Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen

Geraadpleegd op 04-05-2024.
Geldend van 01-01-2011 t/m 07-04-2011

Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 7 december 2010, nr. WJZ/10183066, houdende regels inzake de beveiliging van nucleaire inrichtingen en splijtstoffen (Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op het op 3 maart 1980 te Wenen/New York tot stand gekomen Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981, 7), zoals gewijzigd bij het op 8 juli 2005 te Wenen tot stand gekomen Verdrag tot wijziging van voornoemd verdrag (Trb. 2006, 81), artikel 22 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, artikel 1d van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en artikel 1, eerste lid, van het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet;

Besluit:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • bijlage: bij deze regeling behorende bijlage;

  • categorie I-materiaal: splijtstoffen, genoemd in de bijlage I voor zover ze voldoen aan de in die bijlage genoemde voorwaarden voor indeling in categorie I;

  • categorie II-materiaal: splijtstoffen, genoemd in de bijlage I voor zover ze voldoen aan de in die bijlage genoemde voorwaarden voor indeling in categorie II;

  • categorie III-materiaal: splijtstoffen, genoemd in de bijlage I voor zover ze voldoen aan de in die bijlage genoemde voorwaarden voor indeling in categorie III;

  • inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet;

  • Minister: Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

  • referentiedreiging: lange termijnanalyse van dreigingen van diefstal van categorie I, II, of III-materiaal dan wel van sabotage van dat materiaal, of van inrichtingen;

  • vergunninghouder: houder van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder a of b, van de wet met uitzondering van de houder van een vergunning voor het vervoeren, het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer en het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen of ertsen;

  • vervoerder: houder van een vergunning voor het vervoeren, het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer en het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van categorie I-, II- of III- materiaal.

§ 2. Beveiliging van nucleaire inrichtingen en splijtstoffen

Artikel 2

De referentiedreiging en de wijzigingen daarvan worden door de Minister vastgesteld. De vastgestelde referentiedreiging wordt aan de vergunninghouders medegedeeld.

Artikel 3

  • 1 De vergunninghouder treft de beveiligingsmaatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om de inrichting onderscheidenlijk het categorie I-, II-, of III-materiaal te beveiligen tegen de dreigingen zoals omschreven in de referentiedreiging. Daarbij neemt de vergunninghouder het overeenkomstig de artikelen 4 en 5 vastgestelde en goedgekeurde beveiligingspakket in acht.

  • 2 De vergunninghouder treft in ieder geval de beveiligingsmaatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat de in de bijlage II genoemde maximale waarde voor de hoeveelheid radioactiviteit geëmitteerd naar de lucht, bepaald overeenkomstig de bijlage II, of de maximale waarden voor de effectieve dosis ontvangen door een lid van de bevolking of een werknemer als bedoeld in artikel 1 van het Besluit stralingsbescherming, bepaald overeenkomstig de bijlage II, worden overschreden.

  • 3 De vergunninghouder stemt de combinatie en het niveau van de beveiligingsmaatregelen af op de:

    • a. aard van het materiaal en de inrichting, en

    • b. omvang van de mogelijke gevolgen door blootstelling aan straling van mensen, dieren, planten en goederen in het geval van diefstal of sabotage van categorie I, II, of III-materiaal of van sabotage van inrichtingen.

  • 4 De vergunninghouder houdt bij het treffen van de beveiligingsmaatregelen rekening met de maatregelen die zijn of worden getroffen om schade te voorkomen. De maatregelen die zijn of worden getroffen om schade te voorkomen hebben voorrang op beveiligingsmaatregelen.

Artikel 4

  • 1 De vergunninghouder beschikt over een beveiligingspakket met een beschrijving van de wijze waarop de inrichting of het categorie I-, II-, en III-materiaal wordt beveiligd.

  • 2 Het beveiligingspakket bevat ten minste:

  • 3 Tot de plannen en maatregelen, bedoeld in het tweede lid, behoort per onderdeel een tijdstip waarop zij zijn uitgevoerd.

Artikel 5

  • 1 Het beveiligingspakket, bedoeld in artikel 4, eerste lid, en wijzigingen daarvan, behoeven goedkeuring van de Minister.

  • 2 Goedkeuring wordt geweigerd indien het beveiligingspakket niet voldoet aan de eisen die daaraan bij deze regeling zijn gesteld.

  • 3 De Minister kan aan de goedkeuring voorschriften verbinden.

  • 4 De Minister kan de goedkeuring of de daaraan verbonden voorschriften intrekken of wijzigen, indien het beveiligingspakket niet meer voldoet aan de eisen die daaraan bij deze regeling zijn gesteld.

Artikel 6

  • 1 De vergunninghouder wijzigt het beveiligingspakket, bedoeld in artikel 4, eerste lid, nadat de referentiedreiging is gewijzigd, of wanneer de Minister dit nodig acht en dit schriftelijk heeft kenbaar gemaakt aan de vergunninghouder, waarbij de kennisgeving is voorzien van de aard van de aan te brengen wijzigingen.

  • 2 De vergunninghouder dient binnen een jaar nadat de referentiedreiging is gewijzigd, onderscheidenlijk binnen een jaar nadat de Minister kenbaar heeft gemaakt wijziging van het beveiligingspakket nodig te achten, een aanvraag om goedkeuring van het in overeenstemming met de referentiedreiging onderscheidenlijk de kennisgeving van de Minister gewijzigde beveiligingspakket in.

Artikel 7

  • 1 De vergunninghouder beschikt over een plan interne beveiligingsorganisatie dat ten minste een omschrijving van de organisatie, de verantwoordelijkheden, de taken, de bevoegdheden en de instructies van de beveiligingsdeskundige en diens plaatsvervanger, de bedrijfsbeveiligingdienst en de alarmcentrale, bevat in het bijzonder in het geval van:

    • a. diefstal van categorie I-, II-, of III-materiaal;

    • b. sabotage van categorie I-, II-, of III-materiaal, of van de inrichting;

    • c. diefstal of het in de openbaarheid komen van de referentiedreiging, het beveiligingspakket, bedoeld in artikel 4, eerste lid, of andere gevoelige informatie aangaande de beveiliging van de inrichting of van categorie I-, II-, of III-materiaal, en

    • d. dreiging van een poging tot diefstal of sabotage als bedoeld onder a tot en met c.

  • 2 Het plan interne beveiligingsorganisatie sluit aan op een plan externe beveiligingsorganisatie, dat een omschrijving van de wijze van optreden van de korpsbeheerder van de politie, de burgemeester en de officier van justitie in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, bevat.

Artikel 8

De vergunninghouder treft bouwkundige beveiligingsmaatregelen die ten minste vertraging bieden tegen de dreigingen uit de referentiedreiging en in ieder geval betrekking hebben op daken, plafonds, wanden, vloeren, ramen, deuren, hang-en-sluitwerk, kluizen en hekwerken.

Artikel 9

  • 1 De vergunninghouder treft elektronische beveiligingsmaatregelen die ten minste de dreigingen uit de referentiedreiging kunnen signaleren.

  • 2 De elektronische signaleringen worden ontvangen door een alarmcentrale die de signalen beoordeelt en, indien nodig, assistentie vraagt aan de politie.

Artikel 10

De vergunninghouder treft beveiligingsmaatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om de alarmcentrale, bedoeld in artikel 9, tweede lid, te beveiligen tegen de dreigingen zoals omschreven in de referentiedreiging. Deze beveiligingsmaatregelen hebben ten minste betrekking op:

  • a. de vakbekwaamheid en betrouwbaarheid van diegenen die de apparatuur in de alarmcentrale ontwerpen, installeren en onderhouden;

  • b. technische eisen aan de apparatuur in de alarmcentrale;

  • c. de vakbekwaamheid en betrouwbaarheid van diegenen die toegang hebben tot, of werkzaamheden verrichten in de alarmcentrale.

Artikel 11

  • 1 De vergunninghouder verdeelt bij het treffen van de beveiligingsmaatregelen het terrein waarop de inrichting en de daarbij behorende gebouwen zich bevinden, voor zover van toepassing, in een:

    • a. observatiegebied, zijnde een gebied tussen de grens van het terrein waarop een inrichting is gevestigd en de grens van een beveiligd gebied als bedoeld in onderdeel b;

    • b. beveiligd gebied, zijnde een gebied gelegen binnen een observatiegebied als bedoeld in onderdeel a, waar categorie III-materiaal voorhanden kan zijn, en

    • c. vitaal gebied, zijnde een gebied gelegen binnen een beveiligd gebied als bedoeld in onderdeel b, waar categorie I- of II-materiaal voorhanden kan zijn, of waar installaties zijn gevestigd of waar zich materialen kunnen bevinden die in geval van sabotage direct of indirect schade tot gevolg kunnen hebben.

  • 2 De vergunninghouder treft beveiligingsmaatregelen die ten minste betrekking hebben op:

    • a. de afscherming en verlichting van de gebieden, bedoeld in het eerste lid, en de gebouwen in die gebieden;

    • b. het toezicht op de gebieden, bedoeld in het eerste lid, en de gebouwen in die gebieden;

    • c. de beperking van toegang en eventuele begeleiding van personen en voertuigen in de gebieden, bedoeld in het eerste lid, en de gebouwen in die gebieden, en

    • d. de controle op die toegang.

Artikel 12

De vergunninghouder meldt gebeurtenissen die aan onverkorte toepassing van het beveiligingspakket in de weg staan, onmiddellijk aan de Minister.

Artikel 14

  • 1 De vergunninghouder voert het evaluatieprogramma, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder g, uit. Daarbij wordt in elk geval een audit uitgevoerd met betrekking tot het plan interne beveiligingsorganisatie, worden de bouwkundige beveiligingsmaatregelen gecontroleerd, de elektronische beveiligingsmaatregelen getest en het plan interne beveiligingsorganisatie in een oefening toegepast.

  • 2 De vergunninghouder beoordeelt het beveiligingspakket jaarlijks op doeltreffendheid. Bij die beoordeling worden de bevindingen van de in het eerste lid bedoelde evaluatie betrokken en wordt aangegeven of het plan interne beveiligingsorganisatie aansluit op een plan externe beveiligingsorganisatie. De vergunninghouder meldt binnen een maand na die beoordeling de resultaten ervan aan de Minister.

  • 3 De vergunninghouder wijzigt het beveiligingspakket voor zover de resultaten van de in het tweede lid bedoelde beoordeling daartoe aanleiding geven. Hij biedt de wijziging binnen een jaar na het ontstaan van de aanleiding tot wijziging ter goedkeuring aan de Minister aan.

Artikel 15

  • 1 De vergunninghouder beoordeelt elke tien jaar of het beveiligingspakket, bedoeld in artikel 4, eerste lid, voldoet aan de stand van de techniek. Daartoe worden de getroffen beveiligingsmaatregelen vergeleken met de op dat moment meest doeltreffende technieken die economisch en technisch gezien redelijkerwijs haalbaar zijn voor het bereiken van een hoog niveau van beveiliging. Indien de vergunninghouder op grond van de voorschriften in de vergunning een tienjaarlijkse evaluatie voor de nucleaire veiligheid en stralingsbescherming moet uitvoeren, dan wordt de beoordeling tegelijkertijd met deze evaluatie uitgevoerd.

  • 2 De vergunninghouder past het beveiligingspakket, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aan voor zover de resultaten van de in het eerste lid bedoelde beoordeling daartoe aanleiding geven.

§ 3. Beveiliging bij vervoer van categorie I- II- of III-materiaal

Artikel 16

Om categorie I- II- of III-materiaal te beveiligen tegen diefstal en sabotage treft de vervoerder beveiligingsmaatregelen als bedoeld in de bijlage IV en beveiligingsmaatregelen die betrekking hebben op:

  • a. de verpakking van categorie I-, II-, of III-materiaal;

  • b. de beperking van de duur van het vervoer en van de eventuele opslag in verband met het vervoer;

  • c. de keuze van het vervoermiddel, de vervoersroute en de locatie van de eventuele opslag in verband met het vervoer;

  • d. de taken, de vakbekwaamheid en de betrouwbaarheid van de bemanning van het vervoermiddel;

  • e. de communicatiemiddelen en overige voorzieningen van het vervoermiddel;

  • f. de bescherming van specifieke gegevens over de beveiligingsmaatregelen in verband met het vervoer.

Artikel 17

  • 1 De vervoerder beschikt over een beveiligingsplan met een beschrijving van de wijze waarop categorie I- II- of III-materiaal wordt beveiligd.

  • 2 Het beveiligingsplan, bedoeld in het eerste lid, bevat ten minste een omschrijving van de beveiligingsmaatregelen die worden getroffen door de vervoerder om te voldoen aan artikel 16 en een verwijzing naar de vergunning ingevolge het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen op grond waarvan de vervoerder bevoegd is om het categorie I-, II- of III-materiaal te vervoeren, voorhanden te hebben bij opslag in verband met het vervoer, of binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen of te doen brengen.

Artikel 18

  • 1 Het beveiligingsplan, bedoeld in artikel 17, eerste lid, en wijzigingen daarvan, behoeven goedkeuring van de Minister.

  • 2 De Minister kan aan de goedkeuring voorschriften verbinden.

  • 3 De Minister kan de goedkeuring of de daaraan verbonden voorschriften intrekken of wijzigen.

Artikel 19

  • 1 De vervoerder wijzigt het beveiligingsplan, bedoeld in artikel 17, eerste lid, wanneer de Minister dit nodig acht en dit schriftelijk heeft kenbaar gemaakt aan de vervoerder, waarbij de kennisgeving is voorzien van de aard van de aan te brengen wijzigingen.

  • 2 De vervoerder dient binnen een jaar nadat de Minister kenbaar heeft gemaakt wijziging van het beveiligingsplan nodig te achten een aanvraag om goedkeuring van het in overeenstemming met de kennisgeving van de Minister gewijzigde beveiligingsplan in.

Artikel 20

De vervoerder handelt overeenkomstig het laatst goedgekeurde beveiligingsplan, bedoeld in artikel 17, eerste lid.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 21

  • 1 Voor zover aan een vergunning van een vergunninghouder, of een vervoerder, voorschriften zijn verbonden met betrekking tot de beveiliging, treedt met ingang van de dag waarop het besluit van de Minister tot goedkeuring van het beveiligingspakket of het beveiligingsplan in werking treedt dat pakket of dat plan voor die voorschriften in de plaats.

  • 2 De vergunninghouder of de vervoerder op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling stelt binnen een jaar na inwerkingtreding van deze regeling een beveiligingspakket respectievelijk een beveiligingsplan vast dat in overeenstemming is met deze regeling en biedt het binnen die termijn ter goedkeuring aan de Minister aan.

Artikel 23

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 7 december 2010

De

Minister

van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen

Bijlage I. als bedoeld in artikel 1 van de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen

Materiaal

vorm

Categorie I

Categorie II

Categorie III

1. Plutonium 1

Onbestraald 2

2 kg of meer

Minder dan 2 kg maar meer dan 500 g

500 g of minder maar meer dan 15 g

 2. Uranium-235

 Onbestraald 2

     
 

– uranium verrijkt tot 20% 235 U of meer

-5 kg of meer

– Minder dan 5 kg maar meer dan 1 kg

– 1 kg of minder, maar meer dan 15g

 

– uranium verrijkt tot 10% 235U maar minder dan 20% 235U

     
 

– uranium verrijkt tot boven het natuurlijk gehalte, maar tot minder dan 10% 235U

 

–10 kg of meer

–minder dan 10 kg maar meer dan 1 kg

       

–10 kg of meer

 3. Uranium-233

 Onbestraald 2

2 kg of meer

 Minder dan 2 kg maar meer dan 500 g

 500 g of minder, maar meer dan 15 g

 4. Bestraalde splijtstof

   

Verarmd of natuurlijk uranium, thorium of laag verrijkte splijtstof (minder dan 10% aan splijtbaar materiaal) 34

 

1 Met uitzondering van plutonium met een isotoopgehalte van meer dan 80% aan plutonium-238.

2 Onder onbestraald wordt in deze tabel verstaan: materiaal dat niet in een reactor is bestraald, of materiaal dat in een reactor is bestraald, met een stralingsniveau van 1 gray/uur (100 rad/uur) of minder op een afstand van 1 meter zonder afscherming.

3 Op grond van bijzondere omstandigheden kan de Minister deze stoffen indelen in een andere categorie.

4 Andere splijtstof die op grond van haar oorspronkelijke gehalte aan splijtbaar materiaal onder categorie I of II valt voor de bestraling, kan één categorie lager worden ingedeeld, zo lang het stralingsniveau van de splijtstof groter is dan 1 gray/uur (100 rad/uur) op een afstand van 1 meter zonder afscherming.

Bijlage II. als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen

De maximale waarde voor de hoeveelheid radioactiviteit geëmitteerd naar de lucht bedraagt het radiologische equivalent van 10 terabecquerels I-131.

Dit radiologische equivalent wordt bepaald met behulp van onderstaande tabel. Hierbij wordt de activiteit van ieder geëmitteerd isotoop vermenigvuldigd met de daarbij in de tabel aangegeven factor. Vervolgens worden de aldus gevonden waarden gesommeerd.

Tabel met vermenigvuldigingsfactor per isotoop

Isotoop

Factor

Am-241

8 000

Co-60

50

Cs-134

3

Cs-137

40

H-3

0,02

I-131

1

Ir-192

2

Mn-54

4

Mo-99

0,08

P-32

0,2

Pu-239

10 000

Ru-106

6

Sr-90

20

Te-132

0,3

U-235(S)

1 000

U-235(M) 1

600

U-235(F) 1

500

U-238(S) 1

900

U-238(M) 1

600

U-238(F) 1

400

U nat

1 000

Edelgassen

0

1 Long-absorptieklassen: S – langzaam; M – gemiddeld; F – snel. Bij onduidelijkheid wordt de meest conservatieve waarde gebruikt.

Maximale waarden voor de effectieve dosis ontvangen door een lidvan de bevolking of een werknemer:

  • een effectieve dosis, met een waarschijnlijk optreden van een dodelijk deterministisch effect voor 1 of meer leden van de bevolking of werknemers;

  • een effectieve dosis met een waarschijnlijk optreden van een niet- dodelijke deterministisch effect voor 3 of meer leden van de bevolking of werknemers;

  • een effectieve dosis van 200 mSv voor 10 of meer leden van de bevolking of werknemers;

  • een effectieve dosis van 10 mSv voor 100 of meer leden van de bevolking;

  • een effectieve dosis van 20 mSv voor 100 of meer werknemers.

Bijlage III. als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, van de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen

Opleidingseisen beveiligingsdeskundige:

Ten minste het bezit van:

  • een diploma op HBO niveau, of een ten minste gelijkwaardig niveau, en

  • een diploma van de post HBO cursus Security Management, zoals gecertificeerd door de Stichting Post HBO Nederland, of een diploma dat ten minste gelijkwaardig is aan laatstgenoemd diploma.

Met de hierboven genoemde beroepseisen worden gelijkgesteld beroepseisen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die een beroepsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

De Minister verklaart op verzoek van een vergunninghouder, of een diploma gelijkwaardig is.

De volgende diploma’s zijn in ieder geval gelijkwaardig:

  • een Master of Science (MSc) in the Study of Security Management van de Universiteit van Leicester (Engeland);

  • een Master of Business Administration (MBA) in Security Management zoals gecertificeerd door de Dutch Validation Council;

  • een diploma van de opleiding Certified Protection professional (CPP) van de American Society for Industrial Security (Verenigde Staten).

Bijlage IV. als bedoeld in artikel 16 van de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen

Als beveiligingsmaatregelen toe te passen niveaus van fysieke beveiliging bij vervoer van het in de bijlage I geclassificeerde materiaal

  • 1. Niveaus van fysieke beveiliging van categorie I- II- of III-materiaal bij opslag gedurende vervoer.

    • a. Categorie III-materiaal

      Opslag op een terrein waarvan de toegang onder toezicht staat.

    • b. Categorie II-materiaal

      Opslag op een terrein dat voortdurend wordt gecontroleerd door bewakers of elektronische apparatuur en omgeven is door een afscheiding met een beperkt aantal toegangen onder passend toezicht, of op enig terrein met een overeenkomstige fysieke beveiliging.

    • c. Categorie I-materiaal

      Opslag op een beveiligd terrein zoals hierboven is omschreven voor categorie II-materiaal, waarbij bovendien de toegang is beperkt tot personen wier betrouwbaarheid is vastgesteld, en dat onder toezicht staat van bewakers die nauw contact onderhouden met de autoriteiten die bevoegd zijn handelend op te treden.

De in dit verband getroffen bijzondere maatregelen dienen gericht te zijn op het ontdekken en het voorkomen van het zich gewelddadig, dan wel onbevoegd toegang verschaffen tot of het onrechtmatig wegnemen van categorie I- II- of III-materiaal.

  • 2. Niveaus van fysieke beveiliging van categorie I- II- of III-materiaal tijdens vervoer:

    • a. Categorie II- en III-materiaal

      Het vervoer vindt plaats met inachtneming van bijzondere voorzorgsmaatregelen, met inbegrip van voorafgaande overeenkomsten tussen afzender, ontvanger en vervoerder, alsmede een voorafgaande overeenkomst tussen natuurlijke personen of rechtspersonen, onderworpen aan de rechtsmacht en de voorschriften van de uitvoerende en de invoerende staten, met vermelding van tijd, plaats en procedures voor de overdracht van de verantwoordelijkheid voor het vervoer.

    • b. Categorie I-materiaal

      Het vervoer vindt plaats met inachtneming van de bijzondere voorzorgsmaatregelen zoals hierboven zijn vastgesteld voor het vervoer van categorie II- en III-materiaal, met daarbij voortdurend toezicht door begeleiders en onder omstandigheden die nauw contact waarborgen met de autoriteiten die bevoegd zijn handelend op te treden.

    • c. voor natuurlijk uranium anders dan in de vorm van erts of ertsresidu voor zover dat valt onder het in bijlage I geclassificeerde materiaal

      Bij het vervoer van hoeveelheden van meer dan 500 kg uranium wordt vooraf kennisgegeven van de verzending, met vermelding van de wijze van vervoer en het vermoedelijke tijdstip van aankomst, terwijl later de ontvangst van de zending wordt bevestigd.

Naar boven