Wet tot inschrijving van arbeidskrachten 1945 BES

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-2013 t/m heden

Wet tot inschrijving van arbeidskrachten 1945 BES

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan:

  • onder werkgever, ieder natuurlijk of rechtspersoon, die anderen in dienst heeft. Voor de toepassing van deze wet worden de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, als ook de Nederlandse regering als werkgever in de zin van dit artikel aangemerkt en wordt voor de werkgever, die in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba arbeiders in dienst heeft, doch elders woont of gevestigd is, diens vertegenwoordiger of agent in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba als werkgever beschouwd;

  • onder arbeider, ieder die in dienst van den werkgever tegen loon werkzaam is. Voor de toepassing van deze wet worden, hoewel zij geen loon ontvangen, als arbeider beschouwd: volontairs, leerlingen en dergelijke personen, die in verband met hun opleiding nog geen loon ontvangen.

  • Niet als arbeider worden beschouwd:

    • a. thuiswerkers,

    • b. personen, die in aangenomen werk voor den werkgever arbeid verrichten en daarbij aangemerkt worden zelf werkgever te zijn;

    • c. Hoofden of Bestuurders van een bedrijf of onderneming, echtgenooten, ouders en inwonende kinderen van den werkgever, die uitsluitend voor zijn rekening arbeid verrichten,

    • d. schepelingen,

    • e. militairen,

    • f. geestelijken, ordebroeders en religieuzen,

    • g. personen, wier jaarlijks in geld vastgesteld arbeidsinkomen tienduizend gulden of meer bedraagt;

  • onder arbeid, alle werkzaamheden, verricht in dienst van den werkgever;

  • onder loon, elke uitkeering, welke de arbeider als vergoeding voor zijn arbeid van den werkgever ontvangt, uitgezonderd overwerk- en premiegelden; indien het loon geheel of gedeeltelijk bestaat in huisvesting, verstrekkingen in natura of wel in beide, wordt de geldswaarde geschat; als loon volgens deze wet gelden tevens alle ontvangsten in geld van derden, welke verband houden met ten behoeve van den werkgever verrichten arbeid.

Artikel 2

  • 1 De bepalingen van deze wet zijn ook van toepassing:

    • a. op de werkgever, die in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba gevestigd is, ten aanzien van de arbeider, die hij buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te werk stelt, indien deze Nederlander is en zijn woonplaats in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft;

    • b. op de onder a bedoelde arbeider.

  • 2 De bepalingen van deze wet zijn niet van toepassing:

    • a. op de werkgever, die niet in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba gevestigd is, ten aanzien van de arbeider, die hij in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te werk stelt, indien deze geen Nederlander is en zijn woonplaats niet in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft;

    • b. op de onder a bedoelde arbeider.

  • 3 Voor arbeiders, zijnde Nederlander, die zich niet in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevinden, kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere voorschriften worden gegeven.

Artikel 3

  • 1 De arbeider is behoudens vrijstelling als bedoeld in het zesde lid van dit artikel, verplicht een werkboekje te hebben, hetwelk hem wordt uitgereikt vanwege het bestuurscollege.

  • 2 Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen wordt alles geregeld wat de vorm en de uitgifte van het werkboekje betreft, alsmede de prijs ervan.

  • 3 Het werkboekje vermeldt de namen, de voornamen, den geboortedatum, de plaats van geboorte, het geslacht, de woonplaats, de nationaliteit, den burgerlijken staat, het aantal kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, welke te zijnen laste zijn en het beroep of ambacht van den arbeider. Indien de geboortedatum of de nationaliteit niet vaststaat, wordt zulks in het werkboekje aangeteekend.

  • 4 Het werkboekje, hetwelk binnen twee maal vier en twintig uren, nadat de dienstbetrekking een aanvang heeft genomen, aan den werkgever overhandigd moet worden, blijft tot op het tijdstip, in artikel 8, lid 1 bepaald, onder berusting van den werkgever. De houder van het werkboekje moet dit op aanvrage van de controleerende ambtenaren onmiddellijk ter inzage toonen.

  • 5 Bij verlies of in ongereede raken van het werkboekje kan een nieuw boekje worden uitgereikt. Indien aan den arbeider een of meer werkboekjes reeds werden uitgereikt, moet het nieuwe daarvan melding maken.

  • 6 Op verzoek van den betrokken werkgever is het bestuurscollege bevoegd aan arbeiders van vreemde nationaliteit, voor den duur van een jaar voorwaardelijk of onvoorwaardelijk vrijstelling te verleenen van de verplichting tot het hebben van een werkboekje, indien deze arbeiders zich reeds in het buitenland verbonden hebben tot het verrichten van arbeid, uitsluitend in dienst van dien werkgever. Deze vrijstelling kan telkens voor den duur van een jaar verlengd worden.

Artikel 4

  • 1 Na beëindiging van zijn dienstbetrekking is de arbeider, die in het bezit is van een werkboekje, verplicht uiterlijk een week nadien, zijn werkboekje in bewaring te geven: aan de door het bestuurscollege aangewezen ambtenaar.

  • 2 Voor de inbewaringgeving van het werkboekje wordt door of vanwege de betrokken autoriteit een ontvangstbewijs afgegeven.

  • 3 De verplichting in het eerste lid bedoeld, bestaat slechts indien de arbeider binnen een week na de beëindiging zijner dienstbetrekking geen nieuwe dienstbetrekking heeft aangegaan.

Artikel 5

Van iedere wijziging in de persoonlijke gegevens, zooals bedoeld in artikel 3, lid 3, wordt door of namens den arbeider binnen tien dagen, nadat die wijziging heeft plaats gevonden, aangifte gedaan bij de autoriteit, die hem het werkboekje heeft uitgereikt.

Artikel 6

  • 1 Het is den werkgever verboden een arbeider in zijn dienst te hebben, die niet voldoet aan het gestelde in artikel 3, lid 1, dezer wet.

  • 2 De werkgever is verplicht binnen acht maal vier en twintig uren, nadat hij een arbeider in zijn dienst heeft genomen, hiervan melding te maken in het werkboekje van den arbeider. Deze verplichting bestaat niet, indien de dienstverhouding minder dan zes achtereenvolgende dagen (Zon- en feestdagen niet medegerekend) heeft geduurd. Indien de werkgever den dag van indiensttreding heeft ingeschreven, moet hij ook den dag van uitdiensttreding inschrijven. Onder feestdagen worden ten deze verstaan de Nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag, Christelijke tweede Paaschdag, Hemelvaartsdag, Christelijke tweede Pinksterdag, verjaardag van de Koning en de beide Kerstdagen.

  • 3 Ingeval van overlijden van den werkgever en in alle gevallen, waar deze in de onmogelijkheid zou zijn om in het werkboekje den datum van uitdiensttreding te schrijven, geschiedt zulks door de autoriteit, die den arbeider het werkboekje uitreikte.

Artikel 7

Het is den werkgever verboden anders dan de dagteekening der indienst- en der uitdiensttreding, voorts het beroep, de functie of het ambacht van den arbeider in diens werkboekje aan te teekenen, alsmede den naam, de woonplaats, het bedrijf, het beroep of de onderneming van den werkgever met wien de arbeider de betreffende dienstverhouding heeft aangegaan en diens onderteekening.

Artikel 8

  • 1 Het werkboekje blijft na elke inschrijving van den datum van indiensttreding onder berusting van den werkgever en wordt den arbeider teruggegeven.

    • a. indien de dienstbetrekking eindigt door opzegging op den dag van opzegging;

    • b. indien de dienstbetrekking kan eindigen zonder dat opzegging daartoe noodig is, op den dag, waarop de arbeider zulks vordert, doch niet eerder dan op den dag, welke niet meer van den dag waarop de dienstbetrekking eindigen zal verwijderd is, dan den tijd, die gewoonlijk tusschen twee opeenvolgende uitbetalingen van het in geld vastgesteld loon verstrijkt, doch nimmer eerder dan zes weken voordat de dienstbetrekking eindigen zal. Laatstbedoelde termijn wordt, indien de dienstbetrekking betreft arbeiders, die huiselijke diensten verrichten, ongeacht de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een bepaalden tijd, voor onbepaalden tijd of tot wederopzegging, gesteld op een week.

  • 2 Voor het in bewaring geven van het werkboekje wordt den arbeider door den werkgever een bewijs afgegeven.

Artikel 9

  • 1 De werkgever is voorts verplicht:

    • a. een arbeidsregister aan te houden, dat voldoet aan de bij ministeriële regeling te geven voorschriften;

    • b. den daartoe bevoegd verklaarden ambtenaar te allen tijde inzage van het arbeidsregister te geven;

    • c. op verzoek van of vanwege het bestuurscollege binnen een door laatstgenoemde te stellen termijn, een uittreksel van het register in een door dezen gewenschten vorm te verstrekken.

    • d. het bestuurscollege of de door dit college aangewezen ambtenaar binnen twee maal 24 uren in kennis te stellen van het aangaan of verbreken van een dienstbetrekking met een arbeider. De aangifte geschiedt op een wijze, nader bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen te regelen;

    • e. het bestuurscollege of de door dit college aangewezen ambtenaar maandelijks vóór de vijftiende van de wijzigingen in het loon van de arbeiders over de voorafgaande maand in kennis te stellen op een wijze, nader bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen te regelen.

  • 2 Het in sub 1a bedoelde register vermeldt de namen, de voornamen, den geboortedatum, de plaats van geboorte, de woonplaats, de nationaliteit, het geslacht, den burgerlijken staat, het aantal kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, welke te zijnen laste zijn, het beroep, ambacht of de functie van alle in zijn dienst zijnde arbeiders, de met hen overeengekomen loonsbedragen, alsmede den datum van indiensttreding en na beëindiging der dienstbetrekking den datum van uitdiensttreding dezer arbeiders, echter met uitzondering van arbeiders, die huiselijke diensten verrichten.

  • 3 Voor werkgevers, die uitsluitend arbeiders in dienst hebben voor het verrichten van huiselijke diensten, geldt de verplichting, omschreven in lid 1 van dit artikel, niet.

Toezicht

Artikel 9a

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de daartoe bij besluit van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen personen.

  • 2 De krachtens het eerste lid aangewezen personen zijn, uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze noodzakelijk is, bevoegd:

    • a. alle inlichtingen te vragen;

    • b. inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • c. alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van door hen aangewezen personen.

  • 3 Zo nodig, wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, verschaft met behulp van de sterke arm.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de krachtens het eerste lid aangewezen personen.

  • 5 Een ieder is verplicht aan de krachtens het eerste lid aangewezen personen alle medewerking te verlenen die op grond van het tweede lid wordt gevorderd.

Naar boven