Luchtvaartwet BES

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Luchtvaartwet BES

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. luchtvaart: het gebruik van luchtvaartuigen;

    • b. luchtvaartuigen: toestellen, die in de dampkring kunnen worden gehouden tengevolge van krachten, die de lucht daarop uitoefent, met inbegrip of met uitzondering van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen toestellen;

    • c. vliegtuigen: gemotoriseerd luchtvaartuig met vaste vleugels, zwaarder dan lucht, dat hoofdzakelijk in de lucht gehouden kan worden door aerodynamische reactiekrachten op zijn vleugels;

    • d. helikopter: gemotoriseerd luchtvaartuig met rotorbladen, zwaarder dan lucht, dat hoofdzakelijk in de lucht kan worden gehouden door de aerodynamische reactiekrachten op zijn rotorbladen;

    • e. Nederlands luchtvaartuigen: in Nederland geregistreerde luchtvaartuigen;

    • f. buitenlandse luchtvaartuigen: luchtvaartuigen, ingeschreven in een buitenlands nationaliteitsregister;

    • g. luchtvaartterrein: delen van het territoir van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te land of te water ingevolge deze wet aangewezen voor het landen en opstijgen van luchtvaartuigen, alsmede voor de bewegingen op de grond, die daarmee verband houden.

    • h. exploitant van een luchtvaartterrein: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of de rechtspersoon te wiens naam ingevolge deze wet een luchtvaartterrein wordt aangewezen;

    • i. luchtvaartmaatschappijen: ondernemingen, die geheel of gedeeltelijk hun bedrijf maken van het vervoer van personen, dieren of goederen met luchtvaartuigen;

    • j. beroepsvervoer: vervoer met een luchtvaartuig van personen of goederen, niet zijnde eigen vervoer, luchtwerk of particulier vervoer;

    • k. eigen vervoer: vervoer niet tegen vergoeding en uitsluitend ten behoeve van een eigen onderneming of bedrijf, van werknemers met een dienstverband van tenminste drie maanden bij die onderneming of dat bedrijf of van goederen;

    • l. geregeld luchtvervoer: een reeks van verkeersvluchten, waaraan het publiek kan deelnemen en welke worden uitgevoerd ten behoeve van het verkeer tussen twee of meer plaatsen, hetzij in overeenstemming met een gepubliceerde dienstregeling hetzij met een zodanige regelmaat of frequentie, dat zij een duidelijk herkenbare systematische reeks vormen;

    • m. ongeregeld luchtvervoer: vluchten uitgevoerd anders dan in geregeld luchtvervoer;

    • n. luchtwerk: een beroepsmatig of in eigen beheer uitgevoerde activiteit, welke is gericht op het uitvoeren van een niet-vervoersvlucht, zoals nader omschreven krachtens deze wet;

    • o. rondvlucht: een verkeersvlucht die aanvangt en eindigt op hetzelfde terrein en welke een tijdsduur heeft van ten hoogste 60 minuten;

    • p. particulier vervoer: het vervoer uitsluitend gericht op recreatie, zoals nader beperkt bij of krachtens deze wet;

    • q. luchtverkeer: alle luchtvaartuigen die zich in de lucht bevinden of op een terrein ingericht voor het opstijgen en landen en de daarmede verband houdende bewegingen op de grond van luchtvaartuigen;

    • r. lid van het stuurhutpersoneel: een ieder die, officieel daartoe bevoegd zijnde, aan boord van een luchtvaartuig handelingen heeft te verrichten die van direct belang zijn voor de bediening van het luchtvaartuig tijdens de vlucht;

    • s. gezagvoerder: degene aan boord van een luchtvaartuig die de leiding heeft en verantwoordelijk is voor de veilige uitvoering van de vlucht;

    • t. bouwwerken: elke constructie van hout, steen, metaal of ander materiaal die op de plaats waarvoor zij is bedoeld, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

    • u. luchtverkeersdienstverlening: vluchtinlichtingendiensten, alarmeringsdiensten, adviesdiensten voor het luchtverkeer, en luchtverkeersleiding, zijnde algemene luchtverkeersleiding, naderingsluchtverkeersleiding en plaatselijke luchtverkeersleiding;

    • v. verkeersvlucht: een vervoersvlucht uit commerciële doeleinden uitgevoerd door een onderneming die geheel of gedeeltelijk haar bedrijf maakt van het vervoer van personen of goederen met luchtvaartuigen;

    • w. de Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

    • x. Vluchtinformatiegebied Curaçao: gebied begrensd door de posities met de hierna genoemde coördinaten alsmede het luchtruim daarboven:

      1230N07030W-1230N07125W-1420N07400W

      1600N07400W-1700N07300W-1700N07140W

      1600N07140W-1600N06800W-1541N06704W

      1124N06758W-1230N07030W;

    • y. Vluchtinformatiegebied San Juan: gebied begrensd door de posities met de hierna genoemde coördinaten alsmede het luchtruim daarboven:

      2330N6000W-20000N60000W-1800N6130W-

      1800N6200W-1722N6300W- 1520N6300W-

      1500N6315W- 1500N6500W- 1541N6704W-

      1600N6800W-1900N6800W- 1930N6853W-

      2045N6734W- 2245N6828N-2330N6814W;

    • z. luchtverkeersdienstverlener: bij of krachtens artikel 22 aangewezen rechtspersoon belast met het geven van luchtverkeersdienstverlening;

    • aa. NOTAM: een bericht aan luchtvarenden gedistribueerd middels telecommunicatie met inlichtingen over de instelling, toestand, of verandering van enige luchtvaartfaciliteit, -dienstverlening, -procedure of -gevaar, waarvan het noodzakelijk is dat personen die betrokken zijn bij de vluchtvoorbereiding en -uitvoering er tijdig kennis van nemen.

  • 2 Deze wet is van toepassing op luchtvaartterreinen en het luchtverkeer, de luchtverkeersdienstverlening en het luchtvervoer binnen de delen van het Vluchtinformatiegebied Curaçao en het Vluchtinformatiegebied San Juan dat zich boven het territoir van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt dan wel die delen waarvoor de Minister de verantwoordelijkheid voor het verzorgen van luchtverkeersdienstverlening heeft aanvaard.

Hoofdstuk II. Algemene beginselen

Artikel 2

Een luchtvaartmaatschappij is verplicht ervoor zorg te dragen, dat:

  • a. de door haar geëxploiteerde luchtvaartuigen in een zodanige staat zijn, dat daarmee veilig gevlogen en vervoerd kan worden;

  • b. het boordpersoneel van de door haar geëxploiteerde luchtvaartuigen over voldoende, kennis, bedrevenheid en ervaring beschikt.

Artikel 3

Het is verboden op zodanige wijze aan het luchtverkeer deel te nemen dan wel luchtverkeersleidingsdiensten te verlenen dat daardoor personen of zaken in gevaar gebracht worden of kunnen worden.

Hoofdstuk III. Vergunningen voor Luchtoperaties

Afdeling 1. Beroepsvervoer

Artikel 8

  • 1 Voor zover bij internationale overeenkomst niet anders is bepaald mag het beroepsvervoer met luchtvaartuigen binnen, naar of uit de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of met een binnen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba gelegen punt als tussenstation, slechts geschieden door luchtvaartmaatschappijen aan wie daartoe bij algemene maatregel van bestuur respectievelijk door de Minister vergunning is verleend.

  • 2 Een luchtvaartmaatschappij als bedoeld in het eerste lid is een rechtspersoon opgericht volgens het Burgerlijk Wetboek BES, waarvan de hoofdzetel is gevestigd in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba alwaar zij haar voornaamste plaats van bedrijvigheid heeft en waarvan het overwegend deel van het aandelenkapitaal in handen is van ingezetenen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba van Nederlandse nationaliteit en waarvan de daadwerkelijke zeggenschap in en de leiding van de onderneming berusten bij deze ingezetenen.

  • 3 Een vergunning kan op aanvraag worden verleend voor een termijn van ten hoogste vijf jaar en wordt verleend voor geregeld of ongeregeld vervoer. De vergunning voor geregeld vervoer wordt verleend bij algemene maatregel van bestuur, de vergunning voor ongeregeld vervoer door de Minister.

  • 4 Aanvragen om vergunning worden beoordeeld met inachtneming van de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels.

  • 5 Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 6 Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend.

  • 7 Van een vergunning wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Verzekering

Artikel 9

Het is verboden beroepsvervoer te verrichten indien degene die dat vervoer verricht, niet te allen tijde volgens goed koopmansgebruik rechtsgeldig verzekerd is tegen schade waarvoor hij wettelijk aansprakelijk kan worden gesteld, met inbegrip van de risico’s voor de uit te voeren operaties. In ieder geval dient degene die dit vervoer verricht verzekerd te zijn tegen de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor:

  • a. dood of ernstig letsel van vervoerde passagiers;

  • b. verlies of ernstige beschadiging van vervoerde goederen;

  • c. dood of ernstig letsel van derden of schade toegebracht aan derden op het aardoppervlak of op/onder het wateroppervlak.

Afdeling 3. Andere activiteiten in de lucht

§ 1. Eigen vervoer

Artikel 11

  • 1 Door de Minister kan uitsluitend ten behoeve van het eigen bedrijf of de eigen onderneming vergunning worden verleend voor het niet tegen vergoeding vervoeren van bedrijfswerknemers en bedrijfsgoederen.

  • 2 Een bedrijf als bedoeld in het eerste lid is een rechtspersoon opgericht volgens het Burgerlijk Wetboek BES, waarvan de hoofdzetel is gevestigd in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba alwaar zij haar voornaamste plaats van bedrijvigheid heeft en waarvan het overwegend deel van het aandelenkapitaal in handen is van ingezetenen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba van Nederlandse nationaliteit en waarvan de daadwerkelijke zeggenschap in en de leiding van de onderneming berusten bij deze ingezetenen.

  • 3 Door de Minister kan van het vereiste ten aanzien van de nationaliteit, zoals bepaald in het tweede lid, worden afgeweken.

  • 4 De vergunning wordt verleend telkens voor ten hoogste vijf jaar.

  • 5 Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 6 Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend.

  • 7 Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Particulier vervoer

Artikel 12

  • 1 Het is verboden met een luchtvaartuig particulier vervoer te verrichten, wanneer de houder of de gezagvoerder van het betrokken luchtvaartuig niet aannemelijk kan maken, dat het betreffende vervoer niet als beroepsvervoer, eigen vervoer, luchtwerk, of de activiteit beoogd door artikel 14 kan worden aangemerkt.

  • 2 Het is verboden particulier vervoer te verrichten met een luchtvaartuig met een toegelaten startmassa van meer dan 2000 kg.

  • 3 Door de Minister kan ontheffing worden verleend van het tweede lid, indien de aanvrager aantoont dat met het luchtvaartuig, waarvoor de ontheffing is gevraagd, geen beroepsvervoer, eigen vervoer, luchtwerk, of de activiteit beoogd door artikel 14, zal worden verricht en dat het vervoer veilig kan plaatsvinden.

  • 4 De in het derde lid bedoelde ontheffing wordt telkens verleend voor ten hoogste vijf jaar.

  • 5 Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 6 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.

  • 7 Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing.

  • 8 Door de Minister wordt de verleende ontheffing ingetrokken wanneer:

    • a. de redenen, waarom de ontheffing is verleend, zijn komen te vervallen;

    • b. de houder van de ontheffing de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen niet naleeft.

    • c. in strijd wordt gehandeld met de wettelijke bepalingen.

§ 3. Luchtwerk

Artikel 13

  • 1 Door de Minister kan ten behoeve van het verrichten van luchtwerk vergunning worden verleend.

  • 2 In het geval dat een bedrijf de vergunning, bedoeld in het eerste lid, aanvraagt dient zij een rechtspersoon te zijn, opgericht volgens het Burgerlijk Wetboek BES, waarvan de hoofdzetel is gevestigd in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alwaar zij haar voornaamste plaats van bedrijvigheid heeft en waarvan een overwegend deel der aandelen in handen is van ingezetenen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba van Nederlandse nationaliteit en waarvan de daadwerkelijke zeggenschap in en de leiding van de onderneming berusten bij deze ingezetenen.

  • 3 In de vergunning wordt aangegeven welke werkzaamheden de houder van de vergunning gerechtigd is als luchtwerk te verrichten en met welk luchtvaartuig of welke luchtvaartuigen dit luchtwerk wordt verricht.

  • 4 De vergunning wordt telkens verleend voor ten hoogste vijf jaar.

  • 5 Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 6 Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend.

  • 7 Door de Minister kan van het vereiste ten aanzien van de nationaliteit, zoals bepaald in het tweede lid, worden afgeweken.

  • 8 Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Bijzondere activiteiten

Artikel 14

  • 1 Door de Minister kan ten behoeve van het verrichten van een bijzondere activiteit in de lucht welke hetzij als een vervoersvlucht hetzij als een niet-vervoersvlucht is aan te merken doch van commerciële aard is, vergunning worden verleend.

  • 2 In het geval dat een bedrijf de vergunning, bedoeld in het eerste lid, aanvraagt dient zij een rechtspersoon te zijn, opgericht volgens het Burgerlijk Wetboek BES, waarvan de hoofdzetel is gevestigd in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alwaar zij haar voornaamste plaats van bedrijvigheid heeft en waarvan een overwegend deel der aandelen in handen is van ingezetenen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba van Nederlandse nationaliteit en waarvan de daadwerkelijke zeggenschap in en de leiding van de onderneming berusten bij deze ingezetenen.

  • 3 In de vergunning wordt aangegeven welke werkzaamheden de houder van de vergunning gerechtigd is te verrichten en met welk luchtvaartuig of welke luchtvaartuigen deze activiteit wordt verricht.

  • 4 De vergunning wordt telkens verleend voor ten hoogste vijf jaar.

  • 5 Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 6 Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend.

  • 7 Door de Minister kan van het vereiste ten aanzien van de nationaliteit zoals bepaald in het tweede lid, worden afgeweken.

  • 8 Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 4. Vervoer gevaarlijke stoffen

Artikel 16

  • 1 Het is zonder een door de Minister verleende vergunning verboden in een luchtvaartuig ontplofbare stoffen of andere gevaarlijke stoffen, radioactieve stoffen, vuurwapens of oorlogsmateriaal te vervoeren of te doen vervoeren.

  • 2 Door de Minister worden regels gesteld waaraan bij het vervoer van gevaarlijke stoffen moet worden voldaan.

  • 3 Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend.

  • 5 Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 5

§ 1. Schorsing

Artikel 17

  • 1 Een vergunning wordt geschorst:

    • a. wanneer niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 8, vierde lid.

    • b. wegens uitoefening van het vervoer of de betreffende activiteit in strijd met bij of krachtens deze wet gegeven regels;

    • c. wegens niet-inachtneming van de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen;

    • d. wegens strijd anderszins met wettelijke bepalingen.

  • 2 De schorsing wordt opgeheven zodra de redenen van de schorsing zijn komen te vervallen.

§ 2. Intrekking

Artikel 18

  • 1 De vergunning wordt ingetrokken:

    • a. op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;

    • b. indien ter verkrijging van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • c. indien de vergunninghouder tenminste drie maanden in het geheel of gedeeltelijk het vervoer of de betreffende activiteit niet heeft uitgeoefend;

    • d. indien de vergunning tenminste drie maanden is geschorst;

    • e. om redenen ontleend aan het algemeen belang;

    • f. wegens strijd anderszins met wettelijke bepalingen.

  • 2 Een besluit tot intrekking van een vergunning of een ontheffing wordt met redenen omkleed aan de vergunninghouder bij aangetekende brief meegedeeld en bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 3 Het bepaalde in dit artikel is tevens van toepassing op een ontheffing.

§ 3. Verlenging

Artikel 19

  • 1 Een vergunning kan worden verlengd. Hiertoe dient de vergunninghouder een aanvraag in bij de Minister.

  • 2 Een vergunning wordt niet verlengd indien:

    • a. daarvan in de periode dat de vergunning geldig is geen of niet op voldoende wijze gebruik is gemaakt;

    • b. bij herhaling of in ernstige mate van gebreken bij de uitvoering der vluchten is gebleken;

    • c. een van de redenen van intrekking als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van toepassing is.

  • 3 Voor de publicatie van de verlenging is het bepaalde in artikel 18, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Het bepaalde in dit artikel is tevens van toepassing op een ontheffing.

§ 4. Wijziging

Artikel 20

  • 1 Een vergunning kan worden gewijzigd op verzoek van de houder.

  • 2 Een vergunning kan ambtshalve worden gewijzigd wanneer:

    • a. onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • b. het vervoer of de activiteit, waarvoor de vergunning is verleend, tijdens de duur van de vergunning veranderingen heeft ondergaan

    • c. redenen van nationaal of internationaal (vervoer) beleid zulks vereisen.

  • 3 Het bepaalde in dit artikel is tevens van toepassing op een ontheffing.

§ 5. Stopzetting

Artikel 21

  • 1 Wanneer naar het oordeel van de Minister de situatie op de luchtvervoersmarkt of delen daarvan zodanig is, dat het verlenen van vergunningen als bedoeld in het Hoofdstuk Vergunningen voor luchtoperaties en het aanpassen van bestaande vergunningen, uit economisch oogpunt onwenselijk is, kan door de Minister een periode worden afgekondigd gedurende welke geen verzoeken terzake in behandeling worden genomen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde periode kan beperkt worden tot bepaalde soorten van vergunningen.

  • 3 Van de afkondiging van bedoelde periode wordt mededeling gedaan door middel van de Staatscourant.

Hoofdstuk IV. Veiligheid luchtverkeer en beveiliging van de burgerluchtvaart

Afdeling 1. Luchtverkeersdienstverlening

Artikel 22

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, worden, onder vastlegging van de begrenzing van de gedeelten van het luchtruim die zich bevinden boven het territoir van de openbare lichamen dan wel die delen waarbinnen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de verantwoordelijkheid voor het verzorgen van de luchtverkeersdienstverlening heeft aanvaard, regels gesteld:

  • a. terzake de luchtverkeerdienstverlening in genoemd gebied, de doeleinden hiervan en de toepassing van deze regels;

  • b. met betrekking tot de uitvoering van de luchtverkeersdienstverlening;

  • c. ter bevordering van de veiligheid en de regelmaat van het luchtverkeer.

Artikel 22a

  • 1 De natuurlijke of rechtspersoon die een luchtvaartuig ter beschikking heeft, dit onder zijn verantwoordelijkheid laat deelnemen aan het luchtverkeer, en daarbij gebruik maakt van luchtverkeersdienstverlening is een vergoeding verschuldigd ter dekking van de kosten van de luchtverkeersdienstverlening.

  • 2 De eigenaar van het luchtvaartuig, bedoeld in het eerste lid, is hoofdelijk aansprakelijk voor de vergoeding tenzij hij op de eerste vordering de natuurlijke persoon of rechtspersoon aanwijst die het luchtvaartuig te zijner beschikking heeft en dit onder zijn verantwoordelijkheid laat deelnemen aan het luchtverkeer.

  • 3 De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld door de luchtverkeersdienstverlener onder goedkeuring door de Minister.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ten aanzien van de hoogte, de berekening, de vaststelling, de inning en de bekendmaking van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van betaling van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden omtrent de raadpleging van vertegenwoordigers van luchtruimgebruikers over het vergoedingenbeleid.

Afdeling 2. Beveiliging van de burgerluchtvaart

§ 1. Algemeen

Artikel 22b

  • 1 Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. beveiligingspersoneel:

      • 1°. personen in dienst van een exploitant van een luchtvaartterrein of van een particuliere beveiligingsorganisatie en ambtenaren in de zin van artikel 1, eerste lid van de Ambtenarenwet BES, die zijn belast met beveiligingstaken op een luchtvaartterrein, en

      • 2°. de door Onze Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen ambtenaren van politie, ambtenaren van de Koninklijke marechaussee en de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane;

    • b. verboden voorwerpen: wapens, explosieven of andere gevaarlijke apparaten, voorwerpen of stoffen die kunnen worden gebruikt om een wederrechtelijke daad te begaan die een gevaar vormt voor de veiligheid van de burgerluchtvaart;

    • c. bagage: goederen toebehorende aan passagiers,

      • 1°. die deze zelf in het luchtvaartuig meenemen als handbagage, of

      • 2°. die deze in verband met hun reis aan de luchtvaartmaatschappij hebben afgegeven teneinde in het ruim van het luchtvaartuig te worden vervoerd als ruimbagage;

    • d. vracht: goederen, niet zijnde bagage, die voor vervoer door de lucht worden aangeboden, daaronder begrepen postzendingen, als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Wet post BES.

    • e. luchtvaartterrein: een luchtvaartterrein of deel daarvan dat niet uitsluitend voor militaire doeleinden wordt gebruikt, met inbegrip van vliegtuigen, bussen, bagagekarretjes of andere vervoersmiddelen, dan wel wandelgangen of loopbruggen;

    • f. beveiligingscontrole: de toepassing van middelen om het binnenbrengen van verboden voorwerpen te kunnen voorkomen;

    • g. beveiligingsonderzoek: de toepassing van technische en andere middelen die tot doel hebben verboden voorwerpen te identificeren en/of te detecteren;

    • h. beveiligingscontrole van een luchtvaartuig: een inspectie van die delen van de binnenkant van een vliegtuig waartoe passagiers zich toegang kunnen hebben verschaft alsmede een inspectie van het ruim met het doel verboden voorwerpen en wederrechtelijke daden tegen het luchtvaartuig op te sporen;

    • i. beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig: een inspectie van de binnenkant en van de toegankelijke delen van de buitenkant van het luchtvaartuig met het doel verboden voorwerpen en wederrechtelijke daden tegen het luchtvaartuig op te sporen;

    • j. entiteit: een persoon, organisatie of onderneming anders dan een exploitant van een luchtvaartterrein of luchtvaartmaatschappij, die maatregelen in verband met de beveiliging van de burgerluchtvaart toepast;

    • k. erkend agent; een luchtvaartmaatschappij, agent, expediteur of andere entiteit die zorg draagt voor beveiligingscontroles met betrekking tot vracht of post en als zodanig is erkend door Onze Minister van Justitie en Veiligheid;

    • l. bekende afzender: een afzender die voor eigen rekening vracht of post voor vervoer aanbiedt en wiens procedures in voldoende mate aan geldende beveiligingsregels en -normen beantwoorden om deze vracht of post met om het even welk luchtvaartuig te vervoeren en die als zodanig is goedgekeurd door Onze Minister van Justitie en Veiligheid.

Artikel 22c

Onze Minister van Justitie en Veiligheid is belast met de beveiliging van de burgerluchtvaart. De exploitant van een luchtvaartterrein, de luchtvaartmaatschappij en entiteiten zijn gehouden te voldoen aan door Onze Minister van Justitie en Veiligheid of namens deze door de commandant van de Koninklijke marechaussee gegeven aanwijzingen inzake de nakoming van een verplichting die op hen rust ingevolge de artikelen 22f, 22i, 22k, 22l, 22m, 22na, 22nc, 22o, 22p, 22q, 22s, 22u of 22va.

Artikel 22d

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van de controle, bedoeld in artikel 22k, zevende lid, en in paragraaf 5 en paragraaf 6, alsmede voor de afhandeling van daarbij geconstateerde onregelmatigheden. De controle wordt verricht met inachtneming van de door Onze Minister van Justitie en Veiligheid gegeven algemene aanwijzingen.

  • 2 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan naar aanleiding van onvoorziene omstandigheden of bijzondere dreigingen bijzondere aanwijzingen geven voor de uitvoering van de controle, bedoeld in het eerste lid. In dat geval bepaalt Onze Minister van Justitie en Veiligheid dat de kosten worden vergoed die redelijkerwijs zijn gemaakt om de aanwijzing uit te voeren.

Artikel 22e

  • 1 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan op grond van omstandigheden of inlichtingen vaststellen, dat er voor een luchtvaartterrein dan wel bepaalde daar aanwezige luchtvaartuigen, een bijzonder gevaar bestaat dat zij het object van geweldpleging, aanslagen of bedreiging zullen vormen. Hij geeft hiervan onverwijld kennis aan de exploitant van dat luchtvaartterrein en, in voorkomend geval, aan de luchtvaartmaatschappij van die luchtvaartuigen.

  • 2 Na toepassing van het eerste lid worden geen goederen aan boord van de betrokken luchtvaartuigen gebracht dan na, zo nodig stuksgewijs, onderzoek op de aanwezigheid van verboden voorwerpen.

  • 3 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan in andere dan de in het eerste lid bedoelde gevallen, luchtvaartuigen aanwijzen waarop het tweede lid van toepassing is.

Artikel 22f

  • 1 Ter beveiliging van de burgerluchtvaart kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid vluchten van een luchtvaartmaatschappij aanwijzen waarop ambtenaren van de Koninklijke marechaussee worden ingezet.

Artikel 22g

  • 1 Indien de naleving van de bij of krachtens deze afdeling gestelde voorschriften gevaar dreigt te lopen, doet de exploitant van een luchtvaartterrein of de betrokken luchtvaartmaatschappij daarvan onverwijld mededeling aan de commandant van de Koninklijke marechaussee.

  • 2 Bij wijze van bestuursdwang kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid het opstijgen van een luchtvaartuig verbieden en beletten indien er een redelijk vermoeden bestaat dat wegens het niet naleven van de bij of krachtens deze afdeling gestelde voorschriften, de beveiliging van de burgerluchtvaart in gevaar kan komen.

  • 3 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, mandateren aan de commandant van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 22h

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de inhoud van de opleidingen in het kader van de beveiliging van de burgerluchtvaart en de organisaties die deze opleidingen verzorgen.

Artikel 22i

  • 1 De exploitant van een luchtvaartterrein draagt ervoor zorg dat het beveiligingspersoneel, bedoeld in artikel 22b, eerste lid, onderdeel a, onder 1, en het personeel dat werkzaam is op de delen van het luchtvaartterrein, bedoeld in artikel 22k, eerste lid, onderdeel b tot en met c, met uitzondering van het beveiligingspersoneel, bedoeld in artikel 22b, eerste lid, onderdeel a, onder 2, een opleiding in het kader van de beveiliging van de burgerluchtvaart heeft gevolgd.

  • 2 De luchtvaartmaatschappij, erkend agent en bekende afzender dragen ervoor zorg dat het personeel dat direct toegang heeft tot of belast is met de beveiliging van luchtvracht, een opleiding in het kader van de beveiliging van de burgerluchtvaart heeft gevolgd.

  • 3 De houder van de concessie, bedoeld in artikel 2 van de Wet post BES, draagt ervoor zorg dat het personeel dat direct toegang heeft tot of belast is met de beveiliging van luchtpost, een opleiding in het kader van de beveiliging van de burgerluchtvaart heeft gevolgd.

  • 4 De entiteit draagt ervoor zorg dat het personeel dat belast is met de uitvoering van beveiligingscontroles, een opleiding in het kader van de beveiliging van de burgerluchtvaart heeft gevolgd.

Artikel 22j

Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan ten aanzien van bepaalde luchthavens vrijstelling verlenen van een of meer van de beveiligingsmaatregelen die bij of krachtens dit hoofdstuk zijn vastgesteld. Indien een vrijstelling is verleend, kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid met het oog op een adequate beveiliging aanwijzingen geven over vervangende maatregelen.

§ 2. De verplichtingen van een exploitant van een luchtvaartterrein

Artikel 22k

  • 1 De exploitant van een luchtvaartterrein verdeelt het luchtvaartterrein in:

    • a. een landzijde;

    • b. een luchtzijde;

    • c. om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.

  • 2 Onze Minister van Justitie en Veiligheid, in overeenstemming met Onze Minister, kan delen van het luchtvaartterrein aanwijzen die in ieder geval tot een van de in het eerste lid bedoelde delen behoren.

  • 3 De exploitant van een luchtvaartterrein draagt er zorg voor:

    • a. dat personen anders dan passagiers die toegang hebben tot een van de in het eerste lid, onder b en c, bedoelde delen, over een door hem verstrekt of erkend toegangsbewijs beschikken, waaruit tevens duidelijk kenbaar is tot welke delen de drager toegang heeft;

    • b. dat personen anders dan passagiers die zich in een van de in het eerste lid, onder b en c, bedoelde delen bevinden, verplicht zijn het onder a bedoelde toegangsbewijs zichtbaar te dragen en dit te allen tijde op verzoek van een lid van het beveiligingspersoneel ter inzage te geven;

    • c. dat passagiers die zich in een van de in het eerste lid, onder b en c bedoelde delen bevinden, verplicht zijn een geldig reisbiljet of een daartoe afgegeven persoonsgebonden kaart bij zich te hebben en dit te allen tijde op verzoek van een lid van het beveiligingspersoneel ter inzage te geven;

    • d. dat voertuigen die worden gebruikt op de delen, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, zijn voorzien van een door de exploitant van een luchtvaartterrein afgegeven toegangsbewijs dat duidelijk zichtbaar is aangebracht en waarop duidelijk kenbaar is tot welke delen het voertuig toegang heeft.

  • 4 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan nadere regels stellen met betrekking tot de eisen waar een door de exploitant van een luchtvaartterrein verstrekt of erkend toegangsbewijs moet voldoen.

  • 5 De exploitant van een luchtvaartterrein schermt de in het eerste lid, onder b en c, bedoelde delen van het luchtvaartterrein zodanig onderling van elkaar af dat zij slechts op een beperkt aantal door beveiligingspersoneel of anderszins bewaakte plaatsen toegankelijk zijn na controle van het toegangsbewijs. Delen die voor onderscheiden categorieën personeel toegankelijk zijn worden daarbij als onderscheiden delen aangemerkt.

  • 6 De plaatsen bedoeld in het vijfde lid, dienen duidelijk gemarkeerd te zijn onder aanduiding van de categorieën personen die toegang hebben.

  • 7 Een ieder die toegang zoekt tot of zich bevindt op een van de in het eerste lid, onder b en c, bedoelde delen, gedoogt dat vanwege de exploitant van een luchtvaartterrein onderzoek plaatsvindt aan zijn kleding, van voorwerpen die hij bij zich heeft of van het voertuig dat hij gebruikt.

  • 8 De exploitant van een luchtvaartterrein draagt er zorg voor, dat personen die niet voldoen aan het derde lid, onder b en c, of het zevende lid, de verdere toegang tot de in het eerste lid bedoelde delen van het luchtvaartterrein wordt ontzegd.

Artikel 22l

  • 1 De exploitant van een luchtvaartterrein treft de nodige voorzieningen om te voorkomen dat personen of bagage aan boord van een luchtvaartuig gaan zonder dat deze zijn onderworpen aan een controle overeenkomstig paragraaf 5.

  • 2 De exploitant van een luchtvaartterrein is verplicht te beschikken over:

    • a. voldoende en passende detectieapparatuur voor de uitoefening van de controle door het beveiligingspersoneel overeenkomstig paragraaf 5;

    • b. een ruimte voor vertrekkende passagiers die zodanig is ingericht dat gecontroleerde passagiers en handbagage zijn afgeschermd en een vermenging met niet gecontroleerde personen en voorwerpen niet mogelijk is;

    • c. een ruimte voor onderzoek van bagage en dieren bestemd voor vervoer;

    • d. een afsluitbare en beveiligde ruimte bestemd voor het bewaren van verdachte bagage.

  • 3 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan, in overeenstemming met Onze Minister, nadere regels stellen met betrekking tot de voorzieningen die zijn vereist ter beveiliging van de burgerluchtvaart.

  • 4 De ingebruikname van detectieapparatuur ten behoeve van de uitvoering van beveiligingsonderzoeken behoeft instemming van Onze Minister van Justitie en Veiligheid. Bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de procedure tot instemming en intrekking van de instemming.

Artikel 22m

De exploitant van een luchtvaartterrein richt het luchtvaartterrein zodanig in, en treft zodanige voorzieningen dat:

  • a. een plaats beschikbaar is voor het afzonderen van een luchtvaartuig;

  • b. het beveiligingspersoneel snel en op eenvoudige wijze de verschillende delen van het luchtvaartterrein kan bereiken en toezicht kan houden op daar aanwezige personen;

  • c. redelijkerwijze voorkomen wordt dat onbevoegden een geparkeerd luchtvaartuig betreden;

  • d. de verschillende delen van het luchtvaartterrein helder verlicht en afsluitbaar zijn;

  • e. het beveiligingspersoneel op onvoorspelbare en op risico gebaseerde wijze patrouilles uitvoert op het luchtvaartterrein.

Artikel 22n

  • 1 De exploitant van een luchtvaartterrein is gehouden een programma op te stellen met betrekking tot de beveiliging van het luchtvaartterrein. Het programma, alsmede de wijziging daarvan, behoeft de instemming van Onze Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met Onze Minister. Het programma wordt op hun verzoek, onder het stellen van een redelijke termijn, aangepast.

  • 2 Het programma, bedoeld in het eerste lid, omvat in ieder geval:

    • a. de plichten, verantwoordelijkheden, maatregelen en procedures die zijn vastgesteld met het oog op de beveiliging van het luchtvaartterrein;

    • b. de bijzondere procedures en maatregelen voor situaties als bedoeld in artikel 22e, eerste lid;

    • c. de maatregelen en procedures in geval van dreiging van onwettige daden van geweld, bomalarm, kaping of gewapende aanvallen op het luchtvaartterrein;

    • d. andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.

  • 3 De exploitant van een luchtvaartterrein informeert Onze Minister en Onze Minister van Justitie en Veiligheid indien het programma niet kan worden uitgevoerd. Hij verstrekt desgevraagd Onze Ministers informatie over de beveiliging van het luchtvaartterrein.

  • 4 Indien een onderdeel van het programma niet wordt uitgevoerd, kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid de exploitant van een luchtvaartterrein een aanwijzing geven die ertoe strekt zo veel mogelijk het oorspronkelijk in het programma aangegeven niveau van beveiliging te benaderen.

§ 3. De verplichtingen van een luchtvaartmaatschappij

Artikel 22na

  • 1 De luchtvaartmaatschappij treft zodanige voorzieningen ten aanzien van een door haar geëxploiteerd luchtvaartuig dat redelijkerwijze wordt voorkomen dat onbevoegden dit luchtvaartuig betreden.

  • 2 De luchtvaartmaatschappij onderwerpt een door haar geëxploiteerd luchtvaartuig voor vertrek aan een beveiligingsdoorzoeking of beveiligingscontrole van een luchtvaartuig.

  • 3 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan, in overeenstemming met Onze Minister, nadere regels stellen met betrekking tot de voorzieningen die zijn vereist ter beveiliging van de burgerluchtvaart.

Artikel 22nb

  • 1 De luchtvaartmaatschappij is gehouden een programma op te stellen met betrekking tot de beveiliging van haar luchtvaartuigen en deze ter inzage voor te leggen aan Onze Minister van Justitie en Veiligheid en Onze Minister.

  • 2 Het programma van een luchtvaartmaatschappij waarvan de exploitatievergunning in Nederland is afgegeven door Onze Minister, alsmede de wijziging daarvan, behoeft de instemming van Onze Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met Onze Minister. Het programma wordt op hun verzoek, onder het stellen van een redelijke termijn, aangepast.

  • 3 Het programma van een luchtvaartmaatschappij waarvan de exploitatievergunning niet in Nederland is afgegeven wordt op verzoek van Onze Minister van Justitie en Veiligheid ter instemming voorgelegd aan Onze Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met Onze Minister. Het programma wordt op hun verzoek, onder het stellen van een redelijke termijn, aangepast.

  • 4 Het programma, bedoeld in het eerste lid, omvat onder meer:

    • a. de plichten, verantwoordelijkheden, maatregelen en procedures die zijn vastgesteld met het oog op de beveiliging van de luchtvaartuigen;

    • b. de bijzondere procedures en maatregelen voor situaties als bedoeld in artikel 22e, eerste lid;

    • c. de maatregelen en procedures in geval van dreiging van onwettige daden van geweld, bomalarm, kaping of gewapende aanvallen op het luchtvaartterrein;

    • d. andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.

  • 5 De luchtvaartmaatschappij informeert Onze Minister van Justitie en Veiligheid en Onze Minister indien het programma niet kan worden uitgevoerd. Zij verstrekt desgevraagd Onze Ministers informatie over de beveiliging van haar luchtvaartuigen.

  • 6 Indien een onderdeel van het programma niet wordt uitgevoerd, kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid de luchtvaartmaatschappij een aanwijzing geven die ertoe strekt zo veel mogelijk het oorspronkelijk in het programma aangegeven niveau van beveiliging te benaderen.

§ 4. De verplichtingen van een entiteit

Artikel 22nc

  • 1 De entiteit treft zodanige voorzieningen ten aanzien van de door haar behandelde goederen dat redelijkerwijze wordt voorkomen dat met deze goederen verboden voorwerpen het luchtvaartterrein of een luchtvaartuig worden binnengebracht.

  • 2 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan, in overeenstemming met Onze Minister, nadere regels stellen met betrekking tot de voorzieningen die zijn vereist ter beveiliging van de burgerluchtvaart.

Artikel 22nd

  • 1 De entiteit is gehouden een programma op te stellen met betrekking tot de beveiligingsmaatregelen die zij neemt ten aanzien van de beveiliging van de burgerluchtvaart en deze op verzoek voor te leggen aan Onze Minister van Justitie en Veiligheid.

  • 2 Het programma, alsmede de wijziging daarvan, wordt op verzoek van Onze Minister van Justitie en Veiligheid ter instemming voorgelegd. Het programma wordt op zijn verzoek, onder het stellen van een redelijke termijn, aangepast.

  • 3 Het programma, bedoeld in het eerste lid, omvat onder meer:

    • a. de plichten, verantwoordelijkheden, maatregelen en procedures die zijn vastgesteld met het oog op de beveiliging van de burgerluchtvaart;

    • b. andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.

  • 4 De entiteit informeert Onze Minister van Justitie en Veiligheid indien het programma niet kan worden uitgevoerd of daarin wijzigingen worden aangebracht. Zij verstrekt desgevraagd Onze Minister van Justitie en Veiligheid informatie over de door haar genomen beveiligingsmaatregelen.

  • 5 Indien een onderdeel van het programma niet wordt uitgevoerd, kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid de entiteit een aanwijzing geven die ertoe strekt zo veel mogelijk het oorspronkelijk in het programma aangegeven niveau van beveiliging te benaderen.

§ 5. Controle van personen, bagage en goederen

Artikel 22o

  • 1 De exploitant van een luchtvaartterrein draagt ervoor zorg dat:

    • a. alle personen die toegang zoeken tot de in artikel 22k, eerste lid onder b en c bedoelde delen door het beveiligingspersoneel worden gecontroleerd op hun identiteit en op de rechtmatigheid van hun aanwezigheid in deze delen;

    • b. alle personen die als passagiers aan boord gaan van een luchtvaartuig, alsmede hun bagage, door het beveiligingspersoneel worden gecontroleerd op de aanwezigheid van verboden voorwerpen;

    • c. alle personen die anders dan als passagier toegang zoeken tot de in artikel 22k eerste lid onder c bedoelde deel, alsmede de goederen die zij bij zich dragen, door het beveiligingspersoneel worden gecontroleerd op de aanwezigheid van verboden voorwerpen;

    • d. alle voertuigen die toegang zoeken tot het in artikel 22k eerste lid onder c bedoelde deel, door het beveiligingspersoneel worden gecontroleerd op de aanwezigheid van verboden voorwerpen.

  • 2 De exploitant van een luchtvaartterrein draagt ervoor zorg dat goederen die bestemd zijn voor verkoop, verspreiding of gebruik in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones door het beveiligingspersoneel worden gecontroleerd op de aanwezigheid van verboden voorwerpen.

  • 3 Indien bij controle verboden voorwerpen worden aangetroffen of de naleving van het gestelde in dit artikel met betrekking tot de uitvoering van de controle in gevaar komt, doet de exploitant van een luchtvaartterrein daarvan onverwijld mededeling aan de commandant van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 22p

  • 1 De luchtvaartmaatschappij draagt zorg dat geen ruimbagage aan boord is die niet toebehoort aan de aan boord zijnde passagiers. Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan hiervoor vrijstelling verlenen. Daarbij worden voorschriften gegeven als vervangende waarborg met het oog op de beveiliging. In bijzondere gevallen kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid ontheffing verlenen.

  • 2 De luchtvaartmaatschappij draagt zorg voor de controle op de aanwezigheid van verboden voorwerpen van alle goederen die aan boord gaan van een luchtvaartuig niet zijnde bagage of vracht.

Artikel 22q

  • 1 De controle, bedoeld in artikel 22o, eerste lid, onder b en c, omvat, voor zover het de controle van personen, handbagage en goederen die personen anders dan passagiers bij zich dragen betreft:

    • a. een onderzoek met behulp van daartoe bestemde detectieapparatuur van passagiers en handbagage of andere technische hulpmiddelen;

    • b. steekproefsgewijs en indien de detectieapparatuur daartoe aanleiding geeft, een onderzoek van personen aan hun kleding en een nader onderzoek van hun handbagage of goederen;

    • c. de stelselmatige uitvoering van het onderzoek aan kleding van passagiers en van handbagage in door Onze Minister van Justitie en Veiligheid bij ministeriële regeling te bepalen gevallen;

    • d. een bevraging van de passagiers met het oog op hun betrouwbaarheid in door Onze Minister van Justitie en Veiligheid bij ministeriële regeling te bepalen gevallen.

  • 2 De controle, bedoeld in artikel 22o, eerste lid, onderdeel b, omvat, voor zover het ruimbagage betreft, in ieder geval:

    • a. een onderzoek met behulp van daartoe bestemde detectieapparatuur of andere technische hulpmiddelen;

    • b. een nader onderzoek naar de inhoud van de bagage indien daartoe aanleiding is.

  • 3 De controle, bedoeld in artikel 22o, tweede lid, onderdeel a, omvat:

    • a. een nader onderzoek van het toegangsbewijs waarover de betrokkene beschikt;

    • b. een nader onderzoek van de identiteit van de betrokkene.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan ten aanzien van bepaalde soorten vluchten of luchtvaartuigen, vrijstelling worden verleend van een controle van passagiers, handbagage of ruimbagage als bedoeld in het eerste en tweede lid, of van de controle bedoeld in artikel 22p, tweede lid, wanneer de dreiging voor deze vluchten of luchtvaartuigen als gevolg van verboden voorwerpen, verwaarloosbaar is. Daarbij kunnen nadere voorschriften worden gegeven.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan om objectieve redenen ten aanzien van bepaalde categorieën personen, bagage, goederen of voertuigen vrijstelling worden verleend van een controle als bedoeld in artikel 22o eerste lid. Daarbij kunnen nadere voorschriften worden gegeven.

  • 7 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan in bijzondere gevallen op de gronden, bedoeld in het vijfde en zesde lid, ontheffing verlenen van de controle.

Artikel 22r

  • 1 Een lid van het beveiligingspersoneel belast met de controle, dat de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijze moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

  • 2 Een gelijke verplichting bestaat voor degene die anders dan bedoeld in het eerste lid ten behoeve van de beveiliging van de burgerluchtvaart een vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 3 van de Wet veiligheidsonderzoeken vervult.

Artikel 22s

De exploitant van een luchtvaartterrein doet:

  • a. personen die weigeren zichzelf of hun bagage of goederen die zij bij zich dragen te onderwerpen aan de controle bedoeld in artikel 22o, eerste lid, verhinderen enig luchtvaartuig te betreden, hen de verdere toegang tot de in artikel 22k, eerste lid, bedoelde delen ontzeggen en hen daaruit zo nodig verwijderen;

  • b. bij de controle van personen aangetroffen verboden voorwerpen, niet dan in overeenstemming met door Onze Minister van Justitie en Veiligheid te stellen regels of te geven aanwijzingen, aan boord van een luchtvaartuig brengen;

  • c. de maatregelen als bedoeld in onderdeel a, treffen jegens degene bij wie of in wiens bagage verboden voorwerpen worden aangetroffen, indien deze niet overeenkomstig de regels of aanwijzingen als bedoeld in onderdeel b, op verzoek van het beveiligingspersoneel zijn afgegeven.

Artikel 22t

De personen die aan boord gaan van een luchtvaartuig, zijn verplicht:

Artikel 22u

De bepalingen in deze paragraaf laten onverlet dat de exploitant van een luchtvaartterrein op verzoek van een luchtvaartmaatschappij of een buitenlandse overheid een verdergaande controle kan uitvoeren, indien dit in de vervoersovereenkomst tussen de passagier en de luchtvaartmaatschappij wordt bepaald.

§ 6. Controle van vracht en post

Artikel 22v

  • 1 De luchtvaartmaatschappij draagt ervoor zorg dat alle vracht en post die aan boord gaat van een door haar geëxploiteerd luchtvaartuig door haar of door een erkend agent is onderworpen aan een beveiligingsonderzoek, of afkomstig is van een bekende afzender en is beschermd tegen manipulatie door onbevoegden.

  • 2 Het beveiligingsonderzoek, bedoeld in het eerste lid, omvat in ieder geval:

    • a. een onderzoek met behulp van daartoe bestemde detectieapparatuur of andere technische hulpmiddelen;

    • b. een nader onderzoek naar de inhoud van de vracht of post indien daartoe aanleiding is.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid, kan van het bepaalde in het eerste lid vrijstelling worden verleend. Daarbij worden voorschriften gegeven als vervangende waarborg met het oog op de beveiliging. In bijzondere gevallen kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid ontheffing verlenen.

Artikel 22va

  • 1 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan een entiteit die vracht of post verwerkt erkennen als erkend agent of bekende afzender.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de erkenningsprocedure en de eisen waaraan entiteiten dienen te voldoen alvorens zij erkend kunnen worden als erkend agent of bekende afzender.

Artikel 22vb

  • 1 Aan de luchtvaartmaatschappij of erkend agent voor vervoer toevertrouwde postzendingen als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Wet post BES worden zonder goedvinden van de afzender of van de geadresseerde slechts geopend indien de rechter-commissaris bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba daartoe, op verzoek van de luchtvaartmaatschappij of erkend agent, bevel heeft gegeven.

  • 2 Het bevel, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts gegeven indien het vermoeden bestaat dat zich in de postzending verboden voorwerpen bevinden.

§ 7. Handhaving

Artikel 22w

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling is belast de commandant van de Koninklijke marechaussee. Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan daartoe aanwijzingen geven.

Artikel 22x

  • 2 Onze Minister van Justitie en Veiligheid kan van de in het eerste lid genoemde bevoegdheid mandaat verlenen aan de commandant van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 22y

  • 1 Een klacht tegen beveiligingspersoneel als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, over een gedraging bij de uitvoering van een taak ingevolge deze afdeling, kan worden ingediend bij de commandant van de Koninklijke marechaussee.

  • 2 De klacht wordt behandeld door Onze Minister van Justitie en Veiligheid. Deze kan hiervoor mandaat verlenen aan de commandant van de Koninklijke marechaussee.

  • 5 Indien de klacht zich tevens richt tegen beveiligingspersoneel als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, en betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex, wordt deze behandeld volgens de procedure die geldt voor dat beveiligingspersoneel.

Hoofdstuk V. Verboden operaties Verboden gebieden

Artikel 23

  • 1 Voor zover bij internationale overeenkomst niet anders is bepaald kan de Minister om redenen van openbare veiligheid of militaire noodzaak de uitoefening van de burgerlijke luchtvaart boven de het territoir van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba beperken of verbieden.

  • 2 Beschikkingen houdende een beperking of verbod als bedoeld in het eerste lid, dan wel opheffing van een dergelijke beperking of verbod, worden bekend gemaakt door middel van de Staatscourant.

Artikel 24

  • 1 Voor zover bij internationale overeenkomst niet anders is bepaald, kan in buitengewone omstandigheden door de Minister de uitoefening van de burgerlijke luchtvaart boven het territoir van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of een gedeelte daarvan worden beperkt of verboden.

  • 2 Van de regelingen krachtens het eerste lid wordt mededeling gedaan door middel van een NOTAM.

Artikel 25

Het is verboden de luchtvaart uit te oefenen:

  • a. op zodanige wijze, dat de openbare orde of veiligheid wordt verstoord of in gevaar gebracht;

  • b. in strijd met door de Minister gegeven voorschriften als bedoeld in artikel 23 of 24.

Artikel 26

  • 1 Het is verboden binnen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

    • a. met een luchtvaartuig op te stijgen of een luchtvaartuig te doen opstijgen anders dan van een luchtvaartterrein;

    • b. met een luchtvaartuig te landen of een luchtvaartuig te doen landen anders dan op een luchtvaartterrein;

    • c. een niet als luchtvaartterrein aangewezen terrein in te richten voor het opstijgen en landen van luchtvaartuigen.

  • 2 Het eerste lid geldt niet:

    • a. in de gevallen, aangegeven bij of krachtens algemene maatregel van bestuur;

    • b. indien en voor zover door de Minister ontheffing is verleend.

Misleidend kenmerk

Artikel 28

  • 1 Het is verboden boven het territoir van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba luchtvaartvertoningen of luchtvaartwedstrijden te houden.

  • 2 Het is verboden boven het territoir van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba deel te nemen aan een vertoning of een wedstrijd als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Door de Minister kan met inachtneming van regels vast te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, na overleg met het betrokken Bestuurscollege, ontheffing worden verleend van het in het eerste en tweede lid bedoelde verbod.

  • 4 Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.

Hoofdstuk VII. Luchtvaartterreinen

Afdeling 1. Aanwijzing van luchtvaartterreinen

Artikel 30

  • 1 De Minister kan ambtshalve of op verzoek van het betrokken Bestuurscollege luchtvaartterreinen aanwijzen.

  • 2 De Minister kan te allen tijde na overleg met het betrokken Bestuurscollege een aanwijzing bij een met redenen omklede beschikking wijzigen.

  • 3 De Minister neemt daarbij in acht de bij of krachtens eilandsverordening gestelde regels met betrekking tot de aanwijzing van de luchtvaartterreinen in het betrokken onderdeel van het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

  • 4 Onder een wijziging van een aanwijzing in de zin van deze wet wordt verstaan:

    • a. een vergroting van het luchtvaartterrein;

    • b. een wijziging in de ligging van banen, een vergroting van lengte of breedte van bestaande banen of een verharding van banen, indien zulks een wijziging van de grenzen van de geluidszone, bedoeld in artikel 31, eerste lid, ten gevolge kan hebben;

    • c. een wijziging van de grenzen van de geluidszone, bedoeld in artikel 31, eerste lid, om andere dan de onder b genoemde redenen.

  • 5 De Minister kan een verzoek tot aanwijzing of wijziging van een aanwijzing na overleg met het betrokken Bestuurscollege om redenen ontleend aan het algemeen belang afwijzen.

  • 6 Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder een aanwijzing mede verstaan een wijziging van een aanwijzing.

Artikel 31

  • 1 De bestemming van het luchtvaartterrein kan bij de aanwijzing worden beperkt tot het gebruik door:

    • a. bepaalde soorten van luchtvaartuigen;

    • b. bepaalde vormen van luchtvaart.

  • 2 Bij de aanwijzing kunnen door de Minister voorwaarden en voorschriften worden gesteld. Deze kunnen beperkingen inhouden ten aanzien van het gebruik van het luchtvaartterrein.

  • 3 Het verzoek tot aanwijzing en de beschikking betreffende een aanwijzing worden bekend gemaakt door middel van de Staatscourant.

Artikel 32

De eilandsraden zijn gehouden, binnen een jaar te rekenen vanaf de dag waarop de aanwijzing van het Luchtvaartterrein is geschied, het als luchtvaartterrein aangewezen terrein met een dienovereenkomstige bestemming op te nemen in het ontwikkelingsplan.

Artikel 33

  • 1 Bij de aanwijzing van het luchtvaartterrein wordt een geluidszone rond het luchtvaartterrein vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen een vastgestelde grenswaarde niet mag overschrijden, tenzij in de aanwijzing van het luchtvaartterrein het gebruik door van een voortstuwingsinstallatie voorziene luchtvaartuigen wordt uitgesloten.

  • 2 Na overleg met het betrokken Bestuurscollege, wordt met inachtneming van de internationale voorschriften, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld:

    • a. de in het eerste lid bedoelde grenswaarde voor de toegelaten geluidsbelasting;

    • b. de maximale waarde van geluidsbelasting boven de onder a bedoelde grenswaarde ter bepaling van de toelaatbaarheid van bepaalde bestemmingen op gronden gelegen binnen de geluidszone.

  • 3 De Minister stelt na overleg met het betrokken Bestuurscollege regels vast omtrent de wijze van meten, berekenen en registreren van de geluidsbelasting binnen en buiten de geluidszone.

  • 4 Door de Minister worden personen aangewezen belast met het toezicht op de naleving van de regels welke krachtens deze wet zijn vastgesteld om een overschrijding van de grenswaarde van de toegelaten geluidsbelasting binnen en buiten de geluidszone te voorkomen.

  • 5 Alle gegevens, welke ingevolge het derde lid zijn verzameld met betrekking tot de geluidsbelasting, zijn openbaar, tenzij het belang van de veiligheid van het land zich daartegen verzet.

Artikel 34

  • 1 Bij de vaststelling van de geluidszone houdt de Minister rekening met de ontwikkelingsplannen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet Ruimtelijke Ontwikkelingsplannen BES.

  • 2 De Minister kan daarbij aan de eilandsraden aanwijzingen geven met betrekking tot de door de betrokken eilandsraad in een ontwikkelingsplan op te nemen bestemmingsvoorschriften als bedoeld in artikel 9 van de de Wet Ruimtelijke Ontwikkelingsplannen BES, zulks met het oog op de eventuele beëindiging van het gebruik of de bewoning van daarin begrepen bestaande bebouwing, dan wel in voorkomend geval de afbraak daarvan.

  • 3 De kosten, die het gevolg zijn van de uitvoering van de aanwijzingen en voorschriften, bedoeld in het eerste lid, komen ten laste van het betrokken onderdeel van het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

Artikel 35

  • 1 De Minister kan na overleg met het betrokken Bestuurscollege een aanwijzing intrekken:

    • a. op schriftelijk verzoek van de exploitant van het luchtvaartterrein;

    • b. indien het gebruik van het luchtvaartterrein dermate ten achter blijft bij de beoogde ontwikkeling dat de aanwijzing niet langer gerechtvaardigd kan worden geacht;

    • c. indien de bij de aanwijzing gestelde bepalingen of voorschriften niet worden nageleefd;

    • d. wegens strijd anderszins met wettelijke bepalingen.

Artikel 36

  • 1 De Minister geeft kennis van het voornemen tot intrekking van een aanwijzing door publicatie in de Staatscourant en in een of meer door hem aan te wijzen nieuwsbladen. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder a, geschiedt zulks binnen drie weken na ontvangst van het verzoek.

  • 2 De intrekking gebeurt niet eerder dan zes weken, doch uiterlijk binnen zes maanden na de dag van publicatie.

  • 3 In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, kan de intrekking van de aanwijzing onmiddellijk geschieden.

Afdeling 2. Gebruik van luchtvaartterreinen

Artikel 37

  • 1 Het is verboden:

    • a. op een luchtvaartterrein bouwwerken, masten of andere opstallen op te richten of te hebben dan wel gewassen te planten of te hebben;

    • b. op een luchtvaartterrein roerende zaken te hebben of graafwerk te verrichten, anders dan in verband met de dagelijkse exploitatie of het periodiek onderhoud van het luchtvaartterrein.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet:

    • a. in de gevallen aangegeven bij of krachtens algemene maatregel van bestuur;

    • b. indien en voor zover door de Minister in overleg met het betrokken Bestuurscollege ontheffing is verleend.

Artikel 38

De exploitant van een voor het openbaar luchtverkeer aangewezen luchtvaartterrein is, met inachtneming van de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen, verplicht dit luchtverkeer op het luchtvaartterrein toe te laten.

Artikel 39

  • 1 Het is de exploitant van een luchtvaartterrein verboden een luchtvaartterrein te gebruiken of te doen of te laten gebruiken:

    • a. in strijd met de voorschriften en beperkingen bij de aanwijzing gesteld;

    • b. in strijd met de door de Minister genomen maatregel, bedoeld in artikel 41;

    • c. voor andere doeleinden, dan die, welke verband houden met de exploitatie van het luchtvaartterrein.

  • 2 Het eerste lid geldt niet, indien en voor zover door de Minister ontheffing is verleend.

Artikel 40

  • 1 Het is de gezagvoerder van een luchtvaartuig verboden een luchtvaartterrein te gebruiken of te doen gebruiken:

    • a. in strijd met de voorschriften en beperkingen bij de aanwijzing gesteld;

    • b. in strijd met de door de Minister genomen maatregel, bedoeld in artikel 41.

  • 2 Het eerste lid geldt niet, indien en voor zover door de Minister ontheffing is verleend.

Artikel 41

  • 1 Door de Minister kan, in verband met de gesteldheid van het luchtvaartterrein of om andere redenen de veiligheid van de luchtvaart betreffende dan wel op grond van de omstandigheid, dat de bij de aanwijzing gestelde voorschriften en beperkingen niet worden nageleefd, een luchtvaartterrein gesloten worden verklaard.

  • 2 De sluiting kan, met inachtneming van hetgeen daaromtrent bij internationale overeenkomst is bepaald worden beperkt tot:

    • a. bepaalde soorten luchtvaartuigen;

    • b. bepaalde vormen van luchtvaart.

Artikel 42

Indien de exploitant van een luchtvaartterrein tarieven en voorwaarden vaststelt voor het gebruik van het luchtvaartterrein zijn deze non-discriminatoir.

Afdeling 3. Verbod van belemmeringen op terreinen rondom luchtvaartterreinen

Artikel 43

  • 1 De Minister stelt regels voor de rond een luchtvaartterrein gelegen terreinen ten aanzien van het hebben van roerende zaken, het oprichten of het hebben van bouwwerken en andere opstallen dan wel het planten of hebben van gewassen op die terreinen, in overeenstemming met wat bij of krachtens internationale overeenkomst is bepaald.

  • 2 Het is verboden roerende zaken te hebben, bouwwerken of andere opstallen op te richten of te hebben dan wel gewassen te planten of te hebben in strijd met de krachtens het eerste lid gestelde regels.

Hoofdstuk VIII. Bijzondere omstandigheden

Artikel 44

In bijzondere omstandigheden in geval van ernstige verstoring van de binnenlandse openbare orde of veiligheid is artikel 9.1 van de Wet luchtvaart van overeenkomstige toepassing op het geven van aanwijzingen met betrekking tot het verzorgen van luchtverkeersdiensten.

Hoofdstuk IX

Afdeling 1. Strafbepalingen

Artikel 50

  • 4 Op overtreding van een voorschrift, gegeven bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ingevolge deze wet, wordt bij die algemene maatregel van bestuur geen andere of hogere hoofdstraf gesteld, dan hetzij hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste de vierde categorie, hetzij met beide straffen.

Artikel 51

Overtreding van de artikelen 24 of 53 wordt, voor zover opzettelijk begaan, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van ten hoogste de zesde categorie, hetzij met beide straffen. Voor zover dat niet opzettelijk is begaan wordt de overtreding gestraft met een gevangenisstraf van vier jaren en een geldboete van ten hoogste de vijfde categorie, hetzij met beide straffen.

Artikel 52

  • 2 Bij toepassing van het bepaalde in het eerste lid verliest een aan de veroordeelde afgegeven bewijs van bevoegdheid of van gelijkstelling zijn geldigheid voor de duur van de ontzegging, zodra de rechterlijke uitspraak, voor wat betreft deze bijkomende straf, voor ten uitvoerlegging vatbaar is geworden.

  • 3 Door de Minister kan, met schriftelijke opgave van redenen aan de betrokkene, een bewijs van bevoegdheid worden ingetrokken, indien de houder daarvan zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, bij veroordeling wegens hetwelk hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid daarvan kan worden ontzegd. De intrekking vervalt, zodra de rechterlijke uitspraak, bedoeld in het tweede lid, voor ten uitvoerlegging vatbaar is geworden.

  • 4 Indien tijdens de overtreding van de in het eerste lid genoemde artikelen nog geen vijf jaren zijn verlopen, sedert een vroegere veroordeling, kan de schuldige van de uitoefening van de bevoegdheid om een luchtvaartuig te bedienen worden ontzet.

Artikel 53

Het is degene, die weet of redelijkerwijze moet vermoeden, dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid een luchtvaartuig te bedienen is ontzegd, verboden gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid ontzegd is, een luchtvaartuig te bedienen.

Artikel 57

Artikel 58

  • 1 Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze wet en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

  • 3 Degene die opzettelijk de hem ingevolge het eerste lid opgelegde geheimhoudingsplicht schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of een geldboete van ten hoogste de vierde categorie, met of zonder ontzetting van het recht bepaalde ambten te bekleden.

  • 4 Degene aan wiens schuld schending van de geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of een geldboete van ten hoogste de vierde categorie.

  • 6 Vervolging inzake schending van de geheimhouding wordt slechts ingesteld op klacht van hem, te wiens aanzien de geheimhouding is geschonden.

  • 7 Het feit, strafbaar gesteld bij het vierde lid, wordt beschouwd als misdrijf. Het feit, strafbaar gesteld bij het vijfde lid, wordt beschouwd als overtreding.

Artikel 59

  • 2 Indien na een aanhouding en inbeslagneming op grond van een overtreding van de artikelen 25, 26, eerste lid, en 28 de gestelde boete door de bekeurde binnen een door de Minister te bepalen termijn is voldaan, kan de afgifte van het luchtvaartuig aan de rechthebbende overeenkomstig het gestelde in het tweede lid geschieden.

Artikel 61

Indien tijdens het plegen van een misdrijf nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling wegens een gelijke overtreding onherroepelijk is geworden of indien niet vrijwillig is voldaan aan de voorwaarden door de bevoegde ambtenaar van het Openbaar Ministerie krachtens artikel 76 van het Wetboek van Strafrecht BES gesteld, kan de schuldige gestraft worden met een hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste de vierde categorie.

Artikel 61a

  • 2 Bij het opsporen van een bij deze wet strafbaar gesteld feit hebben de in het eerste lid bedoelde ambtenaren en personen toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zij zijn bevoegd zich door bepaalde door hen aangewezen personen te laten vergezellen. Voor het betreden van woningen is artikel 155 van het Wetboek van Strafvordering BES onverkort van toepassing.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de vereisten waaraan de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren en personen dienen te voldoen.

Afdeling 2. Niet-strafrechtelijke maatregelen

Artikel 62

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen ambtenaren worden aangewezen, die bevoegd zijn desnoods bijgestaan door personeel van de politie en op kosten van de overtreders, weg te nemen, te doen wegnemen, te beletten, te doen beletten, te verrichten, te doen verrichten, in de vorige toestand te herstellen of te doen herstellen, hetgeen in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde is of wordt gemaakt of gesteld, ondernomen of nagelaten. Dit geschiedt niet, dan nadat de overtreder schriftelijk is gewaarschuwd en hem op zijn wens inzage van de lastgeving is verstrekt.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen personen worden aangewezen, die bevoegd zijn de opstijging van luchtvaartuigen te verbieden en te beletten.

  • 3 In de in artikel 65 bedoelde gebouwen en inrichtingen, fabrieken, werkplaatsen en aanhorigheden daarvan, welke tevens woningen zijn, of alleen door een woning toegankelijk zijn, treden de in het eerste lid bedoelde ambtenaren tegen de wil van de bewoner niet binnen, dan op vertoon van een schriftelijke bijzondere machtiging van de officier van justitie of een hulpofficier van justitie, dan wel in tegenwoordigheid van een van dezen.

  • 4 Van dit binnentreden wordt proces-verbaal opgemaakt, waarvan binnen tweemaal vier en twintig uur aan degene, in wiens woning is binnengetreden, een afschrift wordt uitgereikt.

Afdeling 3. Toezicht

Artikel 64

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de daartoe bij ministeriële regeling aangewezen personen.

  • 2 De krachtens het eerste lid aangewezen personen zijn, uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze noodzakelijk is, bevoegd;

    • a. alle inlichtingen te vragen;

    • b. inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze goederen aan opneming en onderzoek te onderwerpen en deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • c. alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van door hen aangewezen personen.

  • 3 Zo nodig wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, verschaft met behulp van de sterke arm.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de krachtens het eerste lid aangewezen personen.

  • 5 Een ieder is verplicht aan de krachtens het eerste lid aangewezen personen alle medewerking te verlenen die op grond van het tweede lid wordt gevorderd.

Artikel 65

Bij ministeriële regeling kunnen personen worden aangewezen, die bevoegd zijn de voor het burgerlijk luchtverkeer aangewezen luchtvaartterreinen en de zich daarop bevindende luchtvaartuigen, gebouwen en inrichtingen, alsmede fabrieken, werkplaatsen en aanhorigheden daarvan die naar redelijkerwijze kan worden vermoed, bestemd zijn voor de vervaardiging, het onderhoud of het herstel van luchtvaartuigen of onderdelen daarvan, binnen te treden, teneinde zich te overtuigen of de wettelijke bepalingen ter zake worden nageleefd;

Hoofdstuk X. Nadere voorschriften en Wijzigingen

Artikel 66

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven:

    • a. indien de in deze hoofdstukken geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven;

    • b. betreffende de aanleg, de inrichting en het gebruik van luchtvaartterreinen;

    • c. ter beveiliging van militaire belangen;

    • d. ter beperking van de geluidshinder en de emissie van gassen door luchtvaartuigen;

    • e. betreffende het gebruik van helikopters, raketten, valschermen en modelvliegtuigen;

    • f. [vervallen]

    • g. betreffende het oplaten en in de lucht hebben van vliegers;

    • h. betreffende het katapulteren van vliegtuigen;

    • i. betreffende het vervoer van dieren in luchtvaartuigen;

    • j. betreffende de door luchtvaartmaatschappijen toe te passen tarieven en andere vervoersvoorwaarden;

  • 2 Voorts kunnen bij ministeriële regeling de vergoedingen worden geregeld, verschuldigd voor:

    • a. werkzaamheden door de Minister verricht;

    • b. diensten door de Minister verstrekt.

Hoofdstuk XI. Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 68

  • 1 Het Koninklijk Besluit van 4 juli 1935 (P.B. 1935 (P.B. 1935 no. 96), het «Curacaosch Luchtvaartbesluit 1935», zoals gewijzigd, alsmede de uitvoeringsregelingen hiervan vervallen, met dien verstande dat, zolang zij niet vervangen worden door regelgeving krachtens deze wet, van kracht blijven:

    • I. De artikelen 22, 23, 24, 25 en 26 van het Besluit van de 28ste februari 1938 (P.B. 1938, no. 19), ter uitvoering van de artikelen 3, 6, 10, 12, 19 en 21 van het «Curacaosch Luchtvaartbesluit 1935».

    • II. De Ministeriële Beschikking van de 2de november 1982 ter uitvoering van artikel 10 van het «Curacaosch Luchtvaartbesluit 1935».

    • III. De Ministeriële Beschikking van de 1ste december 1988, ter uitvoering van artikel 12, tweede en derde lid van het «Curacaosch Luchtvaartbesluit 1935.»

    • IV. De Beschikking luchtvaartbrevettering (P.B. 2000, no. 123).

    • V. Het Reglement luchtvaartexamens (P.B. 1995, no. 109).

    • VI. De Beschikking luchtwaardigheid (P.B. 1995, no. 110).

    • VII. De Beschikking vluchtuitvoering P.B. 1995, no. 111).

    • VIII. De Beschikking werk- en rusttijden luchtvaartpersoneel (P.B. 1995, no. 112).

  • 2 De ingevolge het Curacaosch Luchtvaartbesluit 1935 afgegeven bewijzen van inschrijving, van luchtwaardigheid, van bevoegdheid en van gelijkstelling blijven, voor zover zij hun geldigheid krachtens de bepalingen van dat besluit niet hebben verloren, hun geldigheid behouden totdat, bij algemene maatregel van bestuur een nadere regeling te dien aanzien zal zijn getroffen.

  • 3 De aanwijzing van luchtvaartterreinen blijft met de oude rechtsgevolgen nog drie jaren na de inwerkingtreding van deze wet van kracht, tenzij de Minister de aanwijzing op een vroeger tijdstip intrekt. Indien de intrekking geschiedt onder gelijktijdige aanwijzing ingevolge deze wet, kan artikel 30 derde lid, geheel of gedeeltelijk buiten toepassing worden gelaten, voor zover de nieuwe aanwijzing betrekking heeft op terreinen, die reeds waren aangewezen.

  • 4 Het voorgaande lid vindt overeenkomstige toepassing op beslissingen betreffende belemmerende werken en handelingen ingevolge het in het eerste lid bedoelde besluit genomen.

  • 5 De ingevolge het Reglement Luchtvaartexamens (PB 1995 no. 109) afgelegde examens blijven, voor zover zij hun geldigheid krachtens de bepalingen van dat reglement niet hebben verloren, hun geldigheid behouden totdat bij Ministeriële regeling een nadere regeling te dien aanzien zal zijn getroffen.

  • 6 Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet worden de alsdan van kracht zijnde vergunningen door de bevoegde autoriteiten opnieuw vastgesteld met inachtneming van de artikelen 8 tot en met 16 van deze wet.

Artikel 69

  • 1 Op verzoek wordt een bewijs van inschrijving, luchtwaardigheid, bevoegdheid of gelijkstelling, of een ontheffing afgegeven bij of krachtens hoofdstuk II van de Luchtvaartlandsverordening, zoals deze gold voor de inwerkingtreding van de Aanpassingswet BES, en die haar geldigheid niet verloren heeft voor een periode van vijf jaren vanaf de datum van inwerkingtreding van de Aanpassingswet BES gelijkgesteld met een bewijs van inschrijving, luchtwaardigheid, bevoegdheid of gelijksteling, of een ontheffing afgegeven bij of krachtens hoofdstuk 2 of 3 van de Wet luchtvaart.

  • 2 Op verzoek wordt een vergunning of ontheffing afgegeven bij of krachtens hoofdstuk III, afdeling 2 en afdeling 3, paragraaf 5, van de Luchtvaartlandsverordening, zoals deze gold voor de inwerkingtreding van de Aanpassingswet BES, en die haar geldigheid niet heeft verloren voor een periode van vijf jaren vanaf de datum van inwerkingtreding van de Aanpassingswet BES gelijkgesteld met een vergunning afgegeven bij of krachtens hoofdstuk 4 van de Wet luchtvaart.

  • 3 Andere dan de in het eerste of tweede lid genoemde bij of krachtens de Luchtvaartlandsverordening, zoals deze gold voor de inwerkingtreding van de Aanpassingswet BES, afgegeven beschikkingen die hun geldigheid niet hebben verloren behouden vanaf de inwerkingtreding van de Aanpassingwet BES gedurende 5 jaren hun geldigheid voor zover gedurende die periode aan het bij of krachtens de Luchtvaartlandsverordening, zoals deze gold voor de inwerkingtreding van de Aanpassingswet BES, is voldaan.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud en de procedure voor de afgifte van een gelijkstelling.

Naar boven