Kostenbesluit Veiligheidswet BES

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Besluit van 30 september 2010, houdende regels inzake bijzondere uitkeringen aan de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba als bijdrage in de kosten voor de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing en voor de brandweerzorg, alsmede in de kosten die voor de openbare lichamen voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van een ramp en uit de gevolgen van die bestrijding (Kostenbesluit Veiligheidswet BES)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juli 2010, nr. 2010-0000467008, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Gelet op artikel 70, derde lid, van de Veiligheidswet BES;

De Raad van State gehoord (advies van 29 juli 2010, nr. W04.0298/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 september 2010, nr. 2010-0000595376;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 2. Bijdrage in de organisatiekosten

Artikel 2

  • 1 De openbare lichamen ontvangen jaarlijks ten laste van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een uitkering als bijdrage in de kosten die voor hen voortvloeien uit

    • a. de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing, en

    • b. de brandweerzorg.

  • 2 Onze Minister stelt, onder voorbehoud van goedkeuring van de begroting van de uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII), jaarlijks uiterlijk op 1 oktober voor het eerstvolgende jaar voor elk van de openbare lichamen het bedrag vast van de in het eerste lid bedoelde uitkering.

  • 3 De openbare lichamen besteden ten hoogste 5 % van het bedrag van de uitkering in het jaar, volgend op dat ten behoeve waarvan de uitkering is verstrekt.

  • 4 Onze Minister kan bij de vaststelling van de jaarlijkse uitkering verdere voorwaarden verbinden aan de toekenning of besteding van deze uitkering of aan de toekenning of besteding van een deel van deze uitkering.

Artikel 3

  • 1 Onze Minister kan een openbaar lichaam een incidentele uitkering verstrekken ten behoeve van de taken, genoemd in artikel 2, eerste lid.

  • 2 Een incidentele uitkering kan onder voorwaarden worden verleend.

Hoofdstuk 3. Bijdrage in de kosten betreffende de daadwerkelijke bestrijding van rampen

Artikel 4

  • 1 Onze Minister verstrekt op aanvraag van het bestuurscollege een bijdrage in de door een openbaar lichaam gemaakte kosten die voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van een ramp en uit de gevolgen van die bestrijding.

  • 2 De bijdrage wordt berekend op grond van de kosten die voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van de ramp en de gevolgen van die bestrijding, verminderd met:

    • a. de kosten waarvoor het openbaar lichaam uit andere hoofde een bijdrage heeft verkregen of kan verkrijgen;

    • b. de kosten die een openbaar lichaam in rekening brengt voor de verlening van bijstand;

  • 3 Geen bijdrage wordt toegekend, indien het bedrag aan kosten na toepassing van het tweede lid, aanhef, en onderdelen a en b, $ 45 000,– of minder bedraagt.

  • 4 Indien in een openbaar lichaam in een kalenderjaar meerdere rampen plaatsvinden, wordt het derde lid slechts eenmaal toegepast.

Artikel 5

  • 1 De aanvraag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt uiterlijk twaalf maanden na het einde van de bestrijding van de ramp ingediend bij Onze Minister.

  • 2 De aanvraag gaat vergezeld van de opgave van de kosten, welke is voorzien van bewijsstukken, alsmede een verslag van de gebeurtenissen.

  • 3 Kosten waarvan de hoogte nog niet is vast te stellen worden geraamd.

Hoofdstuk 4. Betaalbaarstelling en verantwoording

Artikel 7

De betaling van de in artikel 2 bedoelde bijzondere uitkering vindt plaats in vier gelijke termijnen op 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november.

Artikel 8

Ten behoeve van de controle op de besteding van de uitkeringen, bedoeld in artikel 2, verstrekt het openbaar lichaam desgevraagd aan de door Onze Minister daartoe aangewezen ambtenaren of medewerkers van de accountantsdienst, bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001, de benodigde informatie. Deze ambtenaren en medewerkers kunnen tevens informatie inwinnen bij de accountant, bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 9

  • 1 Voor zover het openbaar lichaam een deel van de in artikel 2 bedoelde uitkering niet heeft besteed aan een van de doelen waarvoor die uitkering is bestemd, kan Onze Minister dat deel van de desbetreffende uitkering in mindering brengen op de uitkering voor een volgend jaar.

  • 2 Incidentele uitkeringen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, die aan een ander doel zijn besteed dan waarvoor zij zijn bestemd kunnen worden teruggevorderd.

  • 3 Alvorens Onze Minister een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid neemt, nodigt hij het bestuurscollege van het desbetreffende openbaar lichaam uit hem binnen drie maanden inlichtingen te verschaffen over de aangevochten besteding.

  • 4 Binnen twee maanden na ontvangst van de in het derde lid bedoelde inlichtingen, dan wel binnen twee maanden na het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn, maakt Onze Minister zijn beslissing omtrent de vermindering van de bijdrage voor het volgend jaar dan wel over terugvordering van de incidentele bijdrage bekend.

Artikel 10

  • 1 Op verzoek van de aanvrager kan Onze Minister een voorschot verlenen op een bijdrage als bedoeld in artikel 4. Het verzoek gaat vergezeld van een voorlopige opgave van de kosten.

  • 2 Een voorschot als bedoeld in het eerste lid wordt verrekend met de op grond van artikel 4, eerste lid, verstrekte bijdrage.

  • 3 Onze Minister kan een onverschuldigd betaald voorschot terugvorderen.

  • 4 Onze Minister kan een beslissing als bedoeld in artikel 6 intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de bijdragevaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de bijdrage lager zou zijn vastgesteld, of

    • b. indien de bijdragevaststelling onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 30 september 2010

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Uitgegeven de achtste oktober 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven