Regeling navigatie- en telecommunicatieinstallaties BES

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Regeling navigatie- en telecommunicatieinstallaties BES

Artikel 1

  • 1 In deze beschikking wordt verstaan onder:

    • ADF: een automatische richtingzoeker aan boord van een luchtvaartuig om de richting naar een NDB te bepalen (automatic direction finder);

    • Bijlage 10: Bijlage 10 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109);

    • DME: een installatie die aan boord van een luchtvaartuig de directe afstand bepaalt tussen een luchtvaartuig en een grondbaken (distance measuring equipment);

    • ELT: noodradiobaken met een zendfrequentie van 406 MHz. (emergency locator transmitter);

    • NDB: een rondomstralend radiobaken op de grond met een vaste antenne (non directional beacon);

    • radiaal: de richting vanuit een VOR-grondbaken ten opzichte van het magnetisch noorden ter plaatse van het grondbaken;

    • RNAV: een navigatiesysteem dat luchtvaartuigen in staat stelt een route te volgen tussen twee willekeurige punten, binnen voorgeschreven nauwkeurigheidsgrenzen, zonder dat het nodig is om over specifieke navigatieinstallaties op de grond te vliegen (Area Navigation);

    • iSSR-transponder: een radarbeantwoordingssysteem met informatie over de identiteit en eventueel de hoogte van het luchtvaartuig (secondary surveillance radar-transponder);

    • VOR: een op de grond geplaatst zendsysteem dat het mogelijk maakt om een vanuit het vliegtuig geselecteerde radiaal te onderscheppen of te volgen door middel van fasevergelijking (very high frequency omnidirectional range).

  • 2 Een wijziging van Bijlage 10 treedt in werking vanaf het moment waarop in het Tractatenblad mededeling van deze wijziging is gedaan.

Artikel 2

  • 1 Voor het uitvoeren van een vlucht in de Flamingo CTR, Rooseveld ATZ en Yrausquin ATZ, als bedoeld in de Regeling aanwijzing luchtruim en aanwijzing luchtverkeersdienstverleners BES. is een luchtvaartuig niet zijnde een staatsluchtvaartuig voor zover het betreft:

    • a. een vliegtuig met turbine motoren met een maximaal toegelaten startmassa boven 15.000 kg of met een goedgekeurde configuratie voor meer dan 30 zitplaatsen voor passagiers, of

    • b. een vliegtuig met turbine motoren met een maximaal toegelaten startmassa boven 5700 kg of met een goedgekeurde configuratie voor meer dan 19 zitplaatsen voor passagiers, uitgerust met een Airborne Collision Avoidance System van de tweede generatie (ACAS II), dat voldoet aan de eisen gesteld in bijlage 10, boek IV, van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart.

  • 2 Het eerste lid is voor een in dat lid bedoeld luchtvaartuig niet van toepassing indien de Minister met betrekking tot dat luchtvaartuig een daartoe strekkende verklaring heeft afgegeven. De verklaring wordt meegevoerd tijdens de vlucht.

Artikel 3

  • 1 Voor het uitvoeren van een IFR-vlucht in de Flamingo CTR, Rooseveld ATZ en Yrausquin ATZ, als bedoeld in de Regeling aanwijzing luchtruim en aanwijzing luchtverkeersdienstverleners BESis een luchtvaartuig uitgerust met:

    • a. een VHF-zend/ontvanginstallatie met kanaalafstanden van 8,33 kHz of 25 kHz, waarmee een voortdurende tweezijdige radioverbinding kan worden onderhouden met de betrokken luchtverkeersdiensten op de daartoe bestemde frequenties zoals gepubliceerd in de luchtvaartgids, en met kanaalafstanden van 8,33 kHz indien IFR-vluchten boven vliegniveau 195 worden uitgevoerd;

    • b. een installatie die het mogelijk maakt een VOR te gebruiken, van welke installatie voor het uitvoeren van vluchten op vliegniveau 100 en hoger een dubbele uitvoering nodig is;

    • c. een DME;

    • d. een ADF;

    • e. een SSR-transponder met mode S/ELS, die voldoet aan de eisen, bedoeld in bijlage 10, boek IV (Surveillance Radar and Collision Avoidance Systems) van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart; en

    • f. indien in door de Minister daartoe aangewezen delen van het luchtruim wordt gevlogen: een SSR-transponder met mode S/EHS, die voldoet aan de eisen, bedoeld in bijlage 10, boek IV (Surveillance Radar and Collision Avoidance Systems) van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart.

  • 2 Het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, is niet van toepassing voor staatsluchtvaartuigen, indien deze beschikken over een UHF-zend/ontvangstinstallatie en beschikken over een systeem met een gelijkwaardig veiligheidsniveau als de systemen genoemd in de onderdelen b, c en d.

Artikel 4

Voor het uitvoeren van een IFR-vlucht of een gecontroleerde VFR-vlucht in de Flamingo CTR, Rooseveld ATZ en Yrausquin ATZ, als bedoeld in de Regeling aanwijzing luchtruim en aanwijzing luchtverkeersdienstverleners BES is een luchtvaartuig uitgerust met telecommunicatie-installaties die ten minste voldoen aan de eisen, gesteld in bijlage 10 van het Verdrag.

Artikel 5

Voor het uitvoeren van een IFR-vlucht in de Flamingo CTR, Rooseveld ATZ en Yrausquin ATZ, als bedoeld in de Regeling aanwijzing luchtruim en aanwijzing luchtverkeersdienstverleners BESis een luchtvaartuig uitgerust met navigatie-installaties die ten minste voldoen aan de eisen, gesteld in bijlage 10 van het Verdrag.

Artikel 7

  • 1 Voor het uitvoeren van een VFR-vlucht in de Flamingo CTR, Rooseveld ATZ en Yrausquin ATZ, als bedoeld in de Regeling aanwijzing luchtruim en aanwijzing luchtverkeersdienstverleners BES, behalve in gebieden met de classificatie G beneden 1500 voet AMSL is een luchtvaartuig uitgerust met een SSR-transponder met mode S/ELS of 4096 code mogelijkheden in mode A met automatische hoogterapportering in mode C, die voldoet aan de eisen, bedoeld in bijlage 10, Boek IV (Surveillance Radar and Collision Avoidance Systems) van het Verdrag. Indien het eerste bewijs van luchtwaardigheid met betrekking tot het desbetreffende luchtvaartuig is afgegeven na 30 maart 2005 is het luchtvaartuig uitgerust met een SSR-transponder met mode S/ELS, die voldoet aan de eisen bedoeld in bijlage 10, Boek IV (Surveillance Radar and Collision Avoidance Systems) van het Verdrag.

  • 2 In uitzonderingsgebieden aangewezen als bijzondere gebieden kan de Minister ontheffing verlenen van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 8

Voor het uitvoeren van een vlucht in het vluchtinformatiegebied Curaçao en Sint Maarten TMA wordt een SSR-transponder als volgt gebruikt:

  • a. wanneer het luchtvaartuig is voorzien van een bruikbare SSR-transponder schakelt de gezagvoerder deze in gedurende de gehele vlucht ongeacht of het luchtvaartuig zich binnen het luchtruim bevindt waar de SSR-transponder is voorgeschreven voor luchtverkeersleidingsdoeleinden;

  • b. behalve in geval van nood, bij verlies van tweezijdige radioverbinding of indien het luchtvaartuig is onderworpen aan wederrechtelijke inmenging, wordt door de gezagvoerder de hoogteuitlezing in mode C aangezet, en

    • de mode A code geselecteerd die individueel is verstrekt door de betrokken luchtverkeersdienst waarmee contact wordt onderhouden,

    • de transponder aangezet en de mode A code geselecteerd in overeenstemming met de regionale burgerluchtvaartovereenkomst, of

    • bij afwezigheid van aanwijzingen van de betrokken luchtverkeersdienst en regionale burgerluchtvaartovereenkomst mode A code 2000 ingesteld, tenzij door de betreffende luchtverkeersdienst een andere opdracht is verstrekt.

  • c. indien de luchtverkeersdienst vraagt de mogelijkheden van de aan boord aanwezige SSR-transponder te specificeren, geeft de gezagvoerder van het luchtvaartuig dit aan door de letters te gebruiken die voor dat doel zijn omschreven bij punt 10 van het vliegplanformulier bedoeld in artikel 1 van Regeling vliegplan BES;

  • d. indien de luchtverkeersdienst middels de term `confirm squawk' vraagt om de geselecteerde code te bevestigen, verifieert de gezagvoerder de code op de SSR-transponder, stelt zo nodig de toegewezen code opnieuw in, en bevestigt de luchtverkeersdienst de geselecteerde code zoals weergegeven op de SSR-transponder;

  • e. de bijzondere identificatiemogelijkheid SPI of IDENT wordt uitsluitend gebruikt op verzoek van de betrokken luchtverkeersdienst;

  • f. indien een luchtverkeersdienst om informatie over de vlieghoogte vraagt tijdens mondelinge communicatie, verstrekt de gezagvoerder deze informatie door de vlieghoogte te melden die op zijn hoogtemeter wordt aangegeven en wel in de dichtstbijzijnde eenheid van 30 meter of 100 voet;

  • g. in luchtvaartuigen die zijn uitgerust met een SSR-transponder met mode S met de mogelijkheid om het luchtvaartuig te identificeren, stelt de gezagvoerder die identificatie zodanig in dat deze correspondeert met de identificatie die is gespecificeerd onder punt 7 van het vliegplan of, als geen vliegplan wordt ingediend, het nationaliteits- en inschrijvingskenmerk van het luchtvaartuig;

  • h. in geval van nood stelt de gezagvoerder de SSR-transponder in op mode A code 7700, tenzij tevoren een individuele identificatiecode is verstrekt en ingesteld en de gezagvoerder geen bijzondere reden aanwezig acht om mode A code 7700 alsnog in te stellen;

  • i. bij verlies van tweezijdige radioverbinding met de betrokken luchtverkeersdienst tijdens een gecontroleerde vlucht stelt de gezagvoerder de transponder in op mode A code 7600;

  • j. indien het luchtvaartuig is onderworpen aan wederrechtelijke inmenging, tracht de gezagvoerder de SSR-transponder in te stellen op mode A code 7500, tenzij de omstandigheden het gebruik van mode A code 7700 rechtvaardigen;

  • k. indien een gezagvoerder mode A code 7500 heeft geselecteerd en de luchtverkeersdienst vraagt deze selectie te bevestigen, antwoordt hij afhankelijk van de omstandigheden bevestigend of helemaal niet.

Artikel 9

Voor het uitvoeren van een IFR-vlucht in het vluchtinformatiegebied Curaçao en St. Maarten TMA wordt, tenzij door de betreffende luchtverkeersdienst een andere opdracht is verstrekt of afwijkende voorschriften van toepassing zijn door de aard van het luchtvaartuig of het doel van de vlucht, een SSR-transponder als volgt gebruikt:

  • a. de SSR-transponder wordt onmiddellijk voorafgaande aan de opstijging in werking gesteld en in werking gehouden tot de landing;

  • b. de SSR-transponder wordt ingesteld op de individuele identificatiecode die laatstelijk is verstrekt door de betrokken luchtverkeersdienst;

  • c. zolang geen individuele identificatiecode is verstrekt, wordt mode A code 2000 ingesteld;

  • d. indien voor het vertrek blijkt dat de SSR-transponder niet of niet goed werkt en niet voor vertrek kan worden hersteld, wordt:

    • 1°. de betrokken luchtverkeersdienst hierover zo spoedig mogelijk en bij voorkeur voorafgaand aan het indienen van het vliegplan ingelicht; en

    • 2°. een vliegplan ingediend met als bestemming het dichtstbijzijnde geschikte luchtvaartterrein waar herstel kan plaatsvinden, met vermelding van de staat van de SSR-transponder onder punt 10 van het vliegplanformulier;

  • e. indien na het vertrek blijkt dat de SSR-transponder niet of niet goed werkt, rekening wordt gehouden met beperkingen bij de uitvoering van het vliegplan;

  • f. na de landing al het mogelijke wordt verricht om de SSR-transponder te laten herstellen of vervangen voor de volgende vlucht;

  • g. Indien herstel of vervanging ter plaatse niet mogelijk is, wordt:

    • 1°. de betrokken luchtverkeersdienst hierover zo spoedig mogelijk en bij voorkeur voorafgaand aan het indienen van het vliegplan ingelicht; en

    • 2°. een vliegplan ingediend met als bestemming het dichtstbijzijnde geschikte luchtvaartterrein waar herstel kan plaatsvinden, met vermelding van de staat van de SSR-transponder onder punt 10 van het vliegplanformulier.

Artikel 10

  • 1 Voor het uitvoeren van een VFR-vlucht in de Flamingo CTR, Rooseveld ATZ en Yrausquin ATZ, als bedoeld in de Regeling aanwijzing luchtruim en aanwijzing luchtverkeersdienstverleners BES zijn de volgende voorschriften voor het gebruik van een SSR-transponder van toepassing:

    • a. het gebruik van een SSR-transponder met de mode S of 4096 codemogelijkheden in mode A met automatische hoogterapportering in mode C is verplicht in het luchtruim met de classificatie A, B, C, D, E of F; en

    • b. mode A code 7000 wordt ingesteld.

  • 2 De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn niet van toepassing wanneer door de betreffende luchtverkeersdienst een andere opdracht is verstrekt of afwijkende voorschriften van toepassing zijn door de aard van het luchtvaartuig of het doel van de vlucht.

Artikel 11

  • 1 De Minister kent aan elk luchtvaartuig op aanvraag een 24-bit luchtvaartuigadres toe dat geregistreerd wordt in een gegevensbestand, aangehouden door de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

  • 2 Het digitale signaal van de ELT bevat, behoudens in uitzonderlijke gevallen, het 24-bit luchtvaartuigadres van het bijbehorende luchtvaartuig, ten behoeve van de identificatie.

  • 3 Gebruikers van luchtvaartuigen die ELT’s vervangen, plaatsen ELT’s die zijn gecodeerd met het 24-bit luchtvaartuigadres volgens de door de Directie Luchtvaart aangewezen protocollen.

  • 4 De toekenning van het 24-bit luchtvaartuigadres, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door tussenkomst van de Inspecteur Generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat. Bij de aanvraag wordt het registratiekenmerk, het type en het serienummer van het luchtvaartuig vermeld.

  • 5 De door de Minister toegekende 24-bit luchtvaartadressen, alsmede de wijzigingen daarin, worden in het gegevensbestand van de Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba opgenomen. Uitsluitend ELT’s die zijn geprogrammeerd op de in dit artikel bedoelde wijze worden in het gegevensbestand van de Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba 6. Voor luchtvaartuigen die een 24-bit luchtvaartuigadres voor andere doeleinden in gebruik hebben, wordt dit adres gebruikt voor de bij het luchtvaartuig behorende ELT’s.

Naar boven