Besluit Wet op de inkomstenbelasting BES

Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-01-2011 t/m heden

Besluit Wet op de inkomstenbelasting BES

De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

In dit besluit heb ik het beleid neergelegd voor de toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting BES. De goedkeuringen in dit besluit zijn een voortzetting van het uitvoeringsbeleid zoals dat onder het staatsbestel van de Nederlandse Antillen was geformuleerd voor de uitvoering van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943. Uitvoeringsregels die door wijzigingen in de wetgeving en/of het vervallen van de winstbelasting hun belang hebben verloren zijn in dit besluit niet opgenomen.

1. Inleiding

Dit besluit bevat twee goedkeuringen voor de toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting BES. De Wet op de inkomstenbelasting BES is gebaseerd op de Nederlands Antilliaanse Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943. Slechts op enkele onderdelen is deze landsverordening in de Invoeringswet fiscaal stelsel BES aangepast. Op termijn wordt de Wet inkomstenbelasting BES vervangen door een definitieve inkomstenbelasting voor de BES eilanden. Tot dat moment wordt het bestaande uitvoeringsbeleid voor de Nederlands Antilliaanse Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 grotendeels gehandhaafd. De goedkeuringen in dit besluit zijn dan ook een voortzetting van het uitvoeringsbeleid zoals dat van toepassing was voor de Nederlands Antilliaanse Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943. Uitvoeringsregels die door wijzigingen in de wetgeving en/of het vervallen van de winstbelasting hun belang hebben verloren zijn in dit besluit niet opgenomen.

1.2. Voorgaande regelingen

De volgende Nederlands Antilliaanse uitvoeringsregelingen zijn in dit besluit verwerkt:

  • 1. Aanschrijving van de Directeur der belastingen van 19 april 1996 met betrekking tot de toepassing van de investeringsaftrek ingeval toepassing van de vervangingsreserve;

  • 2. Intern bericht van de inspecteur aan zijn medewerkers van 3 mei 1973 inzake de berekening van het rente bestanddeel begrepen in uitkeringen van kapitaalverzekeringen;

2. Berekening investeringsaftrek en desinvesteringsbijtelling bij toepassing van vervangingsreserve of ruilarresten.

Op grond van artikel 9A van de Wet ontstaat bij investeringen in bedrijfsmiddelen een recht op investeringsaftrek. De Hoge Raad heeft bij zijn arrest van 24 december 1975, BNB1976/51, beslist dat ingeval van aanwending van een vervangingsreserve de investeringsaftrek behoort te worden verleend over het met de vervangingsreserve verminderde investeringsbedrag. De eventuele desinvesteringsbijtelling met betrekking tot het afgestane bedrijfsmiddel wordt berekend over de verkoopwaarde verminderd met de vervangingsreserve, welk bedrag gelijk is aan de boekwaarde van dat bedrijfsmiddel. Ingeval van ruil van bedrijfsmiddelen had de Hoge Raad reeds in deze zin geoordeeld (BNB1968/132 en BNB1970/1).

Goedkeuring

Ik keur goed dat voor de berekening van de investeringsaftrek als vermeld in artikel 9A van de Wet als grondslag wordt genomen de kostprijs van het vervangende bedrijfsmiddel zonder dat deze is verminderd met de op voet van artikel 10, vierde tot en met zevende lid van de Wet gevormde vervangingsreserve ter zake van het vervangen bedrijfsmiddel. Voor gevallen waarin de zogenaamde ruilarresten toepassing vinden geldt mutatis mutandis hetzelfde.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • a. Is investeringsaftrek genoten over de kostprijs van een bedrijfsmiddel zonder dat deze is verminderd met de op voet van artikel 10, vierde tot en met zevende lid van de Wet gevormde vervangingsreserve ter zake van het vervangen bedrijfsmiddel, dan zal belastingplichtige zich bij desinvestering niet op het standpunt stellen dat hij, bij het bepalen van de hoogte van de desinvesteringsbijtelling, de boekwaarde ten tijde van de inruil als grondslag wenst te hanteren (overeenkomstig de opvatting van de Hoge Raad). Als grondslag zal gelden de overdrachtsprijs dan wel de waarde in het economische verkeer.

  • b. Indien blijkt dat is uitgegaan van een te hoge grondslag voor het berekenen van investeringsaftrek, wordt belastingplichtige geacht geen verzoek om toepassing van dit besluit te hebben gedaan, zodat de investeringsaftrek alsnog overeenkomstig de opvatting van de Hoge Raad moet worden berekend.

Indien blijkt dat belastingplichtige bij vervreemding van het bedrijfsmiddel ter zake waarvan de investeringsaftrek op basis van dit besluit in aanmerking is genomen, – in strijd met voorwaarde a – zich alsnog op het standpunt stelt dat de boekwaarde van het afgestane bedrijfsmiddel de grondslag voor de desinvesteringsbijtelling moet vormen, dan wel indien blijkt dat een situatie zoals beschreven bij voorwaarde b zich heeft voorgedaan, kan in ieder geval gedurende vijf kalender (boek-)jaren na het jaar waarin deze situaties zijn geconstateerd, geen beroep op dit besluit worden ingewilligd. Alsdan zal voor de relevante (toekomstige) investeringen overeenkomstig de ter zake geldende opvatting van de Hoge Raad investeringsaftrek worden verleend en desinvesteringsbijtelling worden toegepast.

De belastingplichtige die in aanmerking wenst te komen voor investeringsaftrek volgens bovenstaande regeling, dient voor elk jaar waarin een dergelijke investering plaatsvindt, een volgens bijgevoegd model (zie bijlage bij dit besluit) opgemaakte en ondertekende verklaring over te leggen, onder vermelding van de overigens voor de toepassing van dit besluit van belang zijnde gegevens. De verklaring moet zijn ingediend voor het moment waarop de aanslag inkomstenbelasting van het jaar waarin de verplichtingen ter zake van de aanschaf van het vervangende bedrijfsmiddel zijn aangegaan, onherroepelijk vaststaat.

Zonder de bovenvermelde verklaring kan van de onderhavige goedkeuring geen gebruik worden gemaakt.

De hiervoor onder b genoemde voorwaarde alsmede de sancties hierop strekken ertoe misbruik van bovenstaande regeling te voorkomen. Een dergelijk misbruik acht ik bijvoorbeeld aanwezig indien de inruilprijs van het vervangen bedrijfsmiddel doelbewust wordt verhoogd teneinde voor het nieuw aangeschafte bedrijfsmiddel een hoge grondslag voor de berekening van investeringsaftrek te creëren. Dit geldt eveneens indien bij de bepaling van de grondslag voor de berekening van investeringsaftrek doelbewust wordt uitgegaan van de – in sommige branches gebruikelijke – zogenoemde bruto-adviesprijzen, zonder dat rekening gehouden wordt met de – aldaar gebruikelijke – kortingen die zouden worden verleend indien geen sprake is van inruil. De kortingen worden dan verleend in de vorm van een hogere inruilprijs. Ik wijs hierbij op de uitspraken van Hof Leeuwarden van 11 februari 1983 (BNB 1984/152), Hof ’s-Gravenhage van 17 januari 1984 (V-N 1984, blz. 1953), en Hof Arnhem 8 februari 1989, nr. 2693/1987 (V-N 1989, blz. 1953) gewezen onder de werking van artikel 61a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

3. Berekening van het rentebestanddeel in kapitaaluitkeringen uit levensverzekering.

Tot de opbrengst van roerend kapitaal als bedoeld in artikel 5 van de Wet wordt mede gerekend rente die is begrepen in de uitkeringen uit kapitaalverzekeringen. De Wet bevat geen voorschriften voor de berekening van de hoogte van dit rentebestanddeel. Een praktische methode – mede door het feit dat deze methode bijna altijd in het voordeel van de belastingplichtige is – is de wijze van berekening als omschreven in artikel 33, vierde lid van het vóór 1965 in Nederland van kracht geweest zijnde Besluit op de inkomstenbelasting 1941. Dit lid bepaalt:

‘Het bedrag der interessen, begrepen in kapitaaluitkeringen uit levensverzekering, wordt voor elk vol jaar van de looptijd van de verzekering gesteld op driekwart ten honderd van de verzekerde som, met dien verstande dat niet meer dan vijfentwintig jaar in aanmerking wordt genomen. Genoemd percentage wordt tot anderhalf verhoogd indien een koopsom is gestort, tenzij het een collectieve verzekering betreft.’

Gebleken is dat deze methode in de praktijk van de aanslagregeling eenvoudig is toe te passen en tot een redelijke uitkomst leidt.

Goedkeuring

Ik keur goed dat de rente begrepen in de uitkeringen van kapitaalverzekeringen als volgt wordt bepaald:

  • voor elk vol jaar van de looptijd van de verzekering wordt het rentebestanddeel gesteld op driekwart percent van de verzekerde som, met dien verstande dat niet meer dan vijfentwintig jaar in aanmerking wordt genomen;

  • het percentage wordt gesteld op anderhalf percent indien een koopsom is gestort, tenzij het een collectieve verzekering betreft.

Het vorenstaande laat onverlet dat het een belastingplichtige vrij staat aan te tonen dat een door hem overlegde wijze van berekening juister is.

4. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2011 met dien verstande dat het voor het eerst toepassing vindt op belastingjaren die op of na genoemde datum aanvangen.

Dit besluit wordt met de bijlage in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 19 december 2010

De

staatssecretaris

van Financiën,

F.H.H. Weekers

Bijlage

Verklaring inzake de berekening van investeringsaftrek en desinvesteringsbijtelling bij aanwending van een vervangingsreserve of gebruikmaking van de ruilarresten

Aan de inspecteur van de Belastingdienst/Caribisch Nederland

De ondergetekende, .....

te ....., fiscaalnummer .....

verzoekt voor de heffing van inkomstenbelasting over het jaar ..... toepassing van het besluit van ..…2010, nr. DGB2010/8059M, met betrekking tot de volgende bedrijfsmiddelen:

  • 1. .....

  • 2. .....

De afgestane bedrijfsmiddelen zijn:

  • 1. .....

  • 2. .....

De ondergetekende verklaart dat bij de berekening van de grondslag voor het verlenen van investeringsaftrek is uitgegaan van de reële waarde van zowel het vervangende als het afgestane bedrijfsmiddel.

Voorts verklaart ondergetekende akkoord te gaan met de volgende voorwaarden:

  • a. Is investeringsaftrek genoten over de kostprijs van een bedrijfsmiddel zonder dat deze is verminderd met de op voet van artikel 10, vierde tot en met zevende lid van de Wet inkomstenbelasting BES gevormde vervangingsreserve ter zake van het afgestane bedrijfsmiddel, dan zal de desinvesteringsbijtelling met betrekking tot het desbetreffende bedrijfsmiddel worden berekend over de overdrachtsprijs dan wel de waarde in het economische verkeer van dit bedrijfsmiddel.

  • b. Indien blijkt dat is uitgegaan van een te hoge grondslag voor het berekenen van investeringsaftrek, wordt ondergetekende geacht geen verzoek om toepassing van het in deze verklaring bedoelde besluit te hebben gedaan, zodat de investeringsaftrek alsnog overeenkomstig de in BNB 1976/51 weergegeven opvatting van de Hoge Raad moet worden berekend.

.....

(plaats)

.....

(dagtekening)

.....

(handtekening)

Naar boven