Beleidsregels betreffende drie specifieke onderdelen van het gratie-instrument

[Regeling vervallen per 01-01-2020.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-02-2011 t/m 31-12-2019

Beleidsregels betreffende drie specifieke onderdelen van het gratie-instrument

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie besluit, gelet op de artikelen 558 tot en met 559a van het Wetboek van Strafvordering, dat de Circulaire Uitvoeringsbeleid betreffende drie specifieke onderdelen van het gratie-instrument, vastgesteld bij besluit van 23 augustus 2005 wordt vervangen door onderstaande beleidsregels. De nieuwe beleidsregels treden in werking op 1 februari 2011.

Inleiding

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De beleidsregels stellen regels vast voor het uitvoeringsbeleid ten aanzien van drie specifieke onderdelen van het gratie-instrument, te weten:

  • 1. het buiten behandeling laten van een ingediend gratieverzoek;

  • 2. de opschortende dan wel schorsende werking die de Staatssecretaris ingevolge artikel 559a, tweede lid, Wetboek van Strafvordering op speciaal daartoe gedaan verzoek aan een gratieverzoek kan toekennen;

  • 3. de gratieverzoeken waarin wordt gevraagd om omzetting van de opgelegde vrijheidsstraf in een taakstraf. Dit zijn de zogenaamde omzettingszaken.

Buiten behandeling

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Naast de wettelijke mogelijkheden tot het buiten behandeling laten van een gratieverzoek, zoals opgenomen in artikel 3, vierde of vijfde lid en artikel 4, vierde lid, van de Gratiewet kan een ingediend gratieverzoek m.b.t. een taakstraf buiten behandeling worden gelaten in het geval dat de procedure ex artikel 22f, eerste lid, Wetboek van Strafrecht nog openstaat. Op grond van dit artikel kan betrokkene het openbaar ministerie verzoeken wijzigingen aan te brengen in de termijn waarbinnen met de taakstraf moet worden begonnen of waarbinnen de taakstraf moet zijn verricht dan wel in de aard van de te verrichten werkzaamheden. Tegen de beslissing van het openbaar ministerie kan de veroordeelde een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf heeft opgelegd.

In de gevallen waarin het aanstonds duidelijk is dat het verzoek strekt tot een algehele kwijtschelding van de taakstraf, omdat de veroordeelde vanwege zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid nooit in staat zal zijn deze te verrichten, kan het gratieverzoek meteen in behandeling worden genomen.

Opschortende/ schorsende werking art. 559a, tweede lid, Wetboek van Strafvordering

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Naast het toekennen van opschortende werking van rechtswege heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de bevoegdheid op eigen initiatief, dan wel op verzoek van de veroordeelde opschortende, dan wel schorsende, werking aan een gratieverzoek te verlenen. Deze bevoegdheid bestaat uitsluitend in het geval een verzoekschrift om gratie van een vrijheidsstraf, van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege of van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden is ingediend zonder dat de wet daaraan de opschorting van de tenuitvoerlegging verbindt. Van deze bevoegdheid zal slechts bij hoge uitzondering gebruik worden gemaakt. Daarbij geldt als criterium dat gratieverzoeken voor opschortende dan wel schorsende werking van de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarop het verzoek betrekking heeft in aanmerking komen indien op grond van door de verzoeker aangevoerde informatie aannemelijk is geworden dat het hoogstwaarschijnlijk is dat zijn gratieverzoek zal worden ingewilligd.

Hierbij wordt met name gedacht aan de volgende situaties/omstandigheden:

  • 1. degene wie het gratieverzoek betreft heeft een levensbedreigende ziekte of aandoening;

  • 2. een bloedverwant in de eerste graad van degene wie het gratieverzoek betreft heeft een levensbedreigende ziekte of aandoening;

  • 3. de echtgeno(o)t(e), de geregistreerde partner, of de persoon met wie degene wie het gratieverzoek betreft een duurzame samenwoonrelatie heeft, heeft een levensbedreigende ziekte of aandoening;

  • 4. er is aan degene wie het gratieverzoek betreft een bij wet niet toegelaten straf of combinatie van straffen opgelegd;

  • 5. er is sprake van expliciete ondersteuning of een ambtshalve gratieverzoek van het openbaar ministerie.

Indien van de bevoegdheid opschortende dan wel schorsende werking op grond van artikel 559 a, tweede lid, Wetboek van Strafvordering. te verlenen gebruik wordt gemaakt doet de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hiervan mededeling aan het openbaar ministerie.

Beleid inzake omzettingszaken

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

In het geval een veroordeelde in het kader van zijn gratieverzoek vraagt de hem opgelegde straf om te zetten in een taakstraf, wordt het verzoek, overeenkomstig de normale gratieprocedure, voor advies toegezonden aan de adviserende instantie(s) zoals genoemd in artikel 5, vierde en vijfde lid, Gratiewet. Indien vervolgens geadviseerd wordt de opgelegde straf om te zetten in een taakstraf, wordt, indien de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie dit advies overneemt, de beslissing op het gratieverzoek voor de periode van een jaar aangehouden. Gedurende deze termijn heeft betrokkene de gelegenheid de taakstraf te verrichten. Indien betrokkene buiten zijn schuld de taakstraf niet binnen de termijn heeft verricht, kan deze periode hooguit één keer met een jaar worden verlengd.

Na het verstrijken van de volledige termijn zal worden beoordeeld of betrokkene de taakstraf goed en naar behoren heeft verricht. De uitkomst van deze beoordeling wordt vervolgens gebruikt voor de verdere afhandeling van het ingediende gratieverzoek. Hiervoor gelden de volgende maatstaven:

  • indien betrokkene de taakstraf verwijtbaar niet, niet volledig of niet goed heeft verricht, zal het gratieverzoek volledig worden afgewezen;

  • indien betrokkene de taakstraf volledig en naar behoren heeft verricht, zal Hare Majesteit de Koningin worden geadviseerd het gratieverzoek in te willigen

De

Staatssecretaris

van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Naar boven