de functies van deskundigen voor de passagiersvaart en eerstehulpverlener door één en dezelfde persoon worden waargenomen. In alle andere gevallen mag de taak van deskundige voor de passagiersvaart, eerstehulpverlener en persluchtmaskerdrager niet door één en dezelfde persoon worden waargenomen.

Artikel 16.12. Plichten van de schipper en de deskundige

  • 1. Onverminderd de voorschriften van het Rijnvaartpolitiereglement draagt de schipper er zorg voor:

    • a) de deskundige voor de passagiersvaart met het veiligheidsdossier en het veiligheidsplan, zoals bedoeld in artikel 19.13 van de ES-TRIN vertrouwd te maken,

    • b) het veiligheidspersoneel te instrueren en bekend maken met het passagiersschip,

    • c) de vereiste kwalificatie van het veiligheidspersoneel aan boord, zoals bedoeld in de artikelen 16.02 tot en met 16.09, op ieder momentaan de hand van de verklaringen zoals bedoeld in artikel 16.10 te kunnen aantonen,

    • d) ervoor te zorgen dat gecontroleerd kan worden dat er regelmatig veiligheidsrondes plaatsvinden.

  • 2. De deskundige voor de passagiersvaart draagt zorg voor het toezicht van de veiligheidsinrichtingen en -uitrustingen overeenkomstig het veiligheidsdossier en voor de veiligheid van de passagiers in geval van gevaar en in noodsituaties aan boord. Hij kent het veiligheidsdossier en het veiligheidsplan in detail en overeenkomstig de door de schipper verstrekte instructies moet hij:

    • a) de leden van de bemanning en het boordpersoneel die op grond van het veiligheidsdossier in noodsituaties bepaalde taken te vervullen hebben, deze taken toekennen;

    • b) de leden van de bemanning en het boordpersoneel regelmatig over de hun toebedeelde taken informeren;

    • c) de passagiers aan boord van hotelschepen bij het begin van de reis over de inhoud van het veiligheidsplan informeren en wat zij moeten doen;

    • d) passagiers bijstaan ten aanzien van hun rechten als passagiers.

Artikel 16.13. Toezicht

Zolang zich passagiers aan boord bevinden, moet er ’s nachts ieder uur een controleronde gemaakt worden. Er moet op een adequate wijze kunnen worden gecontroleerd of deze rondes plaatsvinden.

Deel III. Bemanning

Hoofdstuk 17. Algemene bepalingen

Artikel 17.01. Algemene bepalingen

  • 1. De bemanning en het veiligheidspersoneel die zich overeenkomstig het Rijnvaartpolitiereglement aan boord bevinden van schepen die de Rijn bevaren, voldoen aan de voorschriften van dit reglement.

    De voor de desbetreffende exploitatiewijze en vaartijd voorgeschreven bemanning en veiligheidspersoneel bevinden zich tijdens de vaart voortdurend aan boord. Het is niet toegestaan zonder de voorgeschreven bemanning of zonder het veiligheidspersoneel te vertrekken.

    Schepen waarvan door onvoorziene omstandigheden (bijvoorbeeld ziekte, ongeval, bevel van een bevoegde autoriteit) tijdens de vaart ten hoogste één lid van de voorgeschreven bemanning uitvalt, mogen niettemin hun reis voortzetten tot de eerstvolgende geschikte aanlegplaats in de richting waarin gevaren wordt – passagiersschepen tot het eindpunt van de reis van die dag – indien zich aan boord naast een persoon die houder is van een kwalificatiecertificaat schipper voor het desbetreffende riviergedeelte, nog een lid van de voorgeschreven bemanning bevindt.

    De persoon die belast is met het toezicht op en de verzorging van zich aan boord bevindende kinderen onder de zes jaar, mag geen lid van de minimumbemanning zijn, tenzij er maatregelen zijn getroffen om de veiligheid van de kinderen ook zonder voortdurend toezicht te waarborgen.

  • 2. Elke Rijnoeverstaat of België kan bepalen dat de nationale voorschriften betreffende de arbeidsbescherming van toepassing zijn op de Rijnschepen die in die staat zijn ingeschreven. Niet in een register ingeschreven schepen vallen onder de wettelijke voorschriften van die Rijnoeverstaat of België waarin het bedrijf zijn hoofdzetel of de eigenaar zijn wettelijke domicilie heeft.

    In afwijking hiervan kunnen de bevoegde autoriteiten van de Rijnoeverstaten of België bilateraal overeenkomen dat bepaalde schepen die in de ene staat zijn ingeschreven, onder de voorschriften van de andere staat vallen.

    Zwangere vrouwen en kraamvrouwen mogen gedurende ten minste 14 weken, waarvan ten minste zes weken voor en zeven weken na de bevalling geen deel uitmaken van de bemanning.

  • 3. Voor de toepassing van de artikelen 18.01, 18.02 en 18.03 wordt tevens rekening gehouden met vaar- en rusttijden die buiten het toepassingsgebied van dit reglement vervuld zijn.

  • 4. De houder van een Rijnpatent mag alleen de functie van schipper uitoefenen indien hij daartoe de nodige geschiktheid bezit.

  • 5. De in het vierde lid genoemde geschiktheid kan door de bevoegde autoriteiten krachtens nationaal recht worden onderzocht. Indien de bevoegde autoriteit tot de conclusie komt dat de houder van het Rijnpatent ongeschikt is kan hem de uitoefening van de functie van schipper worden verboden.

    Een intrekking of schorsing als bedoeld in artikel 8.01 of 8.02 uitsluitend om deze reden is niet toegestaan.

Artikel 17.02. Gelijkwaardigheid en afwijkingen

  • 1. Wanneer in de bepalingen van dit gedeelte is vastgelegd dat bepaalde bemanningsvoorschriften van toepassing zijn, kan de bevoegde autoriteit rekening houdend met de voorschriften in het Rijnvaartpolitiereglement toestaan dat andere bemanningsvoorschriften worden toegepast, op voorwaarde dat deze op grond van aanbevelingen van de CCR als gelijkwaardig zijn erkend.

  • 2. Bij wijze van proef en voor een beperkte tijdsduur kan een bevoegde autoriteit op grond van een aanbeveling van de CCR voor een vaartuig met nieuwe technische voorzieningen andere regelingen voor de minimumbemanning vastleggen, op voorwaarde dat deze regelingen in het kader van de nieuwe technische voorzieningen voldoende veiligheid waarborgen.

  • 3. De gelijkwaardigheden en afwijkingen zoals bedoeld in het eerste en tweede lid moeten in het binnenschipcertificaat worden ingeschreven.

  • 4. De bevoegde autoriteiten informeren de CCR binnen één maand over de toekenning van een gelijkwaardigheid of afwijking. De CCR publiceert een lijst met de toegekende gelijkwaardigheden en afwijkingen.

Hoofdstuk 18. Exploitatiewijzen, verplichte rusttijd, vaartijdenboek

Artikel 18.01. Exploitatiewijzen

  • 1. Men onderscheidt de volgende exploitatiewijzen:

    • A1 vaart van ten hoogste 14 uur,

    • A2 vaart van ten hoogste 18 uur,

    • B vaart van ten hoogste 24 uur,

    telkens binnen een periode van 24 uur.

  • 2. Bij exploitatiewijze A1 mag de vaart eenmaal per kalenderweek tot maximaal 16 uur worden verlengd, indien de vaartijd kan worden aangetoond met de registraties van een tachograaf die voldoet aan de eisen van Bijlage 5, Onderdeel V van de ES-TRIN betreffende minimumeisen en voorschriften omtrent de inbouw en de controle van het functioneren van tachografen in de binnenvaart, en wanneer afgezien van de schipper nog een ander bemanningslid van de minimumbemanning een kwalificatiecertificaat stuurman heeft.

  • 3. Een schip dat in exploitatiewijze A1, respectievelijk A2 wordt geëxploiteerd, moet de vaart gedurende acht, respectievelijk zes aaneengesloten uren onderbreken, te weten:

    • a) in de exploitatiewijze A1 tussen 22.00 en 06.00 uur, en

    • b) in de exploitatiewijze A2 tussen 23.00 en 05.00 uur.

Er mag van deze tijden worden afgeweken, indien de vaartijd wordt geregistreerd door middel van een tachograaf die voldoet aan de eisen van Bijlage 5, Onderdeel V van de ES-TRIN betreffende minimumeisen en voorschriften omtrent de inbouw en de controle van het functioneren van tachografen in de binnenvaart, en naar behoren functioneert. De tachograaf moet ten minste vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van acht, respectievelijk zes uur zijn ingeschakeld en voor de controlerende diensten te allen tijde bereikbaar zijn.

Artikel 18.02. Verplichte rusttijd

  • 1. Bij exploitatiewijze A1 heeft elk bemanningslid recht op een ononderbroken rusttijd van acht uur buiten de vaartijd per periode van 24 uur, gerekend vanaf het einde van elke rusttijd van acht uur.

  • 2. Bij exploitatiewijze A2 heeft elk bemanningslid recht op een rusttijd van acht uur, waarvan zes uur ononderbroken buiten de vaartijd per periode van 24 uur, gerekend vanaf het einde van elke rusttijd van zes uur. Voor bemanningsleden onder de 18 jaar wordt een ononderbroken rusttijd van acht uur in acht genomen waarvan zes uur buiten de vaartijd.

  • 3. Bij exploitatiewijze B heeft elk bemanningslid recht op een rusttijd van 24 uur per periode van 48 uur, waarvan ten minste twee maal zes uur ononderbroken zijn.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid kan de rusttijd tevens tijdens de vaart plaatsvinden, indien:

    • ook tijdens deze rusttijd te allen tijde het voor de veiligheid van het schip vereiste aantal bemanningsleden – waaronder tenminste één schipper – wordt ingezet, en

    • de mogelijkheid bestaat de rusttijd door te brengen in een slechts aan één bemanningslid toegewezen ruimte die geschikt is om uit te rusten en afgeschermd is tegen geluid of trillingen boven de toegelaten grenswaarde. In deze ruimte wordt de geluidsdruk van 60 dB(A) niet overschreden, hetgeen moet blijken uit het binnenschipcertificaat, waarbij de geluidsdruk gemeten dient te worden overeenkomstig de geldende voorschriften van de ES-TRIN.

  • 5. Gedurende zijn verplichte rusttijd mag een bemanningslid niet voor enigerlei taak worden ingezet, ook niet om toezicht te houden of stand-by te zijn. De in de politievoorschriften bedoelde wacht- en toezichtstaken voor stilliggende vaartuigen worden niet als taak in de zin van dit lid beschouwd.

  • 6. Bepalingen in de arbeidsvoorschriften met inbegrip van bepalingen voortvloeiend uit het recht van de Europese Unie of collectieve arbeidsovereenkomsten die langere rusttijden voorschrijven, blijven onverlet.

Artikel 18.03. Wisseling of herhaling van exploitatiewijze

  • 1. In afwijking van artikel 18.02, eerste en derde lid, is een wisseling of herhaling van de exploitatiewijze slechts mogelijk met inachtneming van de bepalingen van het tweede tot met zesde lid.

  • 2. Van exploitatiewijze A1 mag slechts dan naar exploitatiewijze A2 worden gewisseld, indien:

    • a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of

    • b) de voor exploitatiewijze A2 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een rusttijd van acht uur, waarvan zes uur buiten de vaartijd, in acht genomen en aangetoond hebben en de voor exploitatiewijze A2 voorgeschreven versterking zich aan boord bevindt.

  • 3. Van exploitatiewijze A2 mag slechts dan naar exploitatiewijze A1 worden gewisseld, indien:

    • a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of

    • b) de voor exploitatiewijze A1 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rust van acht uur buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben.

  • 4. Van exploitatiewijze B mag slechts dan naar exploitatiewijze A1 of A2 worden gewisseld, indien:

    • a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of

    • b) de voor exploitatiewijze A1, respectievelijk A2 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rusttijd van acht, respectievelijk zes uur in acht genomen en aangetoond hebben.

  • 5. Van exploitatiewijze A1 of A2 mag slechts dan naar exploitatiewijze B worden gewisseld, indien:

    • a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of

    • b) de voor exploitatiewijze B bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rusttijd van acht, respectievelijk zes uur buiten de vaartijd of overeenkomstig de voorschriften van artikel 18.02, vierde lid, in acht genomen en aangetoond hebben, en de voor exploitatiewijze B voorgeschreven versterking zich aan boord bevindt.

  • 6. Een vaartuig kan onmiddellijk in aansluiting op een reis in exploitatiewijze A1 of A2 voor een volgende reis in exploitatiewijze A1 of A2 worden ingezet, indien een voltallige uitwisseling van de bemanning heeft plaatsgevonden en de nieuwe bemanningsleden onmiddellijk voorafgaand aan de verdere exploitatiewijze A1 en A2 een ononderbroken rusttijd van acht, respectievelijk zes uur buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben.

  • 7. Het bewijs van een rusttijd van acht, respectievelijk zes uur wordt aangetoond met een verklaring als bedoeld in bijlage 8 of door een kopie van de pagina van het vaartijdenboek van het vaartuig waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden en de vaar-, respectievelijk rusttijden, vermeld staan. Indien de rusttijd tijdens de vaart plaatsvond, is tevens een kopie van het binnenschipcertificaat van het betreffende schip vereist waaruit blijkt dat de maximale geluidsdruk in die ruimte van dit schip voldoet aan de voorschriften van artikel 18.02, vierde lid.

Artikel 18.04. Vaartijdenboek – Tachograaf

  • 1. Aan boord van elk vaartuig, met uitzondering van sleep- en duwboten die slechts in havens verkeren, onbemande duwbakken, overheidsschepen en pleziervaartuigen, moet zich in de stuurhut een actief vaartijdenboek volgens het model in de ES-QIN (Deel V, hoofdstuk 5) bevinden. Dit wordt bijgehouden overeenkomstig de daarin vervatte aanwijzingen. De schipper is verantwoordelijk voor de aanwezigheid van het vaartijdenboek en de aantekeningen die daarin worden gemaakt. Het eerste vaartijdenboek wordt afgegeven door een bevoegde autoriteit op vertoon van een geldig binnenschipcertificaat.

  • 2. Alle daaropvolgende vaartijdenboeken mogen worden afgegeven door elke bevoegde autoriteit, die het vaartijdenboek van een volgnummer voorziet; zij kunnen evenwel slechts worden afgegeven tegen overlegging van het voorgaande vaartijdenboek. Het voorgaande vaartijdenboek wordt voorzien van de onuitwisbare aantekening ‘ongeldig’ en dient aan de schipper te worden teruggegeven.

    De afgifte van een nieuw vaartijdenboek kan geschieden op vertoon van het in het vierde lid bedoelde document. De eigenaar van het schip zorgt ervoor dat het voorafgaande vaartijdenboek binnen 30 dagen na de afgiftedatum van het nieuwe vaartijdenboek wordt voorgelegd aan dezelfde bevoegde autoriteit die voor het nieuwe vaartijdenboek de in het vierde lid bedoelde verklaring heeft opgesteld, zodat deze autoriteit het bovengenoemde voorafgaande vaartijdenboek kan voorzien van de vermelding ‘ongeldig’. De eigenaar van het schip zorgt er bovendien voor dat het vaartijdenboek daarna weer aan boord wordt gebracht.

  • 3. Het ongeldig gemaakte vaartijdenboek wordt gedurende zes maanden na de laatste aantekening aan boord bewaard.

  • 4. Bij de afgifte van het eerste vaartijdenboek overeenkomstig het eerste lid bevestigt de autoriteit die het eerste vaartijdenboek afgeeft, deze afgifte door middel van een verklaring waarop de naam van het schip, het uniek Europees identificatienummer (ENI) van het schip, het nummer van het vaartijdenboek en de datum van afgifte zijn vermeld. Deze verklaring wordt aan boord bewaard en wordt op verzoek getoond. De afgifte van latere vaartijdenboeken overeenkomstig het tweede lid moet door de bevoegde autoriteit op de verklaring worden aangetekend.

  • 5. De naleving van de rusttijden kan bovendien door middel van een tachograaf worden aangetoond, die voldoet aan de technische vereisten van artikel 18.01, tweede lid. De registraties van de tachografen wordt gedurende zes maanden na de laatste registratie aan boord bewaard.

  • 6. Bij aflossing of versterking van de bemanning als bedoeld in artikel 18.03 is voor ieder nieuw bemanningslid een verklaring overeenkomstig bijlage 8 of een kopie van de pagina met de aantekeningen van de vaar-, respectievelijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het vaartuig waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden, voorhanden.

  • 7.

    • a) De regeling voor het bijhouden van het vaartijdenboek op grond waarvan één enkel schema per reis voor de aantekeningen van de rusttijden voldoende is, geldt uitsluitend voor de bemanningsleden in de exploitatiewijze B. In de exploitatiewijzen A1 en A2 moeten voor elk bemanningslid het begin en het einde van de rusttijden van elke dag gedurende de reis worden genoteerd.

    • b) De na de wisseling van de exploitatiewijze vereiste aantekeningen moeten op een nieuwe bladzijde van het vaartijdenboek worden genoteerd.

    • c) Worden per dag twee of meer reizen met ongewijzigde bemanning afgelegd, kan worden volstaan met het invullen van het tijdstip van het begin van de eerste dagvaart en van het einde van de laatste dagvaart.

Hoofdstuk 19. Minimumbemanning aan boord

Artikel 19.01. Uitrusting van vaartuigen

  • 1. Onverminderd de bepalingen van de ES-TRIN voldoen motorschepen, duwboten, duwstellen en passagiersschepen, om met een minimumbemanning overeenkomstig deze paragraaf te worden geëxploiteerd, aan een van de volgende uitrustingsstandaarden:

    • 1.1 Standaard S1

      • a) De voortstuwingsinstallaties is zo ingericht dat de verandering van de vaarsnelheid en de omkering van de richting van de stuwkracht van de schroef vanaf de stuurstelling kunnen geschieden.

        De hulpmotoren die nodig zijn bij het varen met het schip moeten vanaf de stuurstelling kunnen worden aan- en afgezet, tenzij dit automatisch geschiedt, dan wel deze motoren gedurende elke reis ononderbroken in bedrijf zijn.

      • b) Het kritieke peil

        van de temperatuur van het koelwater van de hoofdmotoren,

        van de druk van de smeerolie van de hoofdmotoren en de transmissie,

        van de oliedruk en de luchtdruk van de omkeerinrichting van de hoofdmotoren, de keerkoppeling of de schroeven en

        van het bilgewater in de hoofdmachinekamer

        moet worden aangegeven door installaties die in het stuurhuis akoestische en optische alarmsignalen in werking stellen. De akoestische alarmsignalen mogen in één akoestisch apparaat verenigd zijn. Zij mogen worden uitgeschakeld zodra de storing is vastgesteld. De optische alarmsignalen mogen pas worden uitgeschakeld, nadat de desbetreffende storingen zijn verholpen.

      • c) De brandstoftoevoer en de koeling van de hoofdmotoren dienen automatisch te geschieden.

      • d) De bediening van de stuurinrichting moet zelfs bij de grootste toegelaten inzinking door één persoon zonder bijzondere krachtsinspanning kunnen worden verricht.

      • e) De bij het Rijnvaartpolitiereglement voorgeschreven optische tekens en geluidsseinen van varende schepen dienen vanaf de stuurstelling te kunnen worden gegeven.

      • f) Indien geen rechtstreeks contact mogelijk is tussen de stuurstelling en het voorschip, het achterschip, de verblijven en de machinekamer, dient een spreekverbinding te zijn aangebracht. Voor contact met de machinekamer mogen in plaats van een spreekverbinding optische en akoestische signalen worden gebruikt.

      • g) De kracht die nodig is om zwengels en soortgelijke draaibare voorzieningen van hefwerktuigen te bedienen, mag niet meer dan 160 N bedragen.

      • h) De in het binnenschipcertificaat vermelde sleeplieren dienen door een motor te worden aangedreven.

      • i) De lenspompen en de dekwaspompen dienen door een motor te worden aangedreven.

      • j) De voornaamste bedieningsinrichtingen en controle-instrumenten dienen ergonomisch te zijn aangebracht.

      • k) De krachtens artikel 6.01, eerste lid, van de ES-TRIN vereiste inrichtingen dienen vanaf de stuurstelling te kunnen worden bediend.

    • 1.2 Standaard S2

      • a) voor alleen varende motorschepen:

        Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurstelling bedienbare boegschroefinstallatie;

      • b) voor motorschepen, die gekoppelde vaartuigen voortbewegen:

        Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurstelling bedienbare boegschroefinstallatie;

      • c) voor motorschepen die een duwstel, bestaande uit het motorschip en een vaartuig ervoor, voortbewegen:

        Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, wanneer het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust die vanuit de stuurstelling van het duwende motorschip te bedienen is;

      • d) voor duwboten die een duwstel voortbewegen:

        Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, wanneer het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust die vanuit de stuurstelling van de duwende duwboot te bedienen is;

      • e) voor passagiersschepen:

        Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurstelling bedienbare boegschroefinstallatie. Deze uitrusting is echter niet vereist, indien de voortstuwingsinstallatie en de stuurinrichting van het passagiersschip gelijkwaardige manoeuvreereigenschappen waarborgen.

  • 2. Het voldoen of niet voldoen aan de voorschriften van 1.1 of 1.2 wordt door de Commissie van Deskundigen in het binnenschipcertificaat onder nummer 47 ingeschreven.

Artikel 19.02. Minimumbemanning van motorschepen en duwboten

  • 1. De minimumbemanning van motorschepen en duwboten bestaat uit:

    Groep

    Bemanningsleden

    Aantal bemanningsleden bij de exploitatiewijze

    A1, A2 of B en voor de uitrustingsstandaard S1 of S2

       

    A1

    A2

    B

       

    S1

    S2

    S1

    S2

    S1

    S2

    1

    L ≤ 70 m

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    1

    1

     

    2

     

    2

    1

    11

    2

    2 1'2

    2

    70 m < L ≤ 86 m

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    1 of 1

    – –

    1 –

    – 1

    – 1

    1

    1

    1

    2

    11

     

    2

    2

    2

    1

    1

    3

    L > 86 m

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    1 of 1

    1 1

    – –

    1 –

    – 2

    1

    1

    1

    2

    1

    11

    2

    21

    2 of 2

    1 13

    – –

    2 1

    – –

    2

    1

    1

    1

    1 De lichtmatroos of één van de lichtmatrozen mag worden vervangen door een deksman.

    2 Eén van de lichtmatrozen moet ouder zijn dan 18 jaar.

    3 De stuurman moet houder zijn van een Rijnpatent of Uniekwalificatiecertificaat schipper. Een specifieke vergunning als bedoeld in artikel 13.01, eerste lid, onderdeel b is niet vereist.

  • 2. De voorgeschreven matrozen overeenkomstig de in het eerste lid genoemde tabel mogen door lichtmatrozen worden vervangen die de minimumleeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich ten minste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.

  • 3. De voorgeschreven minimumbemanning overeenkomstig de onder 1 genoemde tabel, kan

    • a) in groep 1, exploitatiewijze B, Standaard S2,

    • b) in groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2, en

    • c) in groep 3, exploitatiewijze A1, Standaard S1 en exploitatiewijze A2, Standaard S2

    voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar met een lichtmatroos worden verminderd, als deze lichtmatroos gedurende deze tijd een schippersschool bezoekt. Opeenvolgende periodes met een gereduceerde bemanning moeten door een periode van minimaal één maand worden onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord moet bevinden en waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven. De eerste zin, onderdeel a en het tweede alternatief van onderdeel c zijn slechts van toepassing wanneer gedurende de tijd dat de ene lichtmatroos een schippersschool bezoekt, de tweede lichtmatroos aan boord is. Deze bepalingen gelden niet voor de lichtmatroos zoals bedoeld in het tweede lid.

Artikel 19.03. Minimumbemanning van hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen

  • 1. De minimumbemanning van hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen bestaat uit:

    Groep

    Bemanningsleden

    Aantal bemanningsleden bij de exploitatiewijze

    A1, A2 of B en voor de uitrustingsstandaard S1 of S2

       

    A1

    A2

    B

       

    S1

    S2

    S1

    S2

    S1

    S2

    1

    afmeting van het samenstel

    L ≤ 37 m

    B ≤ 15 m

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist

    1

    1

     

    2

     

    2

    1

    11

    2

    21,2

    2

    afmeting van het samenstel

    37 m < L ≤ 86m

    B ≤ 15 m

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist

    1 of 1

    – –

    1 –

    – 1

    – 1

    – –-

    1

    1

    1

    2

    11

     

    2

    2

    2

    1

    1

    3

    duwboot + 1 duwbak

    met L > 86 m of

    afmeting van het samenstel

    86 m < L ≤ 116,5 m

    B ≤ 15 m

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist

    1 of 1

    1 1

    – –

    1 –

    – 2

    – –

    1

    1

    1

    2

    1

    11

    2

    21

    2 of 2

    1 13

    – –

    2 1

    – –

    – –

    2

    1

    1

    1

    4

    duwboot + 2 duwbakken4

    motorschip

    + 1 bak4

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist

    1

    1

    1

    11

    1

    1

    21

    2

    2

    11

    2

    1

    21

    2 of 2

    1 13

    – –

    2 2

    – –

    1 –

    2 of 2

    1 13

    1 1

    – –

    1 1

    1 –

    5

    duwboot + 3 of meer duwbakken4

    motorschip

    + 2 of meer duwbakken4

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist

    1 of 1

    1 1

    – –

    2 1

    – 2

    1 1

    1

    1

    1

    1

    1

    2

    2

    11

    1

    2

    1

    21

    1

    2 of 2

    1 13

    – –

    2 2

    11-

    1 1

    2 of 2

    1 13

    1 1

    – –

    2 1

    1 1

    1 De lichtmatroos of één van de lichtmatrozen mag worden vervangen door een deksman.

    2 Eén van de lichtmatrozen moet ouder zijn dan 18 jaar.

    3 De stuurman moet houder zijn van een Rijnpatent of Uniekwalificatiecertificaat schipper. Een specifieke vergunning als bedoeld in artikel 13.01, eerste lid, onderdeel b is niet vereist.

    4 In dit artikel omvat het begrip ‘duwbak’ ook motorschepen zonder eigen in werking gestelde voortstuwingswerktuigen en sleepschepen. Bovendien is de volgende gelijkwaardigheid van toepassing: 1 duwbak = meerdere bakken met een totale lengte van niet meer dan 76,50 m en een totale breedte van niet meer dan 15 m.

  • 2. De voorgeschreven matrozen overeenkomstig de in het eerste lid genoemde tabel mogen door lichtmatrozen worden vervangen die de minimumleeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich ten minste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.

  • 3. De voorgeschreven minimumbemanning overeenkomstig de in het eerste lid genoemde tabel, kan

    • a) in de groep 1, exploitatiewijze B, Standaard S2,

    • b) in de groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2,

    • c) in de groep 3, exploitatiewijze A1, Standaard S1 en exploitatiewijze A2, Standaard S2,

    • d) in de groep 4, exploitatiewijze A1, Standaard S2 en exploitatiewijze A2, Standaard S2, en

    • e) in de groep 5, exploitatiewijze A1, Standaard S1, exploitatiewijze A2, Standaard S2, en exploitatiewijze B, Standaard S2

    voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar met een lichtmatroos worden verminderd, als deze lichtmatroos gedurende deze tijd een schippersschool bezoekt. Opeenvolgende periodes met een gereduceerde bemanning moeten door een periode van minimaal één maand worden onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord moet bevinden en waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven. De eerste zin, onderdeel a en het tweede alternatief van onderdeel c, d en het tweede alternatief van onderdeel e zijn slechts van toepassing wanneer gedurende de tijd dat de ene lichtmatroos een schippersschool bezoekt, de tweede lichtmatroos aan boord is. Deze bepalingen gelden niet voor de lichtmatroos zoals bedoeld in het tweede lid.

  • 4. De voorgeschreven machinisten overeenkomstig de in het eerste lid genoemde tabel mogen door bijkomende volmatrozen worden vervangen. Zij mogen ook door bijkomende matrozen worden vervangen, wanneer in de tabel in het eerste lid al een volmatroos is voorgeschreven.

Artikel 19.04. Minimumbemanning van passagiersschepen

  • 1. De minimumbemanning van schepen voor dagtochten bestaat uit:

    Groep

    Bemanningsleden

    Aantal bemanningsleden bij de exploitatiewijze

    A1, A2 of B en voor de uitrustingsstandaard S1 of S2

       

    A1

    A2

    B

       

    S1

    S2

    S1

    S2

    S1

    S2

    1

    Toegestaan aantal passagiers tot en met 75

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist

    1

    1

     

    2

    1

     

    2

    2

    2

    1

    1

    2

    Toegestaan aantal passagiers van 76 tot en met 250

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist

    1 of 1

    – –

    – –

    1 –

    1 –

    – 1

    1

    1

    1

    2

    11

    1

     

    2

    1

    11

    1

     

    3

    Toegestaan aantal passagiers van 251 tot en met 600

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist

    1 of 1

    – –-

    1 1

    – –

    – 2

    1 –

    1

    1

    1

    2

    1

    1

    2

    1

    1

    3

    1

    1

    3

    1

    1

    4

    Toegestaan aantal passagiers van 601 tot en met 1000

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist

    1

    1

    1

    11

    1

    1

    1

    21

    1

    2

    2

    1

    2

    1

    1

    1

    3

    2

    1

    3

    1

    1

    1

    5

    Toegestaan aantal passagiers van 1001 tot en met 2000

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist

    2 of 2

    – –

    – –

    3 2

    – 2

    1 1

    2

    1

    1

    1

    1

    2

    3

    11

    1

    2

    1

    1

    21

    1

    3

    3

    11

    1

    3

    1

    1

    21

    1

    6

    Toegestaan aantal passagiers meer dan 2000

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist

    2

    3

    11

    1

    2

    1

    1

    21

    1

    2

    4

    1

    2

    1

    2

    1

    1

    3

    4

    11

    1

    3

    1

    2

    21

    1

    1 De lichtmatroos of één van de lichtmatrozen mag worden vervangen door een deksman.

  • 2. De minimumbemanning van stoomschepen voor dagtochten bestaat uit:

    Groep

    Bemanningsleden

    Aantal bemanningsleden bij de exploitatiewijze

    A1, A2 of B en voor de uitrustingsstandaard S1 of S2

       

    A1

    A2

    B

       

    S1

    S2

    S1

    S2

    S1

    S2

    1

    Toegestaan aantal passagiers van 501

    tot en met 1000

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist 1

    1

    1

    1

    1

    2

    1

    1

    1

    1

    2

    2

    1

    1

    2

    2

    1

    1

    2

    3

    1

    1

    3

    3

    1

    1

    3

    2

    Toegestaan aantal passagiers van 1001

    tot en met 2000

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist 1

    2 of 2

    – –

    – –

    3 2

    – 2

    3 3

    2

    1

    1

    1

    3

    2

    3

    12

    3

    2

    1

    1

    22

    3

    3

    3

    12

    3

    3

    1

    1

    22

    3

    1 De Commissie van Deskundigen bepaalt of machinisten vereist zijn en schrijft dit in onder nummer 52 van het binnenschipcertificaat.

    2 De lichtmatroos of één van de lichtmatrozen mag worden vervangen door een deksman.

  • 3. De minimumbemanning van hotelschepen bestaat uit:

    Groep

    Bemanningsleden

    Aantal bemanningsleden bij de exploitatiewijze

    A1, A2 of B en voor de uitrustingsstandaard S1 of S2

       

    A1

    A2

    B

       

    S1

    S2

    S1

    S2

    S1

    S2

    1

    Toegestaan aantal bedden:

    tot en met 50

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist

    1

    1

    1

    1

    2

    1

    2

    1

    1

    2

    1

    1

    3

    1

    1

    3

    1

    1

    2

    Toegestaan aantal bedden:

    van 51 tot en met 100

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    2

    1

    1

    2

    1

    1

    3

    1

    1

    3

    1

    1

    3

    Toegestaan aantal bedden meer dan 100

    schipper

    stuurman

    volmatroos

    matroos

    lichtmatroos

    machinist

    1 of 1

    1 1

    – –

    2 1

    - 2

    1 1

    1

    1

    1

    1

    1

    2

    3

    1

    2

    1

    1

    1

    1

    3

    3

    1

    3

    1

    1

    1

    1

  • 4. Voor passagiersschepen zoals bedoeld in het eerste en het derde lid die zonder passagiers aan boord varen, wordt de minimumbemanning bepaald overeenkomstig artikel 19.02.

  • 5. De voorgeschreven matrozen overeenkomstig de in het eerste lid genoemde tabel mogen door lichtmatrozen worden vervangen die de minimumleeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich ten minste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.

  • 6. De minimumbemanning overeenkomstig de in het eerste lid genoemde tabel (schepen voor dagtochten), kan

    • a) in de groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2,

    • b) in de groep 3, exploitatiewijze A1, Standaard S1,

    • c) in de groep 4, exploitatiewijze A1, Standaard S2,

    • d) in de groep 5, exploitatiewijze A1, Standaard S1, exploitatiewijze A2, Standaard S2 en exploitatiewijze B, Standaard S2 en

    • e) in de groep 6, exploitatiewijze A1, Standaard S2 en exploitatiewijze B, Standaard S2

    voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar met een lichtmatroos worden verminderd, als deze lichtmatroos gedurende deze tijd een schippersschool bezoekt. Opeenvolgende periodes met een gereduceerde bemanning moeten door een periode van minimaal één maand worden onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord moet bevinden en waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven. De eerste zin, onderdeel c, d en het tweede en derde alternatief van onderdeel e zijn slechts van toepassing wanneer gedurende de tijd dat de ene lichtmatroos een schippersschool bezoekt, de tweede lichtmatroos aan boord is. Deze bepalingen gelden niet voor de lichtmatroos zoals bedoeld in het vijfde lid.

  • 7. De minimumbemanning overeenkomstig de in het eerste lid genoemde tabel (stoomschepen voor dagtochten), kan

    • a) in de groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S1,

    • b) in de groep 2, exploitatiewijze A2, Standaard S2, en

    • c) in de groep 2, exploitatiewijze B, Standaard S2

    voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar met een lichtmatroos worden verminderd, als deze lichtmatroos gedurende deze tijd een schippersschool bezoekt. Opeenvolgende periodes met een gereduceerde bemanning moeten door een periode van minimaal één maand worden onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool, die zich aan boord moet bevinden en waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven. De eerste zin, onderdeel b en c zijn slechts van toepassing wanneer gedurende de tijd dat de ene lichtmatroos een schippersschool bezoekt, de tweede lichtmatroos aan boord is. Deze bepalingen gelden niet voor de lichtmatroos zoals bedoeld in het vijfde lid.

  • 8. De minimumbemanning overeenkomstig de in het eerste lid genoemde tabel (hotelschepen), kan

    • a) in de groep 1, exploitatiewijze A1, Standaard S2 en

    • b) in de groep 3, exploitatiewijze A1, Standaard S1

    voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar met een lichtmatroos worden verminderd, als deze lichtmatroos gedurende deze tijd een schippersschool bezoekt. Opeenvolgende periodes met een gereduceerde bemanning moeten door een periode van minimaal één maand worden onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool, die zich aan boord moet bevinden en waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven.

  • 9. Bij dagtochtschepen met passagiers waarvan het aantal voor vertrek vaststaat en tijdens de vaart niet wijzigt (chartervaart), kan de overeenkomstig de groepen 2 tot en met 6 voorgeschreven minimumbemanning worden gereduceerd tot de eerst lagere groep, op voorwaarde dat het overeenkomstig de groepen 1 tot en met 6 toegelaten aantal passagiers tijdens de vaart lager is dan dit toegestane aantal. De eisen van hoofdstuk 16, alsmede de eisen die gelden voor de bemanning en het boordpersoneel uit hoofde van de veiligheidsrol gelden onverminderd.

  • 10. De machinisten die zijn voorgeschreven overeenkomstig de in het eerste tot derde lid genoemde tabellen mogen door bijkomende volmatrozen worden vervangen. Deze volmatrozen mogen door bijkomende matrozen worden vervangen, wanneer het aantal volmatrozen dat als minimumbemanning overeenkomstig de in het eerste tot derde lid genoemde tabellen is voorgeschreven, overeenstemt met het aantal te vervangen machinisten.

Artikel 19.05. Afwijking van de in artikel 19.01 voorgeschreven uitrusting

  • 1. Wanneer de uitrusting van een motorschip, een duwboot, een hecht samenstel, een andere hechte samenstelling of een passagiersschip niet voldoet aan de standaard S1, zoals bepaald in artikel 19.01 van het onderhavige reglement, dient de minimumbemanning, zoals bedoeld in de artikelen 19.02, 19.03 of 19.04, te worden verhoogd

    • a) in de exploitatiewijze A1 en A2 telkens met één matroos, en

    • b) in de exploitatiewijze B met twee matrozen. Wordt alleen niet voldaan aan de gestelde eisen in de onderdelen g en j, respectievelijk de onderdelen g of j van de standaard S1, zoals bedoeld in artikel 19.01, lid 1.1, dan wordt de bemanning bij exploitatiewijze B met één matroos in plaats van twee verhoogd.

  • 2. Voldoet de uitrusting van een vaartuig slechts gedeeltelijk aan de standaard S1 zoals deze is bepaald in artikel 19.01 van dit reglement, en niet aan één of meer van de in artikel 19.01, lid 1.1, onderdelen a tot en met c, van dit reglement gestelde eisen wordt voldaan, dan

    • a) moet in de exploitatiewijzen A1 en A2 de matroos, zoals voorgeschreven in het eerste lid, onderdeel a, door een volmatroos, en;

    • b) moeten de twee matrozen in de exploitatiewijze B, zoals voorgeschreven in het eerste lid, onderdeel b door twee volmatrozen worden vervangen.

    In het in de eerste zin bedoelde geval kunnen de volmatrozen door matrozen worden vervangen, indien de volmatrozen reeds deel uitmaken van de in artikel 19.02, artikel 19.03 of artikel 19.04 voorgeschreven minimumbemanning.

  • 3. De verhoging van de vereiste bemanning wordt door de Commissie van Deskundigen onder nummer 47 van het binnenschipcertificaat ingeschreven.

Artikel 19.06. Minimumbemanning van overige vaartuigen

  • 1. De Commissie van Deskundigen bepaalt voor de vaartuigen waarop de artikelen 19.02 tot en met 19.04 niet van toepassing zijn (zoals sleepboten, sleepschepen en drijvende werktuigen) naar gelang hun afmetingen, bouwwijze, inrichting en benutting, welke bemanning zich tijdens de vaart aan boord moet bevinden.

  • 2. Ten aanzien van bunkerschepen, die slechts op korte riviergedeelten ingezet mogen worden, kan de Commissie van Deskundigen een minimumbemanning voorschrijven die afwijkt van artikel 19.02.

  • 3. De Commissie van Deskundigen schrijft deze aantekeningen in onder nummer 48 van het binnenschipcertificaat.

Artikel 19.07. Minimumbemanning voor zeeschepen

  • 1. Voor de bepaling van de minimumbemanning van zeeschepen is deel II van dit reglement van toepassing.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen zeeschepen blijven varen onder de bemanningsregeling die voorzien is in de bepalingen van Resolutie A. 481 (XII) van de IMO en van de STCW-Overeenkomst, onder voorwaarde dat het aantal bemanningsleden ten minste overeenkomt met de minimumbemanning zoals voorgeschreven in deel II voor exploitatiewijze B, waarbij met name rekening dient te worden gehouden met artikel 19.02 en 19.06 van dit reglement.

In dit geval moeten de dienovereenkomstige documenten waaruit de bekwaamheid van de bemanningsleden en hun aantal blijkt, aan boord aanwezig zijn. Bovendien bevindt zich een persoon aan boord die houder is van het kwalificatiecertificaat schipper dat geldig is voor het te bevaren riviergedeelte. Na een vaartijd van ten hoogste 14 uur per periode van 24 uur wordt deze houder van het kwalificatiecertificaat schipper door een andere houder van het kwalificatiecertificaat schipper vervangen.

In het logboek worden de volgende aantekeningen gemaakt:

  • a) de naam van de houders van het kwalificatiecertificaat schipper die zich aan boord bevinden, alsmede het begin en einde van hun diensttijd;

  • b) begin, onderbreking, voortzetting en einde van de vaart met vermelding van de volgende gegevens: datum, tijdstip en plaats met aanduiding van de kilometerraai.

Artikel 19.08. Minimumbemanning voor kanaalspitsen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op kanaalspitsen. Desalniettemin bestaat de bemanning ten minste uit:

  • een schipper die houder is van een patent als bedoeld in dit reglement;

  • een persoon die ten minste 16 jaar oud is en die in staat is te helpen bij het manoeuvreren met het schip.

Artikel 19.09. Minimumbemanning voor pleziervaartuigen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op pleziervaartuigen.

Desalniettemin moet de bemanning ten minste bestaan uit:

  • een schipper die houder is van een patent als bedoeld in dit reglement;

  • een persoon die in staat is te helpen bij het manoeuvreren met het schip.

Artikel 19.10. Uitzondering

Voor de vaart beneden het Spijksche Veer (km 857,40) kan, voor zover de Duits-Nederlandse grens tijdens de vaart noch in de ene, noch in de andere richting wordt overschreden, worden volstaan met de toepassing van de voorschriften van de Nederlandse ‘Binnenvaartwet’ (Staatsblad 2007, Nummer 498).

Deel IV. Overgangsbepalingen

Hoofdstuk 20. Overgangsbepalingen

Artikel 20.01. Geldigheid van het dienstboekje

  • 1. Dienstboekjes die werden afgegeven overeenkomstig de voorschriften die van toepassing waren tot aan de inwerkingtreding van dit reglement dan wel waarvan de geldigheid verlengd werd, blijven geldig met inachtneming van die voorschriften tot aan het einde van de geldigheidsduur, uiterlijk echter tot en met 17 januari 2032. De eerste zin geldt ook voor door de CCR als gelijkwaardig erkende dienstboekjes.

  • 2. De houder van een dienstboekje als bedoeld in het eerste lid kan voor 18 januari 2032 een nieuw dienstboekje met de bestaande kwalificaties aanvragen dat zal worden afgegeven op grond van het onderhavige reglement. Voor de afgifte van dit dienstboekje gelden de bepalingen van artikel 5.01 van dit reglement.

    Indien de aanvrager ouder is dan 60 jaar, moet hij bovendien zijn medische geschiktheid aantonen zoals bedoeld in artikel 4.02. Zijn medische verklaring mag niet ouder zijn dan drie maanden.

    Indien de houder een nieuwe beroepskwalificatie wil toevoegen of de vervanging van een document wordt aangevraagd overeenkomstig artikel 3.03 van dit reglement, geeft de bevoegde autoriteit een nieuw dienstboekje af overeenkomstig de ES-QIN (Deel V, hoofdstuk 2).

  • 3. De houder van een dienstboekje als bedoeld in het eerste lid, kan vóór 18 januari 2032 een nieuw dienstboekje met een kwalificatiecertificaat waarvoor de eisen hoger zijn, aanvragen, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. voor een kwalificatiecertificaat voor een matroos: 540 dagen vaartijd inclusief ten minste 180 dagen in de binnenvaart;

    • b. voor een kwalificatiecertificaat voor een volmatroos: 900 dagen vaartijd inclusief ten minste 540 dagen in de binnenvaart;

    • c. voor een kwalificatiecertificaat voor een stuurman: 1.080 dagen vaartijd inclusief ten minste 720 dagen in de binnenvaart.

    De vaarervaring moet worden aangetoond door middel van een dienstboekje, logboek of ander bewijsmateriaal.

    Deze minimumduur van de vaartijd, zoals bepaald in dit lid, onder a, b en c, kan met ten hoogste 360 dagen vaartijd worden verminderd wanneer de aanvrager een opleidingsprogramma heeft gevolgd dat is vermeld onder nr. 1 of nr. 3 van deel II van de lijsten en overzichten voor de implementatie van het RSP.

  • 4. Het dienstboekje kan bij elke bevoegde autoriteit van een lidstaat van de CCR worden aangevraagd, zoals voorzien in het tweede en derde lid. De bevoegde autoriteit geeft het dienstboekje af op grond van het onderhavige reglement wanneer de aanvrager zijn oude dienstboekje zoals bedoeld in het eerste lid en een kopie van zijn identiteitsbewijs heeft overgelegd. Indien de aanvrager ouder is dan 60 jaar, moet hij bovendien zijn medische geschiktheid aantonen zoals bedoeld in artikel 4.02. Zijn medische verklaring mag niet ouder zijn dan drie maanden.

Artikel 20.02. Geldigheid van het vaartijdenboek

  • 1. Vaartijdenboeken die werden afgegeven overeenkomstig de voorschriften die van toepassing waren tot aan de inwerkingtreding van dit reglement dan wel waarvan de geldigheid verlengd werd, blijven geldig met inachtneming van die voorschriften tot aan het einde van de geldigheidsduur, uiterlijk echter tot en met 17 januari 2032. De eerste zin geldt ook voor door de CCR als gelijkwaardig erkende vaartijdenboeken.

  • 2. Een vaartijdenboek als bedoeld in het eerste lid kan voor 18 januari 2032 voor een vaartijdenboek overeenkomstig dit reglement worden ingewisseld.

Artikel 20.03. Geldigheid van reeds afgegeven Rijnpatenten

  • 1. Een groot of klein Rijnpatent dat is afgegeven overeenkomstig de voorschriften die van toepassing waren tot aan de inwerkingtreding van dit reglement dan wel waarvan de geldigheid verlengd werd, blijft geldig met inachtneming van die voorschriften tot het einde van de geldigheidsduur, uiterlijk echter tot en met 17 januari 2032.

  • 2. De in het eerste lid genoemde Rijnpatenten kunnen voor het einde van de in dit lid genoemde geldigheidsduur op grond van dit reglement worden ingewisseld. Om een klein Rijnpatent in te kunnen ruilen moet de houder aantonen dat hij na verkrijging van dit kleine Rijnpatent op zijn minst een jaar gevaren heeft. Het dienstboekje kan bij elke bevoegde autoriteit van een lidstaat van de CCR worden ingewisseld. De bevoegde autoriteit geeft een Rijnpatent af op grond van het onderhavige reglement, wanneer de aanvrager zijn oude Rijnpatent zoals bedoeld in het eerste lid en een kopie van zijn identiteitsbewijs heeft voorgelegd. Indien de aanvrager ouder is dan 60 jaar, moet hij bovendien zijn medische geschiktheid aantonen zoals bedoeld in artikel 4.02. Zijn medisch verklaring mag niet ouder zijn dan drie maanden.

  • 3. De op de Rijn door de CCR als gelijkwaardig erkende vaarbewijzen voor schipper blijven geldig tot aan het einde van de geldigheidsduur, uiterlijk echter tot en met 17 januari 2032. Deze vaarbewijzen kunnen volgens de in het tweede lid genoemde procedure bij een bevoegde autoriteit tegen een Rijnpatent worden ingewisseld.

Artikel 20.04. Geldigheid van de overheids- en sportpatenten

De overheids- en sportpatenten die geldig zijn op grond van de voorschriften die van toepassing waren tot aan de inwerkingtreding van dit reglement blijven zonder wijziging geldig.

Artikel 20.05. Geldigheid van reeds bestaande kennis van riviergedeelten

De houder van een groot of klein Rijnpatent, een overheids- of sportpatent dat werd afgegeven overeenkomstig de voorschriften die van toepassing waren tot aan de inwerkingtreding van dit reglement dan wel waarvan de geldigheid verlengd werd en die voor de in bijlage 5 van dit reglement genoemde riviergedeelten met succes het examen afgelegd heeft dat in dit reglement voorgeschreven is, mag met inachtneming van die voorschriften de riviergedeelten waarvoor het genoemde examen voor het bewijs van kennis van riviergedeelten werd afgelegd, blijven bevaren.

Artikel 20.06. Geldigheid van een reeds bestaand bewijs van kennis van riviergedeelten

  • 1. Indien de houder van een op de Rijn als gelijkwaardig erkend vaarbewijs voor schipper een bewijs van kennis van riviergedeelten heeft voor de in bijlage 5 van dit reglement genoemde riviergedeelten, mag hij de desbetreffende riviergedeelten blijven bevaren tot en met 17 januari 2032.

  • 2. Het bewijs van kennis van riviergedeelten zoals bedoeld in het eerste lid toont aan dat de houder beschikt over de specifieke vergunning voor het bevaren van de dienovereenkomstige binnenwateren met specifieke risico’s zoals bepaald in artikel 13.03.

Artikel 20.07. Geldigheid van de specifieke vergunning voor binnenwateren van maritieme aard

  • 1. Met een groot of klein Rijnpatent zoals bedoeld in artikel 20.03, eerste lid, mag tot aan het einde van de geldigheidsduur, uiterlijk echter tot en met 17 januari 2032, gevaren worden op binnenwateren van maritieme aard zoals bedoeld in artikel 13.04.

  • 2. Als het groot of klein Rijnpatent zoals bedoeld in artikel 20.03 wordt ingewisseld, wordt het nieuwe Rijnpatent meteen afgegeven met de specifieke vergunning voor het bevaren van binnenwateren van maritieme aard zoals bedoeld in artikel 13.04.

Artikel 20.08. Geldigheid van kwalificatiecertificaten krachtens de STCW-Overeenkomst

Bemanningsleden van zeeschepen die op de Rijn varen, kunnen hun kwalificatie bewijzen door middel van een in overeenstemming met de STCW-Overeenkomst afgegeven of erkend kwalificatiecertificaat. Dit geldt voor schippers slechts tot 17 januari 2038 en op voorwaarde dat de binnenvaartactiviteit wordt uitgevoerd bij het begin of aan het eind van een reis in het kader van zeevervoer.

Artikel 20.09. Geldigheid van het radarpatent

  • 1. Radarpatenten die zijn afgegeven overeenkomstig de voorschriften die van toepassing waren tot aan de inwerkingtreding van dit reglement of waarvan de geldigheid verlengd werd, blijven met inachtneming van die voorschriften geldig voor het varen met behulp van radar op de Rijn tot aan het einde van de geldigheidsduur.

  • 2. Met het omruilen van een groot of klein Rijnpatent zoals bedoeld in artikel 20.03 wordt het nieuwe Rijnpatent meteen afgegeven met de specifieke vergunning om met behulp van radar te mogen varen zoals bedoeld in artikel 13.02.

  • 3. De houder van een op de Rijn als gelijkwaardig erkend radarpatent mag blijven varen met behulp van radar tot en met 17 januari 2032.

Artikel 20.10. Geldigheid van de kwalificatie van deskundige voor de passagiersvaart of LNG-deskundige

  • 1. De verklaringen deskundige voor de passagiersvaart en de verklaringen van deskundigheid aangaande het gebruik van vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof die door de bevoegde instanties overeenkomstig de voorschriften die van toepassing waren tot aan de inwerkingtreding van dit reglement werden afgegeven of waarvan de geldigheid verlengd werd, blijven geldig met inachtneming van die voorschriften tot aan het einde van hun huidige geldigheidsduur.

  • 2. Houders van de in het eerste lid genoemde verklaringen kunnen voor het einde van de geldigheidsduur van de verklaring bij de bevoegde autoriteiten een aanvraag indienen voor de afgifte van een nieuw kwalificatiecertificaat overeenkomstig artikel 15.06 of artikel 16.10. De bevoegde autoriteit geeft het aangevraagde kwalificatiecertificaat af wanneer de aanvrager zijn oude verklaring zoals bedoeld in het eerste lid en een kopie van zijn identiteitsbewijs, alsmede de in artikel 15.06 of de in artikel 16.10 vereiste bewijzen heeft voorgelegd.

Artikel 20.11. Erkenning van vaartijd

Er kan rekening worden gehouden met de volbrachte vaartijd die op grond van het onderhavige reglement vereist is, wanneer deze vaartijd werd volbracht overeenkomstig de voorschriften die van toepassing waren tot aan de inwerkingtreding van dit reglement werd volbracht.

Bijlage 1. Medische verklaring ter vaststelling van de medische geschiktheid voor de binnenvaart (Model)

Naam, voornaam (evt. geboortenaam) van de onderzochte persoon

 

Geboortedatum en -plaats

Getoond legitimatiebewijs

   

Naam en voornaam van de keuringsarts

 

Adres

Telefonisch te bereiken onder

   

De lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de bovengenoemde persoon werd onderzocht overeenkomstig de ES-QIN-standaarden inzake de medische geschiktheid (algemene medische geschiktheid, gezichtsvermogen, gehoorvermogen). De resultaten daarvan zijn de volgende:

  • Permanent ongeschikt

  • Tijdelijk ongeschikt, naar verwachting tot ...............

  • Geschikt zonder beperkingen

  • Geschiktheid beperkt tot ...............4

  • Geschikt met een of meer van de volgende beperkingen (code overeenkomstig de ES-QIN)

    • 01 Optische correctie (bril en/of contactlenzen) vereist

    • 02 Gehoorapparaat vereist

    • 03 Ledemaatprothese vereist

    • 04 Alleen werken in het stuurhuis niet toegestaan

    • 05 Alleen bij daglicht

    • 06 Geen navigatietaken toegestaan

    • 07 Beperkt tot het volgende vaartuig: ...............

    • 08 Beperkt tot het volgende vaargebied: ...............

    • 09 Beperkt tot de volgende taak: ...............

Stempel

..............................

Datum en handtekening van de arts

Bijlage 2. examenprogramma ter verkrijging van een sportpatent en een overheidspatent

Opmerking vooraf:

Soorten patent (kolom 4 tot en met 6)

A – Sportpatent

B – Overheidspatent

Vereiste kennis (kolom 3)

1 – Gedetailleerde kennis

2 – Basiskennis

1

2

3

4

5

nr.

Examenstof

 

A

B

1.

Kennis van de reglementen, gidsen en handboeken

     

1.1

Rijnvaartpolitiereglement

(inclusief de tijdelijke wijzigingen)

     
 

Hoofdstuk 1 tot en met 7, 15

1

x

x

 

Hoofdstuk 8:

1

   
 

Hoofdstuk 9, 10, 12, 14 (voor de betreffende riviergedeelten)

1

x

x

 

Hoofdstuk 11:

1

   
         
 

Bijlagen

     
 

3. Optische tekens van schepen

1

x

x

 

6. Geluidsseinen

1

x

x

 

7. Verkeerstekens

1

x

x

 

8. Verkeerstekens ter markering van de vaarweg

1

x

x

 

10. Olie-afgifteboekje

1

x

x

         
 

Gidsen/Handboeken

     
 

Marifonie in de binnenvaart

2

x

x

 

Afvalverwijdering

2

x

x

1.2

Verkeersvoorschriften voor zeescheepvaartwegen

1

x

 
 

(optische tekens van schepen, geluidsseinen, verkeerstekens, navigatiehulpmiddelen en betonningssystemen, vaarregels)

     

1.3

Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn en Europese Standaard voor technische voorschriften voor binnenschepen

     
 

Opzet en inhoud

2

x

x

 

Inhoud van binnenschipcertificaat

2

x

x

1.4

Bemanningsvoorschriften, Deel III van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn

1

 

x

1.5

ADN

     
 

Opzet

2

 

x

 

Documenten/instructies

2

 

x

 

Kennis van de voorgeschreven blauwe kegels/lichten

1

 

x

 

Opzoeken van operationele voorschriften

2

 

x

1.6

Bepalingen betreffende de Patenten: Delen II en III van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn

     
 

Soorten patent en specifieke vergunningen

2

x

x

 

Criteria voor de intrekking van een patent en de opschorting van de geldigheid

1

x

x

1.7

Voorkoming van ongevallen

2

x

x

2.

Nautische kennis

     

2.1

Rijn en nevenwateren

2

x

x

 

(belangrijkste geografische, hydrologische, meteorologische en morfologische kenmerken)

     

2.2

Kennis van de gewenste riviergedeelten van de Rijn

     
 

Beschrijving van de vaarweg in de op- en afvaart

1

x

x

 

Afmetingen van de vaarweg

1

x

x

2.3

Navigatie op zeescheepvaartwegen

2

x

 
 

(koersbepaling, peilingen en plaatsbepaling, het gebruik van zeekaarten, procedures voor het controleren van het kompas, basiskennis inzake getijdewerking)

     

3.

Praktijkkennis

     
 

(Nautische zaken, scheepvaarttechnische zaken, praktische vaardigheden)

     

3.1

Voeren van het schip

     
 

Praktijk van het sturen, manoeuvreereigenschappen

2

x

x

 

Functie van de stuurinrichtingen en de aandrijving

2

x

x

 

Invloed van stromingen, wind en zuiging

2

x

x

 

Drijfvermogen, stabiliteit en toepassing daarvan in de praktijk

2

x

x

 

Ankeren en meren

2

x

x

3.2

Motorenkennis

     
 

Bouw, werking van de motoren, functie van de elektrische inrichtingen

2

x

x

 

Bediening, bedrijfscontrole

2

x

x

 

Maatregelen bij bedrijfsstoringen

2

x

x

3.3

Laden en lossen

     
 

Bepalen van het gewicht van de lading aan de hand van de meetbrief

2

   
 

Gebruik van de diepgangsschaal

2

   
 

Stuwen van de lading

2

 

x

3.4

Handelen onder bijzondere omstandigheden

     
 

Maatregelen bij schade, eerste hulp, stoppen van lekkage

2

x

x

 

Bediening van reddingsmiddelen

2

x

x

 

Bijzonderheden bij averij op zeescheepvaartwegen

2

x

 
 

Behandeling van afval en voorkomen van verontreiniging van de waterwegen

2

x

x

 

Informeren van de bevoegde autoriteiten

2

x

x

 

Brandbestrijding

2

x

x

Bijlage 3. Sportpatent

De lijst van de sportpatenten van de Rijnoeverstaten en België, alsmede de modellen staan op de website van de CCR: www.ccr-zkr.org.

Bijlage 4. Overheidspatent

De lijst van de overheidspatenten van de Rijnoeverstaten en België, alsmede de modellen staan op de website van de CCR: www.ccr-zkr.org.

Bijlage 5. Specifieke bepalingen voor het bevaren van gedeelten van de Rijn die als binnenwatertrajecten met specifieke risico’s geclassificeerd zijn

Deel A. Eisen voor gedeelten van de Rijn met specifieke risico’s

  • 1. Degene die een vaartuig voert op de binnenwatertrajecten tussen km 335,92 (sluis van Iffezheim) en km 857,40 (Spijksche Veer) moet houder zijn van een specifieke vergunning voor het bevaren van binnenwatertrajecten met specifieke risico’s.

  • 2. Het vereiste examen wordt afgenomen door de bevoegde autoriteit door middel van een administratief examen (hoofdstuk 7). Het examen kan als multiplechoice-examen of als mondeling examen worden afgelegd. De kandidaat moet tijdens het examen aantonen over de volgende kennis te beschikken:

    • a) de vaarweg in de op- en afvaart kunnen beschrijven;

    • b) gedetailleerde kennis van de kenmerken van het binnenwaterwegtraject, met name ten aanzien van de lokale stroompatronen en -snelheid en de daarmee samenhangende eisen voor het veilig besturen van het vaartuig op het desbetreffende gedeelte van de Rijn;

    • c) gedetailleerde kennis van de afmetingen van de vaarweg;

    • d) kennis van de verkeersvoorschriften voor dit gedeelte van de Rijn.

    De details staan in deel B.

  • 3. Degene die als houder van een kwalificatiecertificaat schipper de in deze bijlage bedoelde specifieke vergunning wil verkrijgen, moet het desbetreffende gedeelte van de Rijn in de afgelopen drie jaar ten minste drie maal stroomopwaarts en drie maal stroomafwaarts hebben bevaren. Tijdens alle reizen als bedoeld in de eerste zin moet de kandidaat in het stuurhuis aanwezig geweest zijn. De kandidaat moet op zijn minst tijdens een reis stroomopwaarts en een reis stroomafwaarts zelfstandig de koers en snelheid van het vaartuig bepaald hebben.

  • 4. De reizen over het riviergedeelte moeten plaatsgevonden hebben aan boord van een gemotoriseerd vaartuig dat slechts bestuurd mag worden door een schipper die beschikt over een kwalificatiecertificaat schipper.

  • 5. De kandidaat toont aan dat hij de reizen over het desbetreffende riviergedeelte heeft afgelegd door overlegging van zijn dienstboekje. Indien de aanvrager op het moment dat hij zich aanmeldt voor het examen nog niet alle vereiste reizen over het desbetreffende riviergedeelte heeft afgelegd, wordt de aanvrager toegelaten tot het examen onder voorwaarde dat op de dag van het examen aangetoond wordt dat alle reizen over het desbetreffende riviergedeelte voor de dag waarop het examen plaatsvindt, werden afgelegd.

  • 6. De schipper moet het mogelijk maken dat de kandidaat de reizen over het desbetreffende riviergedeelte – onder waarborging van de veiligheid – aflegt en dient hem/haar daarin bij te staan.

Deel B. Delen van de Rijn waarvoor aanvullende competenties van de schipper vereist zijn

I. De Rijn van kmr 335,92 (sluis Iffezheim) tot kmr 352,07 (Duits-Franse grens)

Aanvullende competentie

Een schipper die met een vaartuig dit binnenwaterwegtraject met specifieke risico’s bevaart, moet met het oog op de veiligheid de eigenschappen en plaatselijke omstandigheden van dit gedeelte van de Rijn kennen.

  • 1. Hij moet de vaarweg in de op- en afvaart kunnen beschrijven.

  • 2. Afgezien daarvan moet hij beschikken over

    • a. gedetailleerde kennis van de kenmerken van dit riviergedeelte

    • b. gedetailleerde kennis van de afmetingen van de vaarweg.

  • 3. Bovendien moet de schipper

    • a) de stromingspatronen en -snelheden op dit gedeelte van de Rijn kennen en moet hij weten hoe hij op dit riviergedeelte het vaartuig moet besturen. Daartoe moet hij met name:

      • (1) de specifieke werking en het belang van de kribben in dit riviergedeelte kennen;

      • (2) weten dat de ontmoetingskant op talrijke plaatsen van bakboord naar stuurboord en omgekeerd wisselt en dat het vaartuig daarvoor vaak een scherpe bocht moet maken;

      • (3) de plaats van de kribvakken kennen om de invloed op de stroming in te kunnen schatten;

      • (4) de bijzonder talrijke mondingen van zijtakken kennen;

      • (5) de specifieke regelingen kennen voor vaartuigen vanaf een bepaalde lengte;

      • (6) weten waar de vaarweg bijzonder smal is en op welke plaatsen een ontmoeting met duwstellen vermeden moet worden;

      • (7) op de hoogte zijn van de sterk wisselende stromingspatronen en stromingssnelheden die kunnen optreden;

      • (8) weten welke voorschriften er gelden met betrekking tot de minimale snelheid van duwstellen;

      • (9) weten welke bijzondere eisen voortvloeien uit de aanwezigheid van talkrijke kleine vaartuigen,

  • b) de hydromorfologische eigenschappen van dit gedeelte van de Rijn kennen en weten hoe hij daarmee om moet gaan. Daartoe moet hij met name:

    • (1) op de hoogte zijn van de steeds veranderende eigenschappen van de rivierbedding, van grindbanken tot kribvlakken en fijn sediment;

    • (2) weten dat er een sterke tendens is tot verzanding waardoor in de vaargeul plaatsen met een ondiepte kunnen ontstaan;

    • (3) weten welke diepten ter beschikking staan in de vaarweg om bij het oplopen van vaartuigen in de afvaart uit te kunnen wijken of in de opvaart de vaarweg optimaal te kunnen benutten;

    • (4) weten waar zich noodligplaatsen bevinden en hoe deze gelegen zijn, respectievelijk weten waar het mogelijk is te keren in geval van nood als de waterweg onverwacht gestremd zou zijn;

    • (5) de talrijke gevaarlijke plaatsen kennen.

II. De Rijn vanaf kmr 352,07 (Duits-Franse grens) tot kmr 425,00 (Mannheim)

De aanvullende competentie komt overeen met de aanvullende competentie die genoemd wordt onder nummer I (Rijn van kmr 335,92 (sluis Iffezheim) tot kmr 352,07 (Duits-Franse grens)).

III. De Rijn van kmr 425,00 (Mannheim) tot kmr 498 (Mainz, Mainspitze)

Aanvullende competentie

Een schipper die met een vaartuig dit binnenwaterwegtraject met specifieke risico’s bevaart, moet met het oog op de veiligheid de eigenschappen en plaatselijke omstandigheden van dit gedeelte van de Rijn kennen.

  • 1. Hij moet de vaarweg in de op- en afvaart kunnen beschrijven.

  • 2. Afgezien daarvan moet hij beschikken over

    • a. gedetailleerde kennis van de kenmerken van dit riviergedeelte;

    • b. gedetailleerde kennis van de afmetingen van de vaarweg;

    • c. kennis van de verkeersvoorschriften voor dit riviergedeelte.

  • 3. Bovendien moet de schipper

    • a) de stromingspatronen en -snelheden op dit gedeelte van de Rijn kennen en moet hij weten hoe hij op dit riviergedeelte het vaartuig moet besturen. Daartoe moet hij met name:

      • op de hoogte zijn van de met meer dan 6 m schommelende waterstanden op enkele riviergedeelten;

      • weten waar de vaargeul in de rivier ligt bij hoogwater;

      • weten waar bij laagwater de diepte en breedte ontoereikend is;

      • de veranderingen kennen in het beeld van de rivier en het landschap bij sterk schommelende waterstanden;

      • de veranderingen kennen in de afvoerhoeveelheden en -snelheden bij hoog- en laagwater;

      • de dwarsstromingen kennen;

    • b) de hydromorfologische eigenschappen van dit gedeelte van de Rijn kennen en weten hoe hij daarmee om moet gaan. Daartoe moet hij

      • weten waar de diepte ontoereikend is;

      • op de hoogte zijn van het sedimentbeheer;

      • nautisch veeleisende riviergedeelten kennen;

    • c) de specifieke plaatselijke verkeersvoorschriften kennen.

IV. De Rijn van kmr 498,00 (Mainz, Mainspitze) tot kmr 592,00 (Koblenz, monding van de Moezel)

Aanvullende competentie

Een schipper die met een vaartuig dit gedeelte van de Rijn met specifieke risico’s bevaart, moet met het oog op de veiligheid de eigenschappen en plaatselijke omstandigheden van dit gedeelte van de Rijn kennen.

  • 1. Hij moet de vaarweg in de op- en afvaart kunnen beschrijven.

  • 2. Afgezien daarvan moet hij beschikken over

    • a. gedetailleerde kennis van de kenmerken van dit riviergedeelte;

    • b. gedetailleerde kennis van de afmetingen van de vaarweg;

    • c. kennis van de verkeersvoorschriften voor dit riviergedeelte.

  • 3. Bovendien moet de schipper

    • a) de stromingspatronen en --snelheden op dit gedeelte van de Rijn kennen en moet hij weten hoe hij op dit riviergedeelte het vaartuig moet besturen. Daartoe moet hij met name:

      • weten hoe hij bij Rheingau dient te varen;

      • op de hoogte zijn dat in dit riviergedeelte een andere Overeengekomen Lage Rivierstand (OLR) geldt, namelijk van 1,90 m in plaats van 2,10 m;

      • de verschillende hoogwaterpeilen kennen om voor dit binnenwaterwegtraject de vaargeuldiepte en laaddiepte te kunnen bepalen;

      • de stromingseffecten kennen;

      • de naam en ligging van geschikte ligplaatsen kennen, zodat hij bij onvoorziene gebeurtenissen goed en veilig kan reageren;

    • b) de specifieke plaatselijke verkeersvoorschriften kennen:

      • de verkeersregeling in het gebergtegedeelte;

      • de wachtplaatsen;

      • de inhaalverboden.

V. De Rijn van kmr 592,00 (Koblenz, monding van de Moezel) tot kmr 769,00 (Krefeld)

Aanvullende competentie

Een schipper die met een vaartuig dit gedeelte van de Rijn met specifieke risico’s bevaart, moet met het oog op de veiligheid de eigenschappen en plaatselijke omstandigheden van dit gedeelte van de Rijn kennen.

  • 1. Hij moet de vaarweg in de op- en afvaart kunnen beschrijven.

  • 2. Afgezien daarvan moet hij beschikken over

    • a. gedetailleerde kennis van de kenmerken van dit riviergedeelte,

    • b. gedetailleerde kennis van de afmetingen van de vaarweg.

  • 3. Bovendien moet de schipper

    • a) de stromingspatronen en -snelheden op dit gedeelte van de Rijn kennen en moet hij weten hoe hij op dit riviergedeelte het vaartuig moet besturen. Daartoe moet hij met name:

      • weten dat de waterstanden gedeeltelijk meer dan 7 m kunnen variëren;

      • weten waar de vaargeul in de rivier ligt bij hoogwater;

      • weten waar bij laagwater de diepte en breedte ontoereikend is;

      • de veranderingen kennen in het beeld van de rivier en het landschap bij sterk schommelende waterstanden;

      • de veranderingen kennen in de afvoerhoeveelheden en -snelheden bij hoog- en laagwater;

      • de dwarsstromingen kennen,

    • b) de hydromorfologische eigenschappen van dit gedeelte van de Rijn kennen en weten hoe hij daarmee om moet gaan. Daartoe moet hij met name op de hoogte zijn van het sedimentbeheer en weten waar zich bij de riviergedeelten de niet gemarkeerde plaatsen bevinden waar de diepte en breedte ontoereikend is.

VI. De Rijn van kmr 769,00 (Krefeld) tot kmr 857,40 (Spyck’sche Veer/Nederlandse grens)

Aanvullende competentie

Een schipper die met een vaartuig dit gedeelte van de Rijn met specifieke risico’s bevaart, moet met het oog op de veiligheid de eigenschappen en plaatselijke omstandigheden van dit gedeelte van de Rijn kennen.

  • 1. Hij moet de vaarweg in de op- en afvaart kunnen beschrijven.

  • 2. Afgezien daarvan moet hij beschikken over

    • a. gedetailleerde kennis van de kenmerken van dit riviergedeelte,

    • b. gedetailleerde kennis van de afmetingen van de vaarweg,

    • c. kennis van de verkeersvoorschriften voor dit riviergedeelte.

  • 3. Bovendien moet de schipper

    • a) de stromingspatronen en -snelheden op dit gedeelte van de Rijn kennen en moet hij weten hoe hij op dit riviergedeelte het vaartuig moet besturen. Daartoe moet hij met name:

      • weten waar de vaargeul in de rivier ligt,

      • de veranderingen kennen in het beeld van de rivier en het landschap bij sterk hoog- en laagwater en de gevolgen voor de afvoerhoeveelheden en- snelheden,

      • dwarsstromingen kennen,

    • b) de hydromorfologische eigenschappen van dit gedeelte van de Rijn kennen en weten hoe hij daarmee om moet gaan. Daartoe moet hij met name:

      • weten waar de vaargeul ligt: na elke bocht ligt de vaargeul in de duidelijk bredere rivier aan de andere kant. Voor ontmoetingen en het oplopen moet men over voldoende ervaring beschikken en moeten er op tijd afspraken worden gemaakt via marifoonkanaal 10;

      • weten waar overal de diepte en breedte geringer zijn, met name op de plaatsen waar de smallere breedte niet gemarkeerd is, alsmede het sedimentbeheer op de riviergedeelten kennen;

      • moeilijke riviergedeelten kennen.

    • c) de specifieke plaatselijke verkeersvoorschriften kennen.

Bijlage 8. Verklaring voor het aantonen van de vereiste rusttijd, bedoeld in artikel 18.03, tweede tot en met zesde lid (Model)

(geldt alleen tezamen met het dienstboekje,

respectievelijk met het kwalificatiecertificaat schipper zoals bedoeld in artikel 11.01, eerste lid, respectievelijk het voorlopig Rijnpatent zoals bedoeld in artikel 12.08 Rsp)

Naam en voornaam:

Nummer van het dienstboekje, respectievelijk van het kwalificatiecertificaat schipper:

Nam van het schip, uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI)

Einde van de reis

Datum

Einde van de reis

Tijdstip

Exploitatiewijze voor het einde van de reis

Laatste rusttijd voor het einde van de reis

Handtekening van de schipper

       

Begin

Einde

 
 

E

E1

E2

E3

E4

 

1

2

3

4

5

6

7

Aanwijzingen voor het bijhouden van de verklaring

  • 1. De verklaring moet bij elke wisseling van schip door de schipper van het schip waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden, worden ingevuld.

  • 2. De verklaring moet aan de schipper van het schip waarop de nieuwe reis wordt aangevangen, worden overgelegd.

  • 3. De gegevens in de verklaring moeten met de gegevens in het dienstboekje en het vaartijdenboek van het schip waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden, overeenstemmen.

  1. Richtlijn (EU) 2017/2397 van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot intrekking van de Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG van de Raad, PB L 345 van 27.12.2017, blz. 53. ^ [1]
  2. Europese standaard voor kwalificaties in de binnenvaart (ES-QIN), editie 2019, van het Europees Comité voor de opstelling van standaarden voor de binnenvaart (CESNI), aangenomen bij Besluiten 2019-II-1 tot en met 5 van 15 oktober 2019 en 2018-II-2 tot en met 14, van 8 november 2018 ^ [2]
  3. Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/473 van de Commissie van 20 januari 2020 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2017/2397 van het Europees parlement en de Raad met betrekking tot de normen voor gegevensbanken voor EU-kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en logboeken, PB L 100 van 1.4.2020, p.1 ^ [3]
  4. Is uitsluitend van toepassing indien dit in de ES-QIN-standaarden inzake de medische geschiktheid bij de desbetreffende aandoening uitdrukkelijk voorzien is. ^ [4]
Naar boven