Wanneer ingevolge artikel 2, zevende lid, van de Onderlinge regeling deelgenoten van
het Werkliedenpensioenfonds, de verplichtingen jegens hen en het in verband met die
verplichtingen gereserveerde vermogen aan de Staat der Nederlanden zijn toegewezen
en de activa en passiva van het Werkliedenpensioenfonds zijn verdeeld, kunnen bij
regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorschriften
worden gegeven die noodzakelijk zijn om het recht op pensioen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Onderlinge regeling, de verplichtingen op grond van opgebouwde rechten op pensioen, bedoeld in artikel
2, tweede lid, van de Onderlinge regeling, en het recht op nabestaanden- en wezenpensioen,
bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Onderlinge regeling te garanderen.